Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Hiram maakt vriendschap met Salomo, vs. 1, enz. Die aan hem verzoekt materialen tot de bouwing van den tempel, 2, enz. Hiram, God dankende voor zulk een navolger van David, zendt ze hem toe, met order over de conditiën, 7. Het getal der arbeiders en werklieden aan den tempel, 13. |
Voorbereiding voor den tempelbouw |
1 EN 1Hiram, de koning van 2Tyrus, 3zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), adewijl Hiram David 4altijd 5bemind had. |
| 1 Hij wordt ook Hirom genoemd, vss. 10, 18, insgelijks Huram, 2 Kron. 2:3, en is te onderscheiden van een anderen Hiram, die een zeer kunstig werkmeester was, de zoon van een weduwe, van denwelken zie 1 Kon. 7:13, 14. 2 Kron. 2:13. |
| vers 10 Alzo gaf Hirom Sálomo cederhout en dennenhout, naar al zijn wil. vers 18 En de bouwlieden van Sálomo en de bouwlieden van Hirom en de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe en de stenen, om dat huis te bouwen. 2 Kron. 2:3 En Sálomo zond tot Huram, den koning van Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met mijn vader David gedaan hebt, en hebt hem ceders gezonden om voor hem een huis te bouwen, om daarin te wonen, zo doe ook met mij. 1 Kon. 7:13 En de koning Sálomo zond heen en liet Hiram van Tyrus halen. 1 Kon. 7:14 Hij was de zoon ener weduwvrouw, uit den stam van Naftali, en zijn vader was een man van Tyrus geweest, een koperwerker, die vervuld was met wijsheid en met verstand en met wetenschap, om alle werk in het koper te maken; deze kwam tot den koning Sálomo en maakte al zijn werk. 2 Kron. 2:13 Zo zend ik nu een wijzen man, kloek van verstand, Huram Abi, |
| 2 De hoofdstad van Fenicië, gelegen in de Middellandse Zee, zevenhonderd treden van het vasteland, voor de tijden van Alexander den Grote zeer rijk, machtig en vermaard door haar zeevaart en koophandel. Zie Jesaja 23; insgelijks Ezechiël 26; 27; 28. |
| Jesaja 23 DE last van Tyrus. Huilt, gij schepen van Tarsis, want zij is verwoest, dat er geen huis meer is, dat niemand er meer ingaat; uit het land Chittim is het aan hen openbaar geworden. Ezechiël 26 EN het gebeurde in het elfde jaar, op den eerste der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: Ezechiël 27 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Ezechiël 28 VOORTS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
| 3 Om zijn blijdschap te verklaren dat Salomo in zijns vaders plaats koning geworden was, om zijn vriendschap te bekomen en in een verbond met hem te treden; gelijk dit ook geschied is. Zie vers 12. |
| vers 12 De HEERE dan gaf Sálomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem gesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen Sálomo, en zij beiden maakten een verbond. |
| a 2 Sam. 5:11. 1 Kron. 14:1. |
| 2 Sam. 5:11 En Hiram, de koning van Tyrus, zond boden tot David, en cederhout en timmerlieden en metselaars; en zij bouwden David een huis. 1 Kron. 14:1 TOEN zond Hiram, de koning van Tyrus, boden tot David, en cederhout en metselaars en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. |
| 4 Hebr. al de dagen. |
| 5 Of: Davids vriend geweest was. |
|
2 Daarna zond Sálomo tot Hiram, zeggende: |
3 bGij weet dat mijn vader David den 6Naam des HEEREN zijns Gods geen 7huis kon bouwen vanwege den oorlog waarmede 8zij hem omsingelden, totdat de HEERE hen 9onder zijn voetzolen gaf. |
| b 1 Kron. 28:3. |
| 1 Kron. 28:3 Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn Naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman en gij hebt veel bloed vergoten. |
| 6 Dat is, den HEERE Zelven, Die Zich in Zijn Woord en werken geopenbaard heeft. Alzo onder en Ps. 20:2; 52:11, enz. Zie Deut. 28 op vers 58. |
| Ps. 20:2 De HEERE verhore u in den dag der benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog vertrek. Ps. 52:11 Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten, want hij is goed voor Uw gunstgenoten. Deut. 28:58 (kt.) Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken Naam, den HEERE uw God, |
| 7 Vgl. Gen. 28 op vss. 17, 22. |
