Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Samuël 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

David, gedenkende aan zijn beloften die hij Jonathan gedaan had, doet deszelfs zoon Mefiboseth zoeken en tot zich brengen, vs. 1, enz. Geeft hem al Sauls goed, en stelt Ziba daarover tot regent, maar neemt Mefiboseth aan zijn tafel, 7.
 
Weldadigheid aan Mefibóseth
1 EN David zeide: Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe om 1Jónathans wil?
1 Zie 1 Samuël 20. 2 Sam. 1:26. verwijsteksten
 
2 Het huis van Saul nu had een 2knecht, wiens naam was a3Ziba; en zij riepen hem tot David. En de koning zeide tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: 4Uw knecht.
2 Een bezorger van het huis, als hofmeester, Gen. 15:2, 3. Vgl. onder, vers 10. verwijsteksten
a 2 Sam. 16:1, enz.; 19:17. verwijsteksten
3 Hebr. Tsiba.
4 Dat is, ik ben Ziba, tot uw dienst.
 
3 En de koning zeide: Is er niet nog iemand van het huis van Saul, dat ik 5Gods weldadigheid bij hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning: Er is nog een zoon van Jónathan, die 6geslagen is aan bbeide voeten.
5 Zie 1 Sam. 20:14, 15, 16, 17. verwijsteksten
6 Als 2 Sam. 4:4. Dat is, kreupel, als onder, vers 13. verwijsteksten
b 2 Sam. 4:4. verwijsteksten
 
4 En de koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon van Ammiël, te 7Lódebar.
7 Gelegen over de Jordaan, in het land Gilead, niet ver van Mahanaïm. Zie 2 Sam. 17:27. verwijsteksten
 
5 Toen zond de koning David heen, en hij 8nam hem uit het huis van Machir, den zoon van Ammiël, van Lódebar.
8 Dat is, liet hem halen.
 
6 Als nu Mefibóseth, de zoon van Jónathan, den zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht en boog zich neder. En David zeide: Mefibóseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht.
7 En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik zal 9zekerlijk weldadigheid bij u doen, om uws vaders Jónathans wil; en ik zal 10u alle 11akkers van uw vader Saul 12wedergeven, en gij zult geduriglijk 13brood eten aan mijn tafel.
9 Hebr. ik zal doende doen, enz.
10 En uw zoon, vss. 9, 12. verwijsteksten
11 Of: al het veld, land.
12 Dewijl Isboseth en anderen van Sauls huis tegen David gekrijgd hadden, zo waren hun goederen aan den koning vervallen, die ze nu Mefiboseth wedergeeft.
13 Dat is, dagelijks bij mij eten en drinken, ter tafel bij mij gaan. Zie 2 Sam. 3:35. verwijsteksten
 
8 Toen boog hij zich en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar een 14doden hond, als ik ben?
14 Een spreekwoord bij de Joden, waarmede iemands nietigheid en verachtelijkheid wordt uitgedrukt. Zie 1 Sam. 24:15. 2 Sam. 16:9. Vgl. 2 Sam. 3 op vers 8. verwijsteksten
 
9 Toen riep de koning Ziba, Sauls 15jongen, en zeide tot hem: Al wat Saul gehad heeft en zijn ganse huis, heb ik den 16zoon uws heren gegeven.
15 Dat is, die Sauls knecht geweest was.
16 Te weten Mefiboseth; of, als sommigen, Micha (vers 12), als die daarvan zou leven; maar hiermede was de vader niet uitgesloten, als vers 7. verwijsteksten
 
10 Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, gij en uw zonen en uw knechten, en zult de vruchten inbrengen, opdat de zoon uws heren brood hebbe dat hij ete; en Mefibóseth, de zoon uws heren, zal geduriglijk brood eten aan mijn tafel. Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten.
11 En Ziba zeide tot den koning: Naar alles wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen; 17ook zou Mefibóseth, etende aan mijn tafel, als een van des konings zonen zijn.
17 Hij wil zeggen dat hij ook Mefiboseth zelven (indien het den koning had beliefd) aan zijn tafel zo wel zou behandeld hebben, alsof hij aan het hof was. Anderen nemen dit voor de woorden des konings, aldus: Maar Mefiboseth, zeide de koning, zal eten aan mijn tafel, als een van des konings zonen.
 
12 Mefibóseth nu had een kleinen zoon, wiens naam was Micha; en allen 18die in het huis van Ziba woonden, waren Mefibóseths knechten.
18 Hebr. alle of de ganse woning van het huis van Ziba.
 
13 Alzo woonde Mefibóseth te Jeruzalem, omdat hij geduriglijk at aan des konings tafel; 19en hij was kreupel aan beide zijn voeten.
19 Of: hoewel hij, enz.

Einde 2 Samuël 9