Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God vernieuwt Zijn zegen na den zondvloed over de mensen, vs. 1. Vergunt en verbiedt hun zekere spijze, 3. Verordent straf op den doodslag, 5. Stelt den regenboog tot een teken van Zijn verbond, dat geen algemene zondvloed meer op aarde komen zal, 9. Noach plant den wijnstok, 20. En wordt in den slaap der dronkenschap vanwege zijn naaktheid door Cham beschimpt, 22. Die daarover met zijn nakomelingen wordt vervloekt, 25. Maar Sem en Jafeth gezegend, 26. Noachs ouderdom, en dood, 29. |
Gods verbond met Noach |
1 EN God 1zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: aZijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde; | | 1 God vernieuwt den zegen, dien Hij Gen. 1:28 over den mens had uitgesproken, om te tonen dat de onderhouding en vermenigvuldiging van het menselijk geslacht, mitsgaders alle heerschappij en macht die de mens na den val over de onvernuftige dieren behouden had, zowel na als voor den zondvloed, aan Zijn zegen hing. Gen. 1:28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. |
a Gen. 1:28; 8:17. Gen. 1:28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. Gen. 8:17 Al het gedierte dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte en aan vee en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde en vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen op de aarde. |
2 En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem 2roert en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. | | 2 Of: kruipt, en zich beweegt als een onredelijk dier. |
3 3Al wat zich roert, 4dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u alles gegeven, gelijk 5bhet groene kruid. | | 3 Dat is, allerlei eetbaar gedierte, op de aarde, in de lucht, en in de wateren. |
4 Want wat vanzelf of kwalijk gestorven is, is door deze wet verboden. |
5 Hebr. het groensel of de groente van het kruid, als Gen. 1:30. Dat is (naar het gemeen gevoelen), boven het groene kruid en de vruchten, die Ik u tevoren tot spijze had verordend, geef Ik u nu ook allerlei levend eetbaar gedierte. Gen. 1:30 Maar aan al het gedierte der aarde en aan al het gevogelte des hemels en aan al het kruipend gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik
al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo. |
b Gen. 1:29. Gen. 1:29 En God zeide: Zie, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven dat op de ganse aarde is, en alle geboomte in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze. |
4 cDoch het vlees 6met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. | | c Lev. 3:17; 7:26; 17:14; 19:26. Deut. 12:23. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Lev. 7:26 Ook zult gij in al uw woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte of van het vee. Lev. 17:14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. Lev. 19:26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; |
6 God verbiedt bloedig vlees te eten, om de mensen van alle wreedheid en genegenheid tot doden en moorden af te schrikken. Vgl. Lev. 3:17; 17:11. Deut. 12:23. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Lev. 17:11 Want de ziel van het vlees is in het bloed, waarom Ik het u op het altaar gegeven heb om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed dat voor de ziel verzoening doen zal. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; |
5 dEn voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed
7uwer zielen 8eisen; van de hand 9van alle gedierte zal Ik het eisen; ook 10van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen. | | d Ex. 21:12, 28. Ex. 21:12 Wie iemand slaat dat hij sterft, die zal zekerlijk gedood worden. Ex. 21:28 En wanneer een os een man of vrouw stoot, dat hij sterft, zal de os zekerlijk gestenigd worden en zijn vlees zal niet gegeten worden; maar de heer van den os zal onschuldig zijn. |
7 Dat is, uwer personen, of uw lichamelijk leven. |
8 Dat is, wreken, óf door orde van Mij ingesteld, óf ook buiten dezelve. |
9 Zie Ex. 21:28. Ex. 21:28 En wanneer een os een man of vrouw stoot, dat hij sterft, zal de os zekerlijk gestenigd worden en zijn vlees zal niet gegeten worden; maar de heer van den os zal onschuldig zijn. |
10 Wie hij ook zou mogen zijn, van hogen of lagen staat, van rijk of arm, van man of vrouw, dewijl de mens zijn broeder of zuster en evennaaste is. |