| Gen. 28:17 (kt.) En hij vreesde en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels. Gen. 28:22 (kt.) En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen; en alles wat Gij mij geven zult, daarvan zal ik U voorzeker de tienden geven. |
| 8 Te weten de vijanden, die hem oorlog aandeden. |
| 9 Dat is, onderwierp en onder zijn heerschappij bracht. Zie een gelijke manier van spreken Ps. 8:7. 1 Kor. 15:27. Ef. 1:22. |
| Ps. 8:7 Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet: 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. Ef. 1:22 En heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; |
|
4 Maar nu heeft de HEERE mijn God mij van rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder en geen 10bejegening van kwaad. |
| 10 Of kwaad toeval, te weten dat mij verhinderen zou den Heere een huis te bouwen. |
|
5 En zie, 11ik cdenk voor den Naam des HEEREN mijns Gods een huis te bouwen; gelijk als de HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: dUw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen. |
| 11 Hebr. ik zeg, te weten in mijn hart, gelijk zulk zeggen verklaard wordt Gen. 17:17. Ps. 14:1; 36:2. Rom. 10:6. Zeggen in zijn hart is zoveel als denken, overleggen, gevoelen, voornemen, besluiten. Zie Gen. 20 op vers 11. De zin is hier, dat Salomo niet alleen dacht, maar ook voornam en vastelijk besloot den Heere een huis te bouwen. |
| Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? Ps. 14:1 EEN psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand die goed doet. Ps. 36:2 De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen. Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. Gen. 20:11 (kt.) En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden. |
| c 2 Kron. 2:1. |
| 2 Kron. 2:1 SÁLOMO nu dacht voor den Naam des HEEREN een huis te bouwen, en een huis voor zijn koninkrijk. |
| d 2 Sam. 7:13. 1 Kron. 22:10. |
| 2 Sam. 7:13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. 1 Kron. 22:10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israël bevestigen tot in eeuwigheid. |
|
6 Zo gebied nu dat men mij 12ceders uit Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven naar al wat gij zeggen zult; want gij weet dat onder ons niemand is die weet hout te houwen gelijk de 13Sidoniërs. |
| 12 Zie 1 Kon. 4 op vers 33. |
| 1 Kon. 4:33 (kt.) Hij sprak ook van de bomen, van den cederboom af die op den Libanon is, tot op de hysop die aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee en van het gevogelte en van de kruipende dieren en van de vissen. |
| 13 Inboorlingen en burgers van de stad Sidon; van dewelke zie Gen. 10 op vers 15. |
| Gen. 10:15 (kt.) En Kanaän gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, |
|
7 En het geschiedde als Hiram de woorden van Sálomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, en zeide: 14Gezegend zij de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft over dit grote volk. |
| 14 Zie Gen. 14 op vers 20. |
| Gen. 14:20 (kt.) En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft. En hij gaf hem de tiende van alles. |
|
8 En Hiram zond tot Sálomo, zeggende: Ik heb gehoord waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederhout en met het 15dennenhout. |
| 15 Of een soort van ceders waarvan men pijlen, spiesen, kisten, muzikale instrumenten, enz., maakte. Anders: abeelhout. Zie van hetzelve 2 Sam. 6:5. 1 Kon. 6:15, 34. 2 Kon. 19:23. 2 Kron. 3:5. |
| 2 Sam. 6:5 En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen en met luiten en met trommels, ook met schellen en met cimbalen. 1 Kon. 6:15 Ook bouwde hij de wanden van het huis vanbinnen met cederen planken: van den vloer van het huis tot aan het dak der wanden beschoot hij ze vanbinnen met hout; en overdekte den vloer van het huis met dennen planken. 1 Kon. 6:34 En de twee deuren waren van dennenhout; de twee zijden der ene deur waren omdraaiende; alzo waren de twee gegraveerde zijden der andere deur omdraaiende. 2 Kon. 19:23 Door middel uwer boden hebt gij den Heere gehoond, en gezegd: Ik heb met de menigte mijner wagens beklommen de hoogte der bergen, de zijden van Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen en zijn uitgelezen dennenbomen afhouwen, en zal komen in zijn uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. 2 Kron. 3:5 Het grote huis nu overdekte hij met dennenhout, daarna overtoog hij dat met goed goud; en hij maakte daarop palmen en ketenwerk. |
