Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Ahía’s profetie tegen Jeróbeam |
1 TE dienzelven tijde was Abía, de zoon van Jeróbeam, krank. |
2 En Jeróbeam zeide tot zijn huisvrouw: Maak u nu op, en verstel u, dat men niet merke dat gij Jeróbeams huisvrouw zijt. En ga heen naar Silo; zie, daar is de profeet Ahía, adie van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk. a 1 Kon. 11:31. |
a 1 Kon. 11:31 En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren en u tien stammen geven. |
3 En neem in uw hand tien broden en koeken en een kruik honing, en ga tot hem; hij zal u te kennen geven wat dezen jongen geschieden zal. |
4 En Jeróbeams huisvrouw deed alzo en maakte zich op, en ging naar Silo en kwam in het huis van Ahía. Ahía nu kon niet zien, want zijn ogen stonden stijf vanwege zijn ouderdom. |
5 Maar de HEERE zeide tot Ahía: Zie, Jeróbeams huisvrouw komt om een zaak van u te vragen aangaande haar zoon, want hij is krank; zo en zo zult gij tot haar spreken; en het zal zijn als zij inkomt, dat zij zich vreemd aanstellen zal. |
6 En het geschiedde als Ahía het geruis harer voeten hoorde, toen zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw van Jeróbeam. Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik ben tot u gezonden met een harde boodschap. |
7 Ga heen, zeg Jeróbeam: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: bDaarom dat Ik u verheven heb uit het midden des volks, en u tot een voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb, b 1 Kon. 12:15. |
b 1 Kon. 12:15 Alzo hoorde de koning naar het volk niet; want deze omwending was van den HEERE, opdat Hij Zijn woord bevestigde, hetwelk de HEERE door den dienst van Ahía, den Siloniet, gesproken had tot Jeróbeam, den zoon van Nebat. |
8 En het koninkrijk van het huis van David gescheurd en dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield en die Mij met zijn ganse hart navolgde om te doen alleen wat recht is in Mijn ogen, |
9 Maar kwaad gedaan hebt, doende des meer dan allen die vóór u geweest zijn, en heengegaan zijt en hebt u andere goden en gegoten beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij achter uw rug geworpen; |
10 Daarom, czie, Ik zal kwaad over het huis van Jeróbeam brengen, en van Jeróbeam uitroeien ddie aan den wand watert, den beslotene en verlatene in Israël; en Ik zal de nakomelingen van het huis van Jeróbeam wegdoen, gelijk de drek weggedaan wordt, totdat het ganselijk vergaan zij. c 1 Kon. 15:29. d 1 Sam. 25:22, 34. 1 Kon. 16:11; 21:21. 2 Kon. 9:8. |
c 1 Kon. 15:29 Het geschiedde nu als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jeróbeam sloeg; hij liet niets over van Jeróbeam wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord des HEEREN dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahía, den Siloniet; d 1 Sam. 25:22 Zo doe God den vijanden van David en zo doe Hij daartoe, indien ik van allen die hij heeft, tot morgen overlate die aan den wand watert! 1 Sam. 25:34 Want voorzeker, het is zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, Die mij verhinderd heeft van u kwaad te doen, dat, tenware dat gij u gehaast hadt en mij tegemoetgekomen waart, zo ware Nabal niemand die aan den wand watert, overgebleven tot het morgenlicht. 1 Kon. 16:11 En het geschiedde als hij regeerde, als hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis van Báësa sloeg; hij liet hem niet over, die aan den wand watert, noch zijn bloedverwanten, noch zijn vrienden. 1 Kon. 21:21 Zie, Ik zal kwaad over u brengen, en uw nakomelingen wegdoen; en Ik zal van Achab uitroeien die aan den wand watert, mitsgaders den beslotene en verlatene in Israël. 2 Kon. 9:8 En het ganse huis van Achab zal omkomen; en Ik zal van Achab uitroeien dien die aan den wand watert, ook den beslotene en verlatene in Israël. |
11 Die van Jeróbeam in de stad sterft, zullen de honden eten; en die in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten; want de HEERE heeft het gesproken. |
12 Gij dan, maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad zullen gekomen zijn, zo zal het kind sterven. |
13 En gans Israël zal hem beklagen en hem begraven; want deze alleen van Jeróbeam zal in het graf komen, omdat in hem wat goeds voor den HEERE, den God Israëls, in het huis van Jeróbeam gevonden is. |
