Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 20 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Samuël 20

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De heilloze Seba maakt Israël, bij gelegenheid van dezen twist, oproerig en afvallig van David, vs. 1. Hoe David met de bijwijven gehandeld heeft die van Absalom misbruikt waren, 3. David zendt Amasa uit om Juda te vergaderen tegen Seba, 4. Maar als deze wat te lang vertoefde, zendt hij Abisaï met krijgsvolk uit, 6. Amasa ontmoet hen onderweg, en wordt van Joab verraderlijk doorstoken, 8. Joab en Abisaï jagen Seba na, en belegeren hem in Abel-Beth-Maächa, 13. Alwaar de burgers, door den raad van een wijze vrouw, Seba het hoofd afhouwen en tot Joab over den muur werpen, alzo wordt dit oproer en deze krijg geëindigd, 16. Register van de voornaamste ambtlieden en bevelhebbers in Davids koninkrijk, 23.
 
1 TOEN was daar bijgeval een 1Belialsman, wiens naam was 2Seba, een zoon van Bichri, een man van 3Jemini; die blies met de bazuin en zeide: Wij hebben geen deel aan David en wij hebben geen erfenis aan den zoon van Isaï; een 4iegelijk naar zijn tenten, o 5Israël.
1 Zie Deut. 13 op vers 13. verwijsteksten
2 Hebr. Scheba.
3 Zie 2 Sam. 16 op vers 11. verwijsteksten
4 Versta hierop: vertrekke, begeve zich.
5 Hij spreekt die van Israël aan, die met Juda getwist, en zich beklaagd hadden dat zij verongelijkt waren. Zie 2 Sam. 19:41, 43. verwijsteksten
 
2 Toen toog alle man van Israël op 6van achter David, Seba, den zoon van Bichri, achterna; maar de mannen van Juda 7kleefden hun koning aan, van de Jordaan af tot aan Jeruzalem.
6 Dat is, zij verlieten David en volgden Seba na.
7 Zij verlieten hem niet, gelijk de andere stammen, maar bleven bij hem, geleidende hem voorts tot Jeruzalem toe.
 
3 Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, nam de koning de 8tien vrouwen, zijn bijwijven, die hij gelaten had om het huis te bewaren, en 9deed haar in een huis van bewaring en onderhield haar, maar 10ging tot haar niet in. En zij waren 11opgesloten tot op den dag van haarlieder dood, 12levende als weduwen.
8 Zie 2 Sam. 15:16. verwijsteksten
9 De oorzaak zie 2 Sam. 16:22. verwijsteksten
10 Zie Gen. 6 op vers 4. verwijsteksten
11 Hebr. gebonden, dat is, alzo besloten alsof zij gevangen en gebonden waren geweest; tenware dan dat zij in Absaloms daad mochten hebben geconsenteerd.
12 In weduwschap des levens, dat is, levende als weduwen, of: als weduwen zijnde, haar levensdagen. Of: weduwen welker man nog leefde.
 
4 Voorts zeide de koning tot Amása: Roep mij de mannen van Juda tezamen, 13tegen den derden dag; en gij, 14stel u dan hier.
13 Of: binnen drie dagen. Hebr. den derde der dagen.
14 Dat is, stel u dan in en houd u bij mij, om last van mij te ontvangen; want David had hem generaal krijgsoverste gemaakt in Joabs plaats, 2 Sam. 19:13. verwijsteksten
 
5 En Amása ging heen om Juda bijeen te roepen; maar hij 15bleef achter, boven den gezetten tijd, dien 16hij hem gezet had.
15 Anders: hij liet hen, namelijk die van Juda, vertoeven; dat is, hij gaf hun langer tijd.
16 David.
 
6 Toen zeide David tot 17Abísaï: Nu zal ons Seba, de zoon van Bichri, meer kwaad doen dan Absalom; neem gij de knechten 18uws heren en jaag hem achterna, opdat hij niet misschien vaste steden voor zich vinde en zich aan onze ogen onttrekke.
17 Joabs broeder, zijnde mede een krijgsoverste, zie 2 Sam. 18:2, dien David hierin gebruikt om Joab (die anderszins de naaste zou geweest zijn) geen gelegenheid te geven, dat hij zich in de plaats van Amasa mocht indringen, met offensie van Amasa, dien de koning het generaalschap met ede beloofd had. verwijsteksten
18 Dat is, mijn officieren en soldaten. Sommigen verstaan hier Amasa, die nu, als generaal, Abisaï’s heer genoemd wordt.
 
