Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God verschijnt wederom aan Sálomo |
1 HET geschiedde nu aals Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, ben al de begeerte van Sálomo, die hem gelust had te maken, a 2 Kron. 7:11. b 2 Kron. 7:11. |
a 2 Kron. 7:11 Alzo volbracht Sálomo het huis des HEEREN en het huis des konings; en al wat in Sálomo’s hart gekomen was om in het huis des HEEREN en in zijn huis te maken, richtte hij voorspoediglijk uit. b 2 Kron. 7:11 Alzo volbracht Sálomo het huis des HEEREN en het huis des konings; en al wat in Sálomo’s hart gekomen was om in het huis des HEEREN en in zijn huis te maken, richtte hij voorspoediglijk uit. |
2 Dat de HEERE ten anderen male Sálomo verscheen, cgelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was. c 1 Kon. 3:5. |
c 1 Kon. 3:5 Te Gíbeon verscheen de HEERE Sálomo in een droom des nachts; en God zeide: Begeer wat Ik u geven zal. |
3 En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, dopdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen. d Deut. 12:11. 1 Kon. 8:29. |
d Deut. 12:11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE uw God verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen; daarheen zult gij brengen alles wat ik u gebied: uw brandoffers en uw slachtoffers, uw tienden en het hefoffer uwer hand en alle keur uwer geloften die gij den HEERE beloven zult. 1 Kon. 8:29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. |
4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid des harten en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult, |
5 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israël bevestigen in eeuwigheid; egelijk als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: fGeen man zal u afgesneden worden van den troon Israëls. e 2 Sam. 7:12, 16. 1 Kon. 6:12. 1 Kron. 22:10. Ps. 132:12. f 1 Kon. 2:4. |
e 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. 2 Sam. 7:16 Doch uw huis zal bestendig zijn en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. 1 Kon. 6:12 Aangaande dit huis dat gij bouwt, zo gij wandelt in Mijn inzettingen en doet Mijn rechten en onderhoudt al Mijn geboden, wandelende in dezelve, zo zal Ik Mijn woord met u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken heb; 1 Kron. 22:10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israël bevestigen tot in eeuwigheid. Ps. 132:12 Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal, zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten. f 1 Kon. 2:4 Opdat de HEERE bevestige Zijn woord dat Hij over mij gesproken heeft, zeggende: Indien uw zonen hun weg bewaren, om voor Mijn aangezicht trouwelijk met hun ganse hart en met hun ganse ziel te wandelen, zo zal geen man, zeide Hij, u afgesneden worden van den troon Israëls. |
6 Maar
gzo gijlieden u ten enenmale afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, maar heengaan en andere goden dienen en u voor dezelve nederbuigen zult, g 2 Sam. 7:14. Ps. 89:30, 31, enz. |
g 2 Sam. 7:14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen der mensenkinderen straffen. Ps. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. Ps. 89:31 Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wandelen, |
7 Zo zal Ik Israël uitroeien van het land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk hIk Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; ien Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken. h Jer. 7:15. i Deut. 28:37. |
h Jer. 7:15 En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad Efraïms, weggeworpen heb. i Deut. 28:37 En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken waar u de HEERE heen leiden zal. |
8 kEn aangaande dit huis, dat
verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: lWaarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis? k 2 Kron. 7:21. l Deut. 29:24. Jer. 22:8. |
k 2 Kron. 7:21 En dit huis, dat verheven zal geweest zijn, daarover zal zich eenieder die voorbijgaat, ontzetten, dat hij zal zeggen: Waarom heeft de HEERE aan dit land en aan dit huis alzo gedaan? l Deut. 29:24 En alle volken zullen zeggen: Waarom heeft de HEERE aan dit land alzo gedaan? Wat is de ontsteking van dezen groten toorn? Jer. 22:8 Dan zullen vele heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen eenieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad? |
9 En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE hun God verlaten hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden en zich voor dezelve nedergebogen en die gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht. |
Sálomo’s voorspoedige regering |
10 mEn het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings m 2 Kron. 8:1. |
m 2 Kron. 8:1 HET geschiedde nu ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo het huis des HEEREN en zijn huis gebouwd had, |
11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen en van dennenbomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa. |
12 En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien die Sálomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. |
13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag. |
14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig talenten goud. |
15 Dit is nu de oorzaak van het uitschot dat de koning Sálomo deed opkomen om het huis des HEEREN te bouwen en zijn huis en Millo en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor en Megiddo en Gezer. |
16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen en had Gezer ingenomen en die met vuur verbrand, en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven. |
17 Alzo bouwde Sálomo Gezer en het lage Beth-Hóron, |
18 nEn Báälath en Tamor in de woestijn, in dat land, n 2 Kron. 8:6, enz. |
n 2 Kron. 8:6 Mitsgaders Báälath en al de schatsteden die Sálomo had, en alle wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerd had te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
19 En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij. |
20 Aangaande al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls, |
21 Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafs uitschot tot op dezen dag. |
22 Doch van de kinderen Israëls omaakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden en zijn knechten en zijn vorsten en zijn hoofdlieden en de oversten zijner wagens en zijner ruiters. o Lev. 25:39. |
o Lev. 25:39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; |
23 Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk dat in het werk doende was. |
24 Doch pde dochter van Farao toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo. p 2 Kron. 8:11. |
p 2 Kron. 8:11 Sálomo nu deed de dochter van Farao opkomen uit de stad Davids tot het huis dat hij voor haar gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in het huis van David, den koning Israëls, niet wonen, omdat de plaatsen
heilig zijn tot dewelke de ark des HEEREN gekomen is. |
25 En Sálomo offerde driemaal des jaars brandoffers en dankoffers op het altaar dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had. |
26 De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom. |
27 En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo. |
28 En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo. |