Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Abíam koning van Juda |
1 IN ahet achttiende jaar nu van den koning Jeróbeam, den zoon van Nebat, werd Abíam koning over Juda. a 2 Kron. 13:1. |
a 2 Kron. 13:1 IN het achttiende jaar van den koning Jeróbeam, zo werd Abía koning over Juda. |
2 bHij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Máächa, een dochter van Abísalom. b 2 Kron. 13:2. |
b 2 Kron. 13:2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michája, de dochter van Uriël, van Gíbea; en er was krijg tussen Abía en tussen Jeróbeam. |
3 En hij wandelde in al de zonden zijns vaders, die hij vóór hem gedaan had; en zijn hart was niet volkomen met den HEERE zijn God, gelijk het hart van zijn vader David. |
4 Maar om Davids wil gaf de HEERE zijn God hem ceen lamp in Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na hem en bevestigende Jeruzalem; c 1 Kon. 11:36. |
c 1 Kon. 11:36 En zijn zoon zal Ik één stam geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe in Jeruzalem, de stad die Ik Mij verkoren heb om Mijn Naam daar te stellen. |
5 Omdat David gedaan had wat recht was in de ogen des HEEREN, en niet geweken was van alles wat Hij hem geboden had, al de dagen zijns levens, dan alleen din de zaak van Uría, den Hethiet. d 2 Sam. 11:4, 15; 12:9. |
d 2 Sam. 11:4 Toen zond David boden heen en liet haar halen; en als zij tot hem ingekomen was, lag hij bij haar (zij nu had zich van haar onreinheid gezuiverd); daarna keerde zij weder naar haar huis. 2 Sam. 11:15 En hij schreef in dien brief, zeggende: Stelt Uría vooraan tegenover den sterksten strijd, en keert van achter hem af, opdat hij geslagen worde en sterve. 2 Sam. 12:9 Waarom hebt gij dan het woord des HEEREN veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uría, den Hethiet, met het zwaard verslagen en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouw genomen, en hem hebt gij met het zwaard der kinderen Ammons doodgeslagen. |
6 En er was krijg geweest tussen Rehábeam en tussen Jeróbeam, al de dagen zijns levens. |
7 Het overige nu der geschiedenissen van Abíam, en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? Er was ook krijg tussen Abíam en tussen Jeróbeam. |
8 En Abíam ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en eAsa, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. e 2 Kron. 14:1. |
e 2 Kron. 14:1 ZO ontsliep Abía met zijn vaderen en zij begroeven hem in de stad Davids; en zijn zoon Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was het land tien jaren stil. |
Asa koning van Juda |
9 In het twintigste jaar van Jeróbeam, den koning van Israël, werd Asa koning over Juda. |
10 En hij regeerde een en veertig jaar te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Máächa, een dochter van Abísalom. |
11 En Asa deed wat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David. |
12 Want hij nam weg fde schandjongens uit het land, en deed weg al de drekgoden die zijn vaders gemaakt hadden. f 1 Kon. 22:47. |
f 1 Kon. 22:47 Ook deed hij uit het land weg de overige schandjongens, die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren. |
13 gJa, zelfs zijn moeder Máächa, die zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijken afgod en verbrandde hem aan de beek Kidron. g 2 Kron. 15:16. |
g 2 Kron. 15:16 Aangaande ook Máächa, de moeder van den koning Asa, hij zette haar af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa haar afgrijselijken afgod uit en verbrijzelde en verbrandde hem aan de beek Kidron. |
14 De hoogten werden wel niet weggenomen; nochtans was het hart van Asa volkomen met den HEERE, al zijn dagen. |
15 En hij bracht in het huis des HEEREN de hgeheiligde dingen zijns vaders en zijn geheiligde dingen, zilver en goud en vaten. h Lev. 5:15. |
h Lev. 5:15 Als een mens door overtreding overtreden en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer. |
16 En er was krijg tussen Asa en tussen Báësa, den koning van Israël, al hun dagen. |
17 Want iBáësa, de koning van Israël, toog op tegen Juda en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. i 2 Kron. 16:1. |
