Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

God verschijnt Salomo andermaal, vs. 1, enz. Salomo schenkt den koning Hiram enige steden voor zijn diensten, 10. Een verhaal van de gestichten en sterkten die Salomo gebouwd heeft, 15. Van het onderscheid zijner onderzaten, 20. Van zijn jaarlijkse offeranden, 25. Van zijn scheepsvloot naar Ofir, 26.
 
God verschijnt wederom aan Sálomo
1 HET geschiedde nu aals Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, ben 1al de begeerte van Sálomo, die 2hem gelust had te maken,
a 2 Kron. 7:11. verwijsteksten
b 2 Kron. 7:11. verwijsteksten
1 Dat is, al zijn begeerte.
2 Dat is, al wat Salomo in het hart gekomen was om te maken, gelijk verklaard wordt 2 Kron. 7:11. verwijsteksten
 
2 Dat de HEERE 3ten anderen male Sálomo verscheen, cgelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was.
3 Te weten na de bouwing en de inwijding van den tempel, maar niet na de bouwing van het koninklijk huis, dewelke dertien jaren daarna volbracht is. Enigen verstaan dat deze verschijning geschied is nadat beide huizen voltrokken waren.
c 1 Kon. 3:5. verwijsteksten
 
3 En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis 4geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, d5opdat Ik Mijn Naam aldaar tot 6in eeuwigheid zette. En 7Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen.
4 Dat is, tot een heilig gebruik afgezonderd. Alzo Gen. 2 op vers 3. verwijsteksten
d Deut. 12:11. 1 Kon. 8:29. verwijsteksten
5 Zie 1 Kon. 8 op vers 29. verwijsteksten
6 Zie 1 Kon. 8 op vers 13. verwijsteksten
7 Versta door de ogen des Heeren Zijn voorzienigheid in het bewaren van den tempel en in het voorstaan van den godsdienst die daarin plaats moest hebben, welverstaande naar de conditie die hierbij gevoegd wordt; en versta door Zijn hart Zijn genade en liefde jegens degenen die Hem in dit huis oprechtelijk dienen zouden.
 
4 En zo gij 8voor Mijn aangezicht wandelen zult gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met 9volkomenheid des harten en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult,
8 Zie Gen. 17 op vers 1. 1 Kon. 8:23. verwijsteksten
9 Dat is, ongeveinsdheid, onvalsheid, eenvoudigheid. Zie Gen. 6 op vers 9. verwijsteksten
 
5 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israël bevestigen in eeuwigheid; egelijk als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: 10fGeen man zal u afgesneden worden van den troon Israëls.
e 2 Sam. 7:12, 16. 1 Kon. 6:12. 1 Kron. 22:10. Ps. 132:12. verwijsteksten
10 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
f 1 Kon. 2:4. verwijsteksten
 
6 Maar gzo gijlieden u 11ten enenmale afkeren zult, gij en uw kinderen, 12van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, maar heengaan en andere goden dienen en u voor dezelve nederbuigen zult,
g 2 Sam. 7:14. Ps. 89:30, 31, enz. verwijsteksten
11 Hebr. afkerende afkeren zult.
12 Hebr. van achter Mij, namelijk te komen of te volgen, dat is, van Mij naar Mijn woord te horen, te geloven, te vrezen en te dienen. Alzo 1 Sam. 12:20. 2 Kon. 18:6. Vgl. 2 Sam. 2:21. verwijsteksten
 
7 Zo zal Ik Israël uitroeien van het land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk hIk Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik 13van Mijn aangezicht wegwerpen; ien Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken.
h Jer. 7:15. verwijsteksten
13 Dat is, uit Mijn ogen en uit Mijn hart. Zie op vers 3. verwijsteksten
i Deut. 28:37. verwijsteksten
 
8 kEn aangaande dit huis, 14dat 15verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en 16fluiten; men zal zeggen: lWaarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?
k 2 Kron. 7:21. verwijsteksten
14 Dit woord is hier ingevoegd uit 2 Kron. 7:21. verwijsteksten
15 Te weten door de verkondiging van Mijn leer en Mijn werken.
16 Als over degenen die men spottende wil smaden. Zie ook zulke manier van spreken Jer. 19:8; 49:17; 50:13. Somtijds wordt bij dit woord ook gevoegd het schudden van het hoofd, het klappen en bewegen van de handen, welke alle uiterlijke tekenen en gebaren zijn van smadelijke bespotting. Zie Klgld. 2:15. Zef. 2:15. verwijsteksten
l Deut. 29:24. Jer. 22:8. verwijsteksten
 
