Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 5 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 5

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Hiram maakt vriendschap met Salomo, vs. 1, enz. Die aan hem verzoekt materialen tot de bouwing van den tempel, 2, enz. Hiram, God dankende voor zulk een navolger van David, zendt ze hem toe, met order over de conditiën, 7. Het getal der arbeiders en werklieden aan den tempel, 13.
 
Voorbereiding voor den tempelbouw
1 EN 1Hiram, de koning van 2Tyrus, 3zond zijn knechten tot Sálomo (want hij had gehoord dat zij Sálomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), adewijl Hiram David 4altijd 5bemind had.
1 Hij wordt ook Hirom genoemd, vss. 10, 18, insgelijks Huram, 2 Kron. 2:3, en is te onderscheiden van een anderen Hiram, die een zeer kunstig werkmeester was, de zoon van een weduwe, van denwelken zie 1 Kon. 7:13, 14. 2 Kron. 2:13. verwijsteksten
2 De hoofdstad van Fenicië, gelegen in de Middellandse Zee, zevenhonderd treden van het vasteland, voor de tijden van Alexander den Grote zeer rijk, machtig en vermaard door haar zeevaart en koophandel. Zie Jesaja 23; insgelijks Ezechiël 26; 27; 28. verwijsteksten
3 Om zijn blijdschap te verklaren dat Salomo in zijns vaders plaats koning geworden was, om zijn vriendschap te bekomen en in een verbond met hem te treden; gelijk dit ook geschied is. Zie vers 12. verwijsteksten
a 2 Sam. 5:11. 1 Kron. 14:1. verwijsteksten
4 Hebr. al de dagen.
5 Of: Davids vriend geweest was.
 
2 Daarna zond Sálomo tot Hiram, zeggende:
3 bGij weet dat mijn vader David den 6Naam des HEEREN zijns Gods geen 7huis kon bouwen vanwege den oorlog waarmede 8zij hem omsingelden, totdat de HEERE hen 9onder zijn voetzolen gaf.
b 1 Kron. 28:3. verwijsteksten
6 Dat is, den HEERE Zelven, Die Zich in Zijn Woord en werken geopenbaard heeft. Alzo onder en Ps. 20:2; 52:11, enz. Zie Deut. 28 op vers 58. verwijsteksten
7 Vgl. Gen. 28 op vss. 17, 22. verwijsteksten
8 Te weten de vijanden, die hem oorlog aandeden.
9 Dat is, onderwierp en onder zijn heerschappij bracht. Zie een gelijke manier van spreken Ps. 8:7. 1 Kor. 15:27. Ef. 1:22. verwijsteksten
 
4 Maar nu heeft de HEERE mijn God mij van rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder en geen 10bejegening van kwaad.
10 Of kwaad toeval, te weten dat mij verhinderen zou den Heere een huis te bouwen.
 
5 En zie, 11ik cdenk voor den Naam des HEEREN mijns Gods een huis te bouwen; gelijk als de HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: dUw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
11 Hebr. ik zeg, te weten in mijn hart, gelijk zulk zeggen verklaard wordt Gen. 17:17. Ps. 14:1; 36:2. Rom. 10:6. Zeggen in zijn hart is zoveel als denken, overleggen, gevoelen, voornemen, besluiten. Zie Gen. 20 op vers 11. De zin is hier, dat Salomo niet alleen dacht, maar ook voornam en vastelijk besloot den Heere een huis te bouwen. verwijsteksten
c 2 Kron. 2:1. verwijsteksten
d 2 Sam. 7:13. 1 Kron. 22:10. verwijsteksten
 
6 Zo gebied nu dat men mij 12ceders uit Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven naar al wat gij zeggen zult; want gij weet dat onder ons niemand is die weet hout te houwen gelijk de 13Sidoniërs.
12 Zie 1 Kon. 4 op vers 33. verwijsteksten
13 Inboorlingen en burgers van de stad Sidon; van dewelke zie Gen. 10 op vers 15. verwijsteksten
 
7 En het geschiedde als Hiram de woorden van Sálomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, en zeide: 14Gezegend zij de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft over dit grote volk.
14 Zie Gen. 14 op vers 20. verwijsteksten
 
8 En Hiram zond tot Sálomo, zeggende: Ik heb gehoord waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal al uw wil doen met het cederhout en met het 15dennenhout.
15 Of een soort van ceders waarvan men pijlen, spiesen, kisten, muzikale instrumenten, enz., maakte. Anders: abeelhout. Zie van hetzelve 2 Sam. 6:5. 1 Kon. 6:15, 34. 2 Kon. 19:23. 2 Kron. 3:5. verwijsteksten
 
