Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding 1 Koningen – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Het eerste boek der Koningen

Inhoud van dit boek

IN dit boek en het volgende is beschreven de historie der koningen die het volk Gods geregeerd hebben van David af tot op de Babylonische gevangenis. Daarom worden zij genoemd het eerste en tweede boek der Koningen. Het eerste wordt aangevangen met het verhaal van de krankheid en het overlijden van den koning David; waarop gevolgd is de regering van zijn zoon Salomo, dewelke, nadat hij van zijn vader goede vermaning om zijn leven wel te schikken, en wijze order om zijn rijk te bevestigen, ontvangen had, en van God vereerd was met Zijn aanspraak, ook gezegend werd in zijn persoon, met wijsheid, rijkdom, eer; en in zijn land, met vrede, handel en overvloed van alle dingen. Orde in zijn hof en huis gesteld hebbende, bouwt en heiligt hij den Heere een tempel, maakt daarbenevens enige koninklijke gestichten. Hij wordt zo vermaard, dat hij statelijk bezocht en vereerd wordt van de koningin van Scheba, en van de omliggende volken, met aanbieding van vriendschap en met geschenken. Doch daarna door het nemen van vele heidense vrouwen tot afgoderij vervallen zijnde, vertoornt hij God, Die hem vijanden verwekt en door zijn profeet Ahia laat aanzeggen de verscheuring van zijn rijk. Deze nu is geschied als zijn zoon Rehabeam door onwijzen raad tien stammen van zich vervreemd heeft; die Jerobeam, den zoon van Nebat, tot hun koning aangenomen hebben. Rehabeam heeft niet dan Juda behouden met een deel van Benjamin. Hem wordt ook van God verboden de afgevallen stammen door geweld van wapenen, gelijk hij voorhad, weder aan zich te brengen. Om zijn en des volks zonden wordt door Sisak, den koning van Egypte, de tempel van Jeruzalem beroofd. Zijn zoon Abiam volgt hem na in zijn rijk en in zijn zonden; maar Asa en Josafat, godvruchtig zijnde, reformeerden den godsdienst. Wat aangaat de koningen die na de verdeling der stammen over Israël geregeerd hebben, van dewelke in dit eerste boek gesproken wordt, die zijn allen afgodendienaren geweest, die de ware religie door afgodische gruwelen verdorven hebben. Want Jerobeam, boven het oprichten van twee gulden kalveren, heeft bijna den gansen godsdienst veranderd, en naar zijn fantasie priesters ingesteld; waardoor hij de tien stammen van de ware religie en van de rechte godzaligheid heeft afgekeerd. Zijn navolgers hielden zijn voetstappen; maar Achab inzonderheid. Want benevens de afgoderij, waarin hij de voorgaande koningen te boven ging, heeft hij tegen de ware gelovigen die nog in zijn rijk overgebleven waren, grote tirannie bedreven. Uit zulke oorzaken is de scepter van Israël niet in één geslacht gebleven, gelijk wel in Juda, maar door schrikkelijke beroerten en wrede bloedstortingen nu en dan tot andere vervoerd. Hoewel nu de vermaningen van de profeten Ahia, Semaja, Iddo, Azaria, Jehu, Hanani, Elia en Micha, van God uitgezonden om die afvallige Israëlieten tot bekering te roepen, niet ontbraken, zo zijn zij nochtans omtrent de meeste menigte vruchteloos geweest, zelfs ook als zij door uitnemende wonderen bekrachtigd waren. In Juda was de waarheid der leer en de zuiverheid van den godsdienst vaster ingeworteld; overmits de vrome koningen met de profeten daaraan de hand gehouden en het vervallene weder met bijzonderen ijver opgericht hebben. Overzulks hebben wij in dit boek, alsook in het volgende, een zeer schoon tafereel, waarin ons levendig afgeschilderd is de veranderlijke conditie, die de zichtbare kerk in deze wereld onderworpen is, en de onveranderlijke trouw die God aan Zijn uitverkoren overblijfsel, meest voor der mensen ogen onzichtbaar, nooit opgehouden heeft te bewijzen. Dit boek begrijpt de geschiedenissen van honderd en achttien jaren; waarvan veertig behoren tot de regering van Salomo, en acht en zeventig tot de regering der volgende koningen van Juda en Israël; welverstaande welker historie in dit boek beschreven wordt.

Einde inleiding 1 Koningen