i 2 Kron. 16:1 IN het zes en dertigste jaar van het koninkrijk van Asa toog Báësa, de koning van Israël, op tegen Juda en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. |
18 Toen nam Asa al het zilver en goud dat overgebleven was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner knechten; en de koning Asa zond hen ktot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hézion, den koning van Syrië, die te Damascus woonde, zeggende: k 1 Kon. 20:1. 2 Kron. 16:2, enz. |
k 1 Kon. 20:1 EN Benhadad, de koning van Syrië, vergaderde al zijn macht, en twee en dertig koningen waren met hem, en paarden en wagens; en hij toog op en belegerde Samaría en krijgde tegen haar. 2 Kron. 16:2 Toen bracht Asa het zilver en het goud voort uit de schatten van het huis des HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van Syrië, die te Damascus woonde, zeggende: |
19 Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader. Zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond teniet met Báësa, den koning van Israël, dat hij aftrekke van tegen mij. |
20 En Benhadad hoorde naar den koning Asa en zond de oversten der heiren die hij had, tegen de steden van Israël, en sloeg Ijon en Dan en Abel-Beth-Máächa, en het ganse Cinnerôth met het ganse land van Naftali. |
21 En het geschiedde als Báësa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen; en hij bleef te Tirza. |
22 Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama en het hout daarvan zouden wegdragen, waarmede Báësa gebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba Benjamins en Mizpa. |
23 Het overige nu van alle geschiedenissen van Asa, en al zijn macht, en al wat hij gedaan heeft, en de steden die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd hij krank aan zijn voeten. |
24 En lAsa ontsliep met zijn vaderen en werd begraven met zijn vaderen in de stad van zijn vader David; en mzijn zoon Jósafat werd koning in zijn plaats. l 2 Kron. 16:13. m 2 Kron. 17:1. |
l 2 Kron. 16:13 Alzo ontsliep Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en veertigste jaar zijner regering. m 2 Kron. 17:1 EN zijn zoon Jósafat werd koning in zijn plaats; en hij sterkte zich tegen Israël. |
Nadab koning van Israël |
25 Nadab nu, de zoon van Jeróbeam, werd koning over Israël in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israël. |
26 En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde waarmede hij Israël had doen zondigen. |
27 En Báësa, de zoon van Ahía, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Báësa sloeg hem te Gíbbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israël Gíbbethon belegerden. |
28 En Báësa doodde hem in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. |
29 Het geschiedde nu als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jeróbeam sloeg; hij liet niets over van Jeróbeam wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, nnaar het woord des HEEREN dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahía, den Siloniet; n 1 Kon. 14:10, 14. |
n 1 Kon. 14:10 Daarom, zie, Ik zal kwaad over het huis van Jeróbeam brengen, en van Jeróbeam uitroeien die aan den wand watert, den beslotene en verlatene in Israël; en Ik zal de nakomelingen van het huis van Jeróbeam wegdoen, gelijk de drek weggedaan wordt, totdat het ganselijk vergaan zij. 1 Kon. 14:14 Doch de HEERE zal Zich een koning verwekken over Israël, die het huis van Jeróbeam ten zelven dage uitroeien zal; maar wat zal het ook nu zijn? |
30 Om de zonden van Jeróbeam, die zondigde en die Israël zondigen deed, en om zijn terging waarmede hij den HEERE, den God Israëls, getergd had. |
31 Het overige nu der geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? |
32 En er was oorlog tussen Asa en tussen Báësa, den koning van Israël, al hun dagen. |
Báësa koning van Israël |
33 In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Báësa, de zoon van Ahía, koning over gans Israël te Tirza en regeerde vier en twintig jaar; |
34 En deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jeróbeam en in zijn zonde waarmede hij Israël had doen zondigen. |