9 En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE hun God 17verlaten hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden en zich voor dezelve nedergebogen en die gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.
17 Te weten door een trouweloze snoodheid, over dewelke zich de heidenen zelven schamen, die hun gewaande goden niet veranderen willen, Jer. 2:10, 11. verwijsteksten
 
Sálomo’s voorspoedige regering
10 mEn het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, 18het huis des HEEREN en het huis des konings
m 2 Kron. 8:1. verwijsteksten
18 Te weten het huis des Heeren in zeven jaren, 1 Kon. 6:38. En de andere huizen in dertien jaren, 1 Kon. 7:1. verwijsteksten
 
11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen en van dennenbomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram 19twintig steden gaf in het land van 20Galiléa.
19 Dewelke waren gelegen in de noordpale van het land van Kanaän, omtrent de Syriërs en Sidoniërs, en grenzende aan den stam van Aser, doch (zo enigen menen) daaronder niet behorende; omdat anders Salomo die niet had mogen weggeven. Anderen houden dat hij hem het gebruik alleen, en niet derzelver eigendom gegeven heeft.
20 Hetwelk westwaarts aan het landschap van Tyrus paalde. Want Galilea is een land hebbende tegen het oosten de Jordaan, tegen het zuiden het land van Samaria, tegen het noorden het gebergte Libanon, tegen het westen Fenicië, waarin Tyrus gelegen is. Galilea wordt verdeeld in Opper- en Onder-Galilea. Van het Opper-Galilea, toegenaamd het Galilea der heidenen, wordt hier gesproken en Matth. 4:15. verwijsteksten
 
12 En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien die Sálomo hem gegeven had, maar zij 21waren niet recht in zijn ogen.
21 Dat is, zij behaagden hem niet. Alzo Richt. 14:3. 1 Kron. 13:4. Uit welke oorzaak Hiram dezelve aan den koning Salomo wedergegeven heeft; gelijk men afleiden kan uit 2 Kron. 8:2, want aldaar moet het woord geven voor wedergeven verstaan worden. verwijsteksten
 
13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land 22Kabul, tot op dezen dag.
22 Te weten omdat het hem mishaagde; want in Fenicië, waaronder Tyrus behoorde, betekende dit woord zulks, gelijk enigen melden. Anderen zetten dit woord over slijkig, zandig of moerassig.
 
14 En Hiram had den koning gezonden honderd en 23twintig talenten goud.
23 Versta dit van gemene talenten; en zie van de waarde van deze Ex. 25 op vers 39. verwijsteksten
 
15 Dit is nu de oorzaak van het 24uitschot dat de koning Sálomo deed opkomen om het huis des HEEREN te bouwen en zijn huis en 25Millo en den muur van Jeruzalem, mitsgaders 26Hazor en 27Megiddo en 28Gezer.
24 Zie hiervan 1 Kon. 5 op vers 13. De zin is: Dewijl Salomo zulken voorraad van geld en ander gereedschap tot den bouw des tempels had, zo heeft hij zeker uitschot van mannen opgenomen, die in dit werk zouden bezig zijn, om hetzelve met alle vlijt te bevorderen, totdat het volmaakt zou worden. verwijsteksten
25 Men meent dat dit enig groot bolwerk is geweest, omtrent het paleis des konings, waar het volk eerst inkomende, ontvangen werd; dienende tot een vertrek of wachthuis voor de koninklijke wacht. Zie hiervan 2 Sam. 5:9. 1 Kon. 11:27. verwijsteksten
26 Een stad gelegen in den stam van Naftali, aan de Jordaan. Zie Joz. 11:10; 19:36. verwijsteksten
27 Gelegen in den halven stam van Manasse op de zijde van de Jordaan. Zie Joz. 12:21; 17:11. Richt. 1:27. verwijsteksten
28 Gelegen in den stam van Efraïm. Zie Joz. 10:33. verwijsteksten
 
16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen en had Gezer ingenomen en die met vuur verbrand, en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven.
17 Alzo bouwde Sálomo Gezer en het 29lage Beth-Hóron,
29 Gelegen in den stam van Benjamin. Voeg hierbij uit 2 Kron. 8:5 het Opper Beth-Horon, gelegen in den stam van Efraïm, Joz. 21:22. verwijsteksten
 
18 nEn 30Báälath en 31Tamor in de woestijn, in 32dat land,
n 2 Kron. 8:6, enz. verwijsteksten
30 Gelegen in den stam van Dan, Joz. 19:44. verwijsteksten
31 Of: Tadmor. Sommigen houden deze plaats voor een stad gelegen in de woestijn van Juda, niet ver van Engedi; anderen voor de stad Palmyra, gelegen in de woestijn van Syrië.
32 Dat is, in het land van Israël.
 