9 Mijn knechten zullen ze afbrengen van den 16Libanon 17aan de zee; en ik zal ze op vlotten over de zee 18doen voeren tot die plaats 19die gij aan mij ontbieden zult, en zal die aldaar 20losmaken, en gij zult ze wegnemen; gij zult ook mijn wil doen, dat gij mijn huis 21spijze geeft.
16 Zie 1 Kon. 4 op vers 33. verwijsteksten
17 Namelijk van Jafo of Joppe, 2 Kron. 2:16. verwijsteksten
18 Hebr. doen leggen, dat is, ik zal ze op vlotten leggen en over de zee doen voeren. Het is een Hebreeuwse manier van spreken die dikwijls voorvalt. Zie Gen. 12 op vers 15. verwijsteksten
19 Hebr. die gij mij zenden zult, dat is, door zending laten weten.
20 Of: ontdoen, ontbinden. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk iets verstrooien, verdelen of losmaken van elkander; gelijk dit ook met de vlotten geschiedt.
21 Hebr. brood; waaronder ook andere spijze begrepen is, gelijk vers 11 uitwijst. Zie Gen. 3 op vers 19. Daarom, ofschoon Tyrus en Sidon door de zeevaart rijke steden waren, zo hadden zij nochtans een dor land, dat niet vele vruchten voortbracht; om welke oorzaak zij uit andere landen met voorraad der spijze moesten geholpen zijn, en voornamelijk uit het land Israëls, Hand. 12:20. verwijsteksten
 
10 Alzo gaf Hirom Sálomo cederhout en dennenhout, naar al zijn wil.
11 En Sálomo gaf Hiram twintigduizend 22kor tarwe tot spijze van zijn huis en twintig 23kor gestoten olie; zulks gaf Sálomo aan Hiram jaar op jaar.
22 Zie van deze maat 1 Kon. 4 op vers 22. verwijsteksten
23 Uit deze plaats, alsook uit Ez. 45:14, blijkt dat deze maat ook in natte waren gebruikt is geweest, hoewel zij eigenlijk is geweest van droge waren. Er staat 2 Kron. 2:10 van 20.000 bath olie; insgelijks worden nog hierbij gevoegd 20.000 kor gerst; en 20.000 bath wijn. Maar men houdt dat hier en 2 Kron. 2:10 van verscheidene leveringen gesproken wordt; hier van hetgeen dat tot jaarlijks onderhoud van Hirams huisgezin behoorde, en daar van hetgeen de werklieden behoefden. verwijsteksten
 
12 De HEERE dan gaf Sálomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem egesproken had; en er was vrede tussen Hiram en tussen Sálomo, en zij beiden maakten een verbond.
e 1 Kon. 3:12. verwijsteksten
 
13 En de koning Sálomo deed een 24uitschot opkomen uit gans Israël; en het uitschot was dertigduizend man.
24 Hierdoor wordt verstaan een schatting niet van goed of geld, maar van personen en mannen die verkoren en opgenomen werden om op het gebergte Libanon tot den bouw van den tempel hout te houwen, enz. Vgl. 1 Kon. 9:21 en de aant. verwijsteksten
 
14 En hij zond hen naar den Libanon, tienduizend des maands 25bij beurten: één maand waren zij in den Libanon, twee maanden elk in zijn huis; en Adoníram 26was over dit uitschot.
25 Hebr. met veranderingen.
26 Dat is, hij had last om dit uitschot op te nemen, of opzicht daarover te hebben nadat het opgenomen was; of beide was het hem toevertrouwd. Zie van dezen Adoniram ook 1 Kon. 4:6. verwijsteksten
 
15 Daartoe had Sálomo 27zeventigduizend die last droegen, en tachtigduizend 28houwers op het gebergte.
27 Dezen waren vreemdelingen, gelijk te zien is 2 Kron. 2:17, 18. verwijsteksten
28 Het Hebreeuwse woord betekent zowel steenhouwers, 1 Kron. 22:2, als houthouwers, Ezra 3:7. verwijsteksten
 
16 Behalve de oversten van Sálomo’s 29bestelden, die over dat werk waren, drieduizend en 30driehonderd, die heerschappij hadden over het volk hetwelk dat werk deed.
29 Dat is, ambtlieden, officieren, commiezen. Vgl. 1 Kon. 4:5 en de aant. verwijsteksten
30 2 Kron. 2:2 staat zeshonderd. Hetwelk aldus verstaan wordt, dat de driehonderd hier nagelaten de opzieners van deze oversten geweest zijn. Anderen menen dat er drieduizend en driehonderd waren over de lastdragende mannen en steenhouwers, en driehonderd over degenen die in het gebergte van Libanon bezig waren. verwijsteksten
 
17 Als nu de koning het gebood, zo voerden zij grote stenen toe, 31kostelijke stenen, gehouwen stenen, om den grond van dat huis te leggen.
31 Versta niet edelgesteenten, die ook aldus genoemd worden, 1 Kon. 10:2, 10, maar die van vorm en grootte zeer uitnemend waren. verwijsteksten
 
18 En de bouwlieden van Sálomo en de bouwlieden van Hirom en 32de Giblieten behieuwen ze, en bereidden het hout toe en de stenen, om dat huis te bouwen.
32 Eniger gevoelen is, dat dezen zijn geweest de inwoners van de stad Gebal, die bij Sidon lag in Fenicië; van dewelke zie Ps. 83:8. Ez. 27:9. Men houdt ook dat Giblim de naam is geweest van vermaarde kunstenaars in steenwerken. verwijsteksten

Einde 1 Koningen 5