14 Doch ede HEERE zal Zich een koning verwekken over Israël, die het huis van Jeróbeam ten zelven dage uitroeien zal; maar wat zal het ook nu zijn? e 1 Kon. 15:28, 29. |
e 1 Kon. 15:28 En Báësa doodde hem in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats. 1 Kon. 15:29 Het geschiedde nu als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jeróbeam sloeg; hij liet niets over van Jeróbeam wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het woord des HEEREN dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahía, den Siloniet; |
15 De HEERE fzal ook Israël slaan, gelijk een riet in het water omgedreven wordt, en zal Israël uitrukken uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven heeft, en zal hen verstrooien op gene zijde der rivier; daarom dat zij hun bossen gemaakt hebben, den HEERE tot toorn verwekkende. f 2 Kon. 17:18. |
f 2 Kon. 17:18 Daarom vertoornde Zich de HEERE zeer over Israël, dat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets over, behalve de stam van Juda alleen. |
16 En Hij zal Israël overgeven, om Jeróbeams zonden wil, die gezondigd heeft en die Israël heeft doen zondigen. |
17 Toen maakte zich Jeróbeams vrouw op, en ging heen en kwam te Tirza; als zij nu op den dorpel van het huis kwam, zo stierf de jongeling. |
18 En zij begroeven hem, en gans Israël beklaagde hem, naar het woord des HEEREN dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahía, den profeet. |
19 Het overige nu der geschiedenissen van Jeróbeam, hoe hij gekrijgd en hoe hij geregeerd heeft, zie, die zijn geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. |
20 De dagen nu die Jeróbeam heeft geregeerd, zijn twee en twintig jaar; en hij ontsliep met zijn vaderen, en Nadab, zijn zoon, regeerde in zijn plaats. |
Rehábeams zonde en dood |
21 gRehábeam nu, de zoon van Sálomo, regeerde in Juda; een en veertig jaar was Rehábeam oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad die de HEERE verkoren had uit al de stammen Israëls om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische. g 2 Kron. 12:13. |
g 2 Kron. 12:13 Zo versterkte zich de koning Rehábeam in Jeruzalem en regeerde; want Rehábeam was een en veertig jaar oud als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaar in Jeruzalem, de stad die de HEERE uit alle stammen Israëls verkoren had om Zijn Naam daar te zetten; en zijns moeders naam was Náäma, een Ammonitische. |
22 En Juda deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij verwekten Hem tot ijver, meer dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden die zij zondigden. |
23 Want ook zij bouwden zich hoogten en opgerichte beelden en bossen, op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom. |
24 Er waren ook schandjongens in het land; zij deden naar al de gruwelen der heidenen die de HEERE van het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. |
25 Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehábeam, hdat
Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem. h 2 Kron. 12:2. |
h 2 Kron. 12:2 Daarom geschiedde het in het vijfde jaar van den koning Rehábeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), |
26 En hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; ihij nam ook al de gouden schilden weg die Sálomo gemaakt had. i 1 Kon. 10:16, 17. 2 Kron. 9:15. |
i 1 Kon. 10:16 Ook maakte de koning Sálomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd sikkelen goud liet hij opwegen tot elke rondas; 1 Kon. 10:17 Insgelijks driehonderd schilden van geslagen goud; drie pond goud liet hij opwegen tot elk schild; en de koning legde ze in het huis des wouds van Libanon. 2 Kron. 9:15 Daartoe maakte de koning Sálomo tweehonderd rondassen van geslagen goud; zeshonderd sikkelen van geslagen goud liet hij opwegen tot elke rondas. |
27 En de koning Rehábeam maakte in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. |
28 En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve droegen, en die wederbrachten in der trawanten wachtkamer. |
29 Het overige nu der geschiedenissen van Rehábeam, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? |
30 En er was krijg tussen Rehábeam en tussen Jeróbeam al hun dagen. |
31 En Rehábeam ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische; en zijn zoon Abíam regeerde in zijn plaats. |