7 Toen togen uit, hem achterna, de 19mannen van Joab, en de 20Krethi en de Plethi, en al de helden. Dezen togen uit van Jeruzalem om Seba, den zoon van Bichri, achterna te jagen.
19 Dat is, Joabs soldaten, alsook Joab zelf.
20 Zie 1 Kon. 1 op vers 38. verwijsteksten
 
8 Als zij nu waren bij den groten steen die bij 21Gíbeon is, zo kwam Amása 22voor hun aangezicht. En Joab was omgord over zijn 23kleed 24dat hij aanhad, en daarop was een gordel waar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn lendenen in zijn schede; en als 25hij voortging, zo 26viel het uit.
21 Zie Jozua 10. verwijsteksten
22 Dat is, hij kwam hun recht tegemoet, wederkerende van de reis waartoe hem de koning gezonden had, of: hij kwam voor of nevens hen heen, langs den weg waar zij mogen hebben gepleisterd.
23 Of: krijgsrok, kazak, krijgsmantel; een kleed (als enigen menen) in den krijg gebruikelijk en te dien tijde bekend.
24 Hebr. zijner kleding.
25 Te weten Joab, aftredende uit zijn orde of de plaats waar zij pleisterden, om Amasa te groeten.
26 Te weten het zwaard; zodat Amasa, hebbende het zwaard zien vallen, daarop niet verdacht was dat Joab het met de linkerhand opgenomen had, als sommigen uit het volgende vers afleiden.
 
9 En Joab zeide tot Amása: 27Is het wel met u, mijn 28broeder? En 29Joab vatte met de rechterhand den baard van Amása, om hem te 30kussen.
27 Hebr. Zijt gij vrede? als 1 Sam. 25:6. 2 Sam. 17:3. verwijsteksten
28 Dat is, neef, bloedvriend. Zij waren twee zusterskinderen, 1 Kron. 2:16, 17. Zie ook 2 Sam. 17:25. verwijsteksten
29 Hebr. Joabs rechterhand vatte den baard van Amasa.
30 Als in het groeten gebruikelijk was, Gen. 29 op vers 11. verwijsteksten
 
10 En Amása hoedde zich niet voor het zwaard dat in Joabs hand was; azo 31sloeg hij hem daarmede aan de 32vijfde rib, en hij stortte zijn ingewand ter aarde uit en hij sloeg hem niet 33ten tweeden male, en hij stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder Abísaï Seba, den zoon van Bichri, achterna.
a 1 Kon. 2:5. verwijsteksten
31 Dat is, stak.
32 Zie 2 Sam. 2 op vers 23. verwijsteksten
33 Hebr. hij verdubbelde of herhaalde niet aan hem, te weten den slag; dat is, hij stak hem niet ten tweeden male, dewijl hij van den eersten steek terstond stierf. Vgl. 1 Sam. 26:8. Job 29:22. verwijsteksten
 
11 Maar een man, van Joabs 34jongens, bleef bij hem staan, en hij zeide: 35Wie is er die lust heeft aan Joab? En wie is er die voor David is? 36Die volge Joab na.
34 Dat is, dienaars.
35 Dat is, allen die het met Joab en David houden, die volgen Joab na. Vgl. Deut. 20:5, enz. Alzo dringt zich Joab bij het krijgsvolk terstond weder in het generaalschap, in de plaats van Amasa, dien hij daarom vermoord had. verwijsteksten
36 Hebr. zij achter Joab, als boven dikwijls en in het volgende.
 
12 Amása nu lag in het bloed gewenteld, midden op de straat. Als 37die man zag dat al 38het volk staan bleef, zo deed hij Amása weg van de straat in het veld en wierp een kleed op hem, dewijl hij zag dat al wie bij hem kwam, staan bleef.
37 In het voorgaande vers vermeld.
38 Dat dien weg passeerde, als in het einde van dit vers verklaard wordt.
 
13 Toen hij nu van de straat weggenomen was, toog alle man voort, Joab na, om Seba, den zoon van Bichri, achterna te jagen.
14 En 39hij toog heen door alle stammen Israëls naar Abel, te weten 40Beth-Máächa, en het ganse 41Berim; en 42zij verzamelden zich en kwamen hem ook na.
39 Joab, die den vluchtenden Seba door Efraïm, Manasse, Issaschar, Zebulon en Naftali vervolgde tot aan Abel toe, waar hij nu was.
40 Met dezen toenaam was deze stad Abel genoemd, tot onderscheid van de andere van dien naam. Deze stad lag in den stam van Naftali, aan het noordeinde van Kanaän, tegen Syrië aan, alwaar een gedeelte van Syrië was, genoemd Maächa. Zie ook 2 Kon. 15:29 en hier het volgende vers. verwijsteksten
41 Een landstreek bij Abel gelegen.
42 De Israëlieten van de gemelde plaatsen volgden ook Joab.
 