19 En al de 33schatsteden die Sálomo had, en 34de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen 35in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij.
33 In dewelke alle voorraad, tuig en gereedschap ten oorlog of ook van leeftocht weggelegd wordt; anders genoemd ammunitie- en proviandhuizen. Vgl. Ex. 1:11. verwijsteksten
34 Alwaar de oorlogswagens, die men toen in den krijg gebruikte, bewaard werden.
35 Zie 1 Kon. 7 op vers 2. 2 Kron. 8:6. verwijsteksten
 
20 Aangaande al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls,
21 Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen 36verbannen, die heeft Sálomo gebracht 37op slaafs uitschot tot op dezen dag.
36 Zie Deut. 2 op vers 34. verwijsteksten
37 Dat is, hij schatte ze als lijfeigenen. Zij woonden onder de Israëlieten en worden genaamd de slaven of knechten van Salomo, Ezra 2:55. Neh. 7:57, omdat Salomo de ordinantie aangaande deze slaven gemaakt had. Dezen hebben zich eerst moeten begeven tot de ware religie, anders zou Salomo hun deze weldaad niet hebben mogen doen, Deut. 7:2. Van het woord uitschot zie ook 1 Kon. 5:13. verwijsteksten
 
22 Doch van de kinderen Israëls omaakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden en zijn knechten en zijn vorsten en zijn hoofdlieden en de oversten zijner wagens en zijner ruiters.
o Lev. 25:39. verwijsteksten
 
23 Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, 38vijfhonderd en 39vijftig, die heerschappij hadden over het volk dat in het werk doende was.
38 2 Kron. 8:10 staat van tweehonderd vijftig, maar versta dat dezen in alles zijn geweest vijfhonderd, gelijk hier staat, maar dat zij bij beurten het opzicht nemende, telkens waren tweehonderd vijftig. verwijsteksten
39 Die bij beurten bedienden het ambt van tien mannen om de anderen tot het werk aan te drijven. Zie 1 Kon. 5:16 en de aant. verwijsteksten
 
24 Doch pde dochter van Farao toog van de 40stad Davids op tot haar huis, hetwelk 41hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij 42Millo.
p 2 Kron. 8:11. verwijsteksten
40 Zie 1 Kon. 8 op vers 1. verwijsteksten
41 Namelijk Salomo.
42 Zie op vers 15. verwijsteksten
 
25 En Sálomo offerde 43driemaal des jaars brandoffers en dankoffers op het altaar dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor 44het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.
43 Te weten op het paas-, pinkster- en loofhuttenfeest, 2 Kron. 8:13. verwijsteksten
44 Dat is, in het heilige, recht voor het allerheiligste, waarin de ark was een teken van Gods tegenwoordigheid.
 
26 De koning Sálomo maakte ook schepen te 45Ezeon-Geber, dat bij 46Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom.
45 Dit is de twee en dertigste legerplaats der Israëlieten geweest, Num. 33:35. Zij was een stad met een haven liggende aan de Schelfzee of Rode Zee. verwijsteksten
46 Anders Elath genaamd, 2 Kon. 14:22, een stad gelegen in het land van Edom aan den oever der Schelfzee. Zie Deut. 2:8. Deze stad heeft Azaria, anders Uzzia genaamd, de koning van Juda, gewonnen en aan Juda wedergebracht en dezelve herbouwd, 2 Kon. 14:22. Maar onder Achaz, den koning van Juda, heeft Rezin, de koning van Syrië, ze den Joden weder afgenomen, 2 Kon. 16:6. verwijsteksten
 
27 En Hiram zond met die schepen zijn knechten, 47scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo.
47 Hebr. mannen der schepen, dat is, die zich met de scheepvaart bezighouden.
 
28 En zij kwamen te 48Ofir en haalden vandaar aan goud 49vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo.
48 Men houdt dit voor een eiland in Oost-Indië; en wordt van Josephus, Joodse Oudheden, boek 8, hfdst. 2, Aurea Chersonesus genaamd, dat wij nu Malakka noemen. Sommigen willen dat dit Peru is geweest in West-Indië.
49 Vgl. dit met 2 Kron. 8:18 met de aant. verwijsteksten

Einde 1 Koningen 9