Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN Achab zeide Izébel aan al wat Elía gedaan had, en allen die hij gedood had, te weten
al de profeten, met het zwaard. |
2 Toen zond Izébel een bode tot Elía om te zeggen: Zo doen mij de goden en doen zo daartoe, voorzeker, ik zal morgen omtrent dezen tijd uw ziel stellen als de ziel van hunlieder een. |
3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op en ging heen om zijns levens wil, en kwam te Berséba, dat in Juda is, en liet zijn jongen aldaar. |
4 Maar hij zelf ging heen in de woestijn een dagreis, en kwam en zat onder een jeneverboom, en bad dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. |
5 En hij legde zich neder en sliep onder een jeneverboom; en zie, toen roerde hem een engel aan en zeide tot hem: Sta op, eet. |
6 En hij zag om, en zie, aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at hij en dronk, en legde zich wederom neder. |
7 En de engel des HEEREN kwam ten anderen male weder, en roerde hem aan en zeide: Sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn. |
8 Zo stond hij op, en at en dronk; en hij ging door de kracht derzelver spijze veertig dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. |
9 En hij kwam aldaar in een spelonk en vernachtte aldaar; en zie, het woord des HEEREN geschiedde tot hem en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, Elía? |
10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen, want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen. |
11 En Hij zeide: Ga uit en sta op dezen berg voor het aangezicht des HEEREN. En zie, de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind scheurende de bergen en brekende de steenrotsen voor den HEERE heen; doch
de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; |
12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte. |
13 En het geschiedde als Elía dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel en uitging en stond in den ingang der spelonk. En zie, een stem kwam tot hem, die zeide: Wat maakt gij hier, Elía? |
14 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen, want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen. |
15 En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uw weg, naar de woestijn van Damascus; en ga daar in, en zalf Házaël ten koning over Syrië. |
16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten koning over Israël; en Elísa, den zoon van Safat, van Abel-Mehóla, zult gij ten profeet zalven in uw plaats. |
17 En het zal geschieden dat Jehu hem die van het zwaard van Házaël ontkomt, doden zal; en wie van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal Elísa doden. |
18 Ook heb Ik in Israël doen overblijven zevenduizend, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en allen mond die hem niet gekust heeft. |
19 Zo ging hij vandaar en vond Elísa, den zoon van Safat; diezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich heen, en hij was bij het twaalfde; en Elía ging over tot hem, en wierp zijn mantel op hem. |
20 En hij verliet de runderen en liep Elía na en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse; daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan? |
21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam een juk runderen en slachtte ze, en met het gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond hij op en volgde Elía na en diende hem. |