|
9 Mijn knechten zullen ze afbrengen van den 16Libanon 17aan de zee; en ik zal ze op vlotten over de zee 18doen voeren tot die plaats 19die gij aan mij ontbieden zult, en zal die aldaar 20losmaken, en gij zult ze wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis 21spijze geeft. |
| 16 Zie 1 Kon. 4 op vers 33. |
| 1 Kon. 4:33 (kt.) Hij sprak ook van de bomen, van den cederboom af die op den Libanon is, tot op de hysop die aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee en van het gevogelte en van de kruipende dieren en van de vissen. |
| 17 Namelijk van Jafo of Joppe, 2 Kron. 2:16. |
| 2 Kron. 2:16 En wij zullen hout houwen uit den Libanon naar al uw nooddruft en zullen het tot u met vlotten over de zee, naar Jafo brengen; en gij zult het laten ophalen naar Jeruzalem. |
| 18 Hebr. doen leggen, dat is, ik zal ze op vlotten leggen en over de zee doen voeren. Het is een Hebreeuwse manier van spreken die dikwijls voorvalt. Zie Gen. 12 op vers 15. |
| Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. |
| 19 Hebr. die gij mij zenden zult, dat is, door zending laten weten. |
| 20 Of: ontdoen, ontbinden. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets verstrooien, verdelen of losmaken van elkander; gelijk dit ook met de vlotten geschiedt. |
| 21 Hebr. brood; waaronder ook andere spijze begrepen is, gelijk vers 11 uitwijst. Zie Gen. 3 op vers 19. Daarom, ofschoon Tyrus en Sidon door de zeevaart rijke steden waren, zo hadden zij nochtans een dor land, dat niet vele vruchten voortbracht; om welke oorzaak zij uit andere landen met voorraad der spijze moesten geholpen zijn, en voornamelijk uit het land Israëls, Hand. 12:20. |
| vers 11 En Sálomo gaf Hiram twintigduizend kor tarwe tot spijze van zijn huis en twintig kor gestoten olie; zulks gaf Sálomo aan Hiram jaar op jaar. Gen. 3:19 (kt.) In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Hand. 12:20 En Herodes had in den zin tegen de Tyriërs en Sidoniërs te krijgen; maar zij kwamen eendrachtelijk tot hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed hebbende, begeerden vrede, omdat hun land gespijzigd werd van des konings land. |
|
10 Alzo gaf Hirom Sálomo cederhout en dennenhout, naar al zijn wil. |
11 En Sálomo gaf Hiram twintigduizend 22kor tarwe tot spijze van zijn huis en twintig 23kor gestoten olie; zulks gaf Sálomo aan Hiram jaar op jaar. |
| 22 Zie van deze maat 1 Kon. 4 op vers 22. |
| 1 Kon. 4:22 (kt.) De spijze nu van Sálomo was voor één dag: dertig kor meelbloem, en zestig kor meel; |
| 23 Uit deze plaats, alsook uit Ez. 45:14, blijkt dat deze maat ook in natte waren gebruikt is geweest, hoewel zij eigenlijk is geweest van droge waren. Er staat 2 Kron. 2:10 van 20.000 bath olie; insgelijks worden nog hierbij gevoegd 20.000 kor gerst; en 20.000 bath wijn. Maar men houdt dat hier en 2 Kron. 2:10 van verscheidene leveringen gesproken wordt; hier van hetgeen dat tot jaarlijks onderhoud van Hirams huisgezin behoorde, en daar van hetgeen de werklieden behoefden. |
| Ez. 45:14 Aangaande de inzetting van olie, van een bath olie; gij zult offeren het tiende deel van een bath uit een kor, hetwelk is een homer van tien bath, want tien bath zijn een homer. 2 Kron. 2:10 En zie, ik zal uw knechten, den houwers die het hout houwen, twintigduizend kor uitgeslagen tarwe en twintigduizend kor gerst geven; daartoe twintigduizend bath wijn en twintigduizend bath olie. 2 Kron. 2:10 En zie, ik zal uw knechten, den houwers die het hout houwen, twintigduizend kor uitgeslagen tarwe en twintigduizend kor gerst geven; daartoe twintigduizend bath wijn en twintigduizend bath olie. |
|
12 De HEERE dan gaf Sálomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem egesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen Sálomo, en zij beiden maakten een verbond. |
| e 1 Kon. 3:12. |
| 1 Kon. 3:12 Zie, Ik heb gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. |
|
13 En de koning Sálomo deed een 24uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertigduizend man. |