15 En zij kwamen en belegerden 43hem in Abel-Beth-Máächa en zij 44wierpen een 45wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en al het volk dat met Joab was, 46verdierven den muur om dien neder te vellen.
43 Seba, den rebel.
44 Hebr. zij stortten uit.
45 Een opgehoogden aarden dijk, dat is, een bolwerk of wal. Alzo 2 Kon. 19:32. Jer. 32:24; 33:4. verwijsteksten
46 Hebr. waren verdervende om den muur neder te vellen, dat is, houwende, stotende, brekende, misschien ook ondergravende; want van het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, komt een ander dat ook een groeve betekent.
 
16 Toen riep een wijze vrouw 47uit de stad: Hoort, hoort, zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke.
47 Van den stadsmuur af.
 
17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben het. En zij zeide tot hem: Hoor de woorden uwer dienstmaagd. En hij zeide: Ik hoor.
18 Toen sprak zij, zeggende: In voortijden spraken zij 48gemeenlijk, zeggende: Zij zullen 49zonder twijfel te Abel vragen. En 50alzo volbrachten zij het.
48 Hebr. sprekende spraken zij.
49 Hebr. vragende zullen zij vragen, of: raad vragende zullen zij raad vragen. Het schijnt een oud spreekwoord geweest te zijn, tot eer van de inwoners dezer stad gebruikt, omdat aldaar kloeke en wijze lieden gevonden werden, blijkende alhier uit het voorbeeld van deze vrouw.
50 Dat is, als men den raad van deze stad volgde, zo ging het wel. Of: zo eindigden zij het geschil. Anders: alzo zullen zij het volbrengen of eindigen.
 
19 51Ik ben een van de vreedzamen, van de getrouwen in Israël; en gij zoekt te doden een 52stad die een moeder is in Israël; waarom zoudt gij het 53erfdeel des HEEREN verslinden?
51 Zij spreekt in den naam van de stad Abel.
52 Hebr. een stad en een moeder, enz., dat is, een hoofdstad, hebbende onder haar andere stadjes en dorpen. Of versta door de moeder de inwoners van een stad die als een moeder is van andere, dien zij, als een moeder den kinderen, met wijzen en goeden raad pleegt voor te gaan.
53 Dat is, Zijn volk, dat Hij bemint als een mens zijn erfdeel.
 
20 Toen antwoordde Joab en zeide: Het zij verre, het zij verre van mij, 54dat ik zou verslinden en dat ik zou verderven!
54 Hebr. zo ik zal verslinden, enz. Versta hierop: zo doe mij God dit en dat; als in het eedzweren gebruikelijk.
 
21 55De zaak is niet alzo; maar een man van het gebergte van Efraïm, wiens naam is Seba, de zoon van Bichri, heeft zijn 56hand opgeheven tegen den koning, tegen David; levert hem alleen, zo zal ik van deze stad aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over den muur geworpen worden.
55 Hij wil zeggen: Ik ben daarom niet gekomen, maar om Seba te hebben.
56 Heeft zich opgeworpen en een rebellie gesticht.
 
22 En de vrouw kwam in tot al het volk 57met haar wijsheid; en zij hieuwen Seba, den zoon van Bichri, het hoofd af en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin en 58zij verstrooiden zich van de stad, een iegelijk naar zijn tenten; en Joab keerde weder naar Jeruzalem tot den koning.
57 Met wijze redenen de inwoners bewegende om te doen wat zij Joab beloofd had.
58 De belegeraars.
 
23 bJoab nu was 59over het ganse heir van Israël; en Benája, de zoon van Jójada, over de 60Krethi en over de Plethi.
b 2 Sam. 8:16, enz. verwijsteksten
59 Na den dood van Amasa was hij in zijn vorigen staat hersteld. Zie op vers 4. Deze officieren worden hier andermaal opgenoemd omdat David nu als opnieuw in zijn rijk was hersteld, 2 Sam. 19:22, en omdat er enige verandering en ook bijvoeging schijnt gevallen te zijn. Vgl. 2 Sam. 8:17, 18. verwijsteksten
60 Zie vers 7. verwijsteksten
 
24 En Adóram was over de 61schatting; en Jósafat, de zoon van Ahílud, was 62kanselier.
61 Anders: uitschot. Zie 1 Kon. 4 op vers 6. verwijsteksten
62 Zie 1 Kon. 4 op vers 3. verwijsteksten
 
25 En 63Seja was schrijver; en Zadok en Abjathar waren 64priesters.
63 Hebr. Scheja, 2 Sam. 8:17 (naar sommiger gevoelen) genoemd Seraja. verwijsteksten
64 Zie Num. 3 op vers 32. 2 Kon. 23 op vers 4. verwijsteksten
 
26 En ook was Ira, de Jaïriet, Davids 65opperofficier.
65 Hebr. cohen. Zie 2 Sam. 8 op vers 18. verwijsteksten

Einde 2 Samuël 20