Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Joas koning van Juda |
1 IN het azevende jaar van Jehu werd Joas koning en regeerde veertig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Berséba. a 2 Kron. 24:1. |
a 2 Kron. 24:1 JOAS was zeven jaren oud toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Berséba. |
2 En Joas deed wat recht was in de ogen des HEEREN, al zijn dagen, in dewelke de priester Jójada hem onderwees. |
3 Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. |
4 En Joas zeide tot de priesters: bAl het geld der geheiligde dingen dat gebracht zal worden in het huis des HEEREN, te weten het geld desgenen die overgaat tot de getelden, het geld van eenieder der personen naar zijn schatting, en
al het geld dat in eenieders hart komt om dat te brengen in het huis des HEEREN, b 2 Kon. 22:3, enz. |
b 2 Kon. 22:3 Het geschiedde nu in het achttiende jaar van den koning Josía, dat de koning den schrijver Safan, den zoon van Azália, den zoon van Mesullam, zond in het huis des HEEREN, zeggende: |
5 Zullen de priesters tot zich nemen, eenieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het huis verbeteren, naar alles wat er voor breuk bevonden zal worden. |
6 Maar het geschiedde in het drie en twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters de breuken van het huis niet gebeterd hadden. |
7 Toen riep de koning Joas den priester Jójada en de andere priesters en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het huis? Nu dan, neemt geen geld van uw bekenden, dat gij het zoudt geven voor de breuken van het huis. |
8 En de priesters bewilligden van het volk geen geld te nemen, noch de breuken van het huis te verbeteren. |
9 Maar de priester Jójada nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters die den dorpel bewaarden, staken daarin al het geld dat ten huize des HEEREN gebracht werd. |
10 Het geschiedde nu als zij zagen dat veel geld in de kist was, dat des konings schrijver met den hogepriester opkwam, en zij bonden het samen en telden het geld dat in het huis des HEEREN gevonden werd. |
11 En zij gaven het geld welgewogen in handen der verzorgers van dat werk, die besteld waren over het huis des HEEREN; en zij besteedden het uit aan de timmerlieden en aan de bouwlieden, die het huis des HEEREN vermaakten, |
12 En aan de metselaars en aan de steenhouwers, en om hout en gehouwen stenen te kopen, om de breuken van het huis des HEEREN te verbeteren, en voor al wat uitgegeven werd voor het huis om dat te beteren. |
13 Evenwel werden niet gemaakt voor het huis des HEEREN zilveren schalen, gaffels, sprengbekkens, trompetten, noch enig gouden vat of zilveren vat, van het geld dat ten huize des HEEREN gebracht werd. |
14 Maar zij gaven dat dengenen die het werk deden; en zij beterden daarmede het huis des HEEREN. |
15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen wien zij dat geld in hun handen gaven om aan degenen die het werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. |
16 Het geld van schuldoffer en het geld van zondoffers werd ten huize des HEEREN niet gebracht; het was voor de priesters. |
17 cToen trok Házaël, de koning van Syrië, op en krijgde tegen Gath en nam haar in; ddaarna stelde Házaël zijn aangezicht om tegen Jeruzalem op te trekken. c 2 Kon. 13:25. d 2 Kon. 8:12. 2 Kron. 24:23. |
c 2 Kon. 13:25 Joas nu, de zoon van Jóahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad, den zoon van Házaël, die hij uit de hand van Jóahaz, zijn vader, met krijg genomen had; Joas sloeg hem driemaal en bracht de steden Israëls weder. d 2 Kon. 8:12 Toen zeide Házaël: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: Omdat ik weet wat kwaad gij den kinderen Israëls doen zult; gij zult hun sterkten in het vuur zetten en hun jongemanschap met het zwaard doden en hun jonge kinderen verpletteren en hun zwangere vrouwen opensnijden. 2 Kron. 24:23 Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrië tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van Damascus. |
18 eMaar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen die Jósafat, en Joram en Aházia, zijn vaderen, de koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen en al het goud dat gevonden werd in de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond het tot Házaël, den koning van Syrië; toen trok hij op van Jeruzalem. e 2 Kon. 18:15. |
e 2 Kon. 18:15 Alzo gaf Hizkía al het zilver dat gevonden werd in het huis des HEEREN, en in de schatten van het huis des konings. |
19 Het overige nu der geschiedenissen van Joas, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? |
20 fEn zijn knechten stonden op en maakten een verbintenis, en sloegen Joas in het huis van Millo, dat afgaat naar Silla; f 2 Kon. 14:5. |
f 2 Kon. 14:5 Het geschiedde nu als het koninkrijk in zijn hand versterkt was, dat hij zijn knechten sloeg die den koning, zijn vader, geslagen hadden. |
21 Want Józacar, de zoon van Símeath, en Józabad, de zoon van Somer, zijn knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen in de stad Davids; en Amázia, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. |