| 24 Hierdoor wordt verstaan een schatting niet van goed of geld, maar van personen en mannen die verkoren en opgenomen werden om op het gebergte Libanon tot den bouw van den tempel hout te houwen, enz. Vgl. 1 Kon. 9:21 en de aant. |
| 1 Kon. 9:21 Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafs uitschot tot op dezen dag. |
|
14 En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands 25bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram 26was over dit uitschot. |
| 25 Hebr. met veranderingen. |
| 26 Dat is, hij had last om dit uitschot op te nemen, of opzicht daarover te hebben nadat het opgenomen was; of beide was het hem toevertrouwd. Zie van dezen Adoniram ook 1 Kon. 4:6. |
| 1 Kon. 4:6 En Ahísar was hofmeester; en Adoníram, de zoon van Abda, was over de schatting. |
|
15 Daartoe had Sálomo 27zeventigduizend die last droegen, en tachtigduizend 28houwers op het gebergte. |
| 27 Dezen waren vreemdelingen, gelijk te zien is 2 Kron. 2:17, 18. |
| 2 Kron. 2:17 En Sálomo telde al de vreemde mannen die in het land Israëls waren, achtervolgens de telling met dewelke zijn vader David die geteld had; en er werden gevonden honderd drie en vijftig duizend en zeshonderd. 2 Kron. 2:18 En hij maakte uit dezelve zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend houwers in het gebergte, mitsgaders drieduizend en zeshonderd opzieners om het volk te doen arbeiden. |
| 28 Het Hebreeuwse woord betekent zowel steenhouwers, 1 Kron. 22:2, als houthouwers, Ezra 3:7. |
| 1 Kron. 22:2 En David zeide dat men vergaderen zou de vreemdelingen die in het land Israëls waren; en hij bestelde steenhouwers om uit te houwen stenen die men behouwen zou om het huis Gods te bouwen. Ezra 3:7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters; ook spijze en drank en olie aan de Sidoniërs en aan de Tyriërs, om cederhout van den Libanon te brengen aan de zee naar Jafo, naar de vergunning van Kores, koning van Perzië, aan hen. |
|
16 Behalve de oversten van Sálomo’s 29bestelden, die over dat werk waren, drieduizend en 30driehonderd, die heerschappij hadden over het volk hetwelk dat werk deed. |
| 29 Dat is, ambtlieden, officieren, commiezen. Vgl. 1 Kon. 4:5 en de aant. |
| 1 Kon. 4:5 En Azária, de zoon van Nathan, was over de bestelmeesters; en Zabud, de zoon van Nathan, was overambtman, des konings vriend. |
| 30 2 Kron. 2:2 staat zeshonderd. Hetwelk aldus verstaan wordt, dat de driehonderd hier nagelaten de opzieners van deze oversten geweest zijn. Anderen menen dat er drieduizend en driehonderd waren over de lastdragende mannen en steenhouwers, en driehonderd over degenen die in het gebergte van Libanon bezig waren. |
| 2 Kron. 2:2 En Sálomo telde zeventigduizend lastdragende mannen, en tachtigduizend mannen die houwen zouden in het gebergte; mitsgaders drieduizend en zeshonderd opzieners over dezelve. |
|
17 Als nu de koning het gebood, zo voerden zij grote stenen toe, 31kostelijke stenen, gehouwen stenen, om den grond van dat huis te leggen. |
| 31 Versta niet edelgesteenten, die ook aldus genoemd worden, 1 Kon. 10:2, 10, maar die van vorm en grootte zeer uitnemend waren. |
| 1 Kon. 10:2 En zij kwam te Jeruzalem met een zeer zwaar heir, met kemels, dragende specerijen en zeer veel goud en kostelijk gesteente; en zij kwam tot Sálomo en sprak tot hem al wat in haar hart was. 1 Kon. 10:10 En zij gaf den koning honderd en twintig talenten goud, en zeer vele specerijen en kostelijk gesteente; als deze specerij, die de koningin van Scheba den koning Sálomo gaf, is er nooit meer in menigte gekomen. |
|
18 En de bouwlieden van Sálomo en de bouwlieden van Hirom en 32de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe en de stenen, om dat huis te bouwen. |
| 32 Eniger gevoelen is, dat dezen zijn geweest de inwoners van de stad Gebal, die bij Sidon lag in Fenicië; van dewelke zie Ps. 83:8. Ez. 27:9. Men houdt ook dat Giblim de naam is geweest van vermaarde kunstenaars in steenwerken. |
| Ps. 83:8 Gebal en Ammon en Amalek, Palestina met de inwoners van Tyrus; Ez. 27:9 De oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende uw breuken; alle schepen der zee en hun zeelieden waren in u, om onderlingen handel met u te drijven. |