Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 ADAM, Seth, Enos,
2 Kenan, Mahaláleël, Jered,
3 Henoch, Methúsalah, Lamech,
4 Noach, Sem, Cham en Jafeth.
5 De kinderen van Jafeth waren Gomer en Magog en Madái en Javan en Tubal, en Mesech en Tiras.
6 En de kinderen van Gomer waren Askenaz en Difath en Togárma.
7 En de kinderen van Javan waren Elísa en Tarsísa, Chittim en Dodanim.
8 De kinderen van Cham waren Cusch en Mizráïm, Put en Kanaän.
9 En de kinderen van Cusch waren Seba en Havíla en Sabta en Ráëma en Sábtecha; en de kinderen van Ráëma waren Scheba en Dedan.
10 Cusch nu gewon Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde.
11 En Mizráïm gewon de Ludieten en de Anamieten en de Lehabieten en de Naftuchieten,
12 En de Pathrusieten en de Kasluchieten (van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Kaftorieten.
13 Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
14 En den Jebusiet en den Amoriet en den Girgasiet,
15 En den Heviet en den Arkiet en den Siniet,
16 En den Arvadiet en den Zemariet en den Hamathiet.
17 De kinderen van Sem waren Elam en Assur en Arfachsad en Lud en Aram, en Uz en Hul en Gether en Mesech.
18 Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber.
19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan.
20 En Joktan gewon Almódad en Selef, en Hazarmávet en Jerah,
21 En Hadóram en Uzal en Dikla,
22 En Ebal en Abímaël en Scheba,
23 En Ofir en Havíla en Jobab. Al dezen waren zonen van Joktan.
24 Sem, Arfachsad, Selah,
25 Heber, Peleg, Rehu,
26 Serug, Nahor, Terah,
27 Abram; die is Abraham.
28 De kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël.
29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar en Adbeël en Mibsam,
30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema,
31 Jetur, Nafis en Kedma; dezen zijn de kinderen van Ismaël.
32 De kinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimran en Joksan en Medan en Midian en Jisbak en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan.
33 De kinderen van Midian nu waren Efa en Efer en Henoch en Abída en Eldáä. Die allen waren zonen van Ketûra.
34 Abraham nu gewon Izak. De zonen van Izak waren Ezau en Israël.
35 En de kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuël en Jehus en Jáëlam en Korach.
36 De kinderen van Elifaz waren Theman en Omar, Zefi en Gáëtam, Kenaz en Timna en Amalek.
37 De kinderen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza.
38 De kinderen van Seïr nu waren Lotan en Sobal en Zibeon en Ana, en Dison en Ezer en Disan.
39 De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna.
40 De kinderen van Sobal waren Aljan en Manáhath en Ebal, Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana.
41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren Hamran en Esban en Jithran en Cheran.
42 De kinderen van Ezer waren Bilhan en Záävan en Jáäkan. De kinderen van Disan waren Uz en Aran.
43 Dit nu zijn de koningen die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhába.
44 En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra.
45 En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats.
46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith.
47 En Hadad stierf, en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats.
48 En Samla stierf, en Saul, van Rehobôth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
49 En Saul stierf, en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
50 Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van Matred, dochter van Mezahab.
51 Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst Alja, de vorst Jetheth,
52 De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon,
53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar,
54 De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom.

Einde 1 Kronieken 1