6 eWie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal 11door den mens vergoten worden; want God heeft den mens 12fnaar Zijn beeld gemaakt. | | e Klgld. 4:13. Matth. 26:52. Openb. 13:10. Klgld. 4:13 Mem. Het is vanwege de zonden harer profeten en de misdaden harer priesters, die in het midden van haar het bloed der rechtvaardigen vergoten hebben. Matth. 26:52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Openb. 13:10 Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis; indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen. |
11 Hier wordt het ambt der overheid bevestigd, en het zwaard haar gegeven tot straf der boosdoeners, Rom. 13:1, enz. Rom. 13:1 ALLE
ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. |
12 Zie Gen. 1:27. En ofschoon Gods beeld door den val geschonden en verbroken is, zo heeft God nochtans enig overblijfsel daarvan, om verscheidene redenen, in de mensen gelaten; hetwelk Hij niet begeert geschonden te hebben, maar verordent hier de straf van zodanige schending. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
f Gen. 1:27. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
7 Maar ggijlieden, weest vruchtbaar en vermenigvuldigt; teelt overvloediglijk voort op de aarde en vermenigvuldigt op dezelve. | | g Gen. 1:28; 8:17. Gen. 1:28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. Gen. 8:17 Al het gedierte dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte en aan vee en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde en vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen op de aarde. |
8 Voorts zeide God tot Noach en tot zijn zonen met hem, zeggende: | | |
9 13Maar Ik, hzie, Ik richt Mijn verbond op met u, en met uw 14zaad na u, | | 13 Dat is, wat Mij aangaat, om u van Mijnentwege te verzekeren dat Ik alle mensen en dieren niet meer alzo zal verderven, zo verbind Ik Mij aan u met beloften, en geef u het navolgende teken. |
h Jes. 54:9. Jes. 54:9 Want dat zal Mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen dat Ik niet meer
op u toornen, noch u schelden zal. |
14 Dat is, uw nakomelingen, die uit u voortgeteeld en geboren zullen worden. Alzo wordt het woord zaad dikwijls genomen. Zie Gen. 12:7. Ex. 28:43. Lev. 22:4. Deut. 4:37. 1 Sam. 24:22. 1 Kon. 2:33. Joh. 8:33. Rom. 1:3; 11:1. 2 Tim. 2:8. Gen. 12:7 Zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide: Uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem verschenen was. Ex. 28:43 Aäron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad na hem. Lev. 22:4 Niemand van het zaad van Aäron, die melaats is of een vloed heeft, zal van die heilige dingen eten, totdat hij rein is; mitsgaders die iets aanroert dat onrein is van een dood lichaam, of iemand wien het zaad der bijligging ontgaat. Deut. 4:37 En omdat Hij uw vaderen liefhad en hun zaad na hen verkoren had, zo heeft Hij u voor Zijn aangezicht door Zijn grote kracht uit Egypte uitgevoerd, 1 Sam. 24:22 Zo zweer mij dan nu bij den HEERE, zo gij mijn zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders huis! 1 Kon. 2:33 Alzo zal hun bloed wederkeren op het hoofd van Joab en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid; maar David en zijn zaad en zijn huis en zijn troon zal vrede hebben van den HEERE tot in eeuwigheid. Joh. 8:33 Zij antwoordden Hem: Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt Gij dan: Gij zult vrij worden? Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; Rom. 11:1 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. 2 Tim. 2:8 Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie, |
10 En met alle levende ziel die met u is, van het gevogelte, van het vee en van alle gedierte der aarde met u; van alle die uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe. | | |
11 En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer 15alle vlees door de wateren des vloeds zal worden 16uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zijn zal om de aarde te verderven. | | 15 Dat is, alle mensen, en wat levend, roerend, en gevoelend is op de aarde. |
16 Zie Gen. 8:21, 22. Versta zulken vloed, waardoor het ganse aardrijk met water bedekt zou worden tot verderving van alle mensen en beesten die hun woning op de aarde hebben. Overzulks zijn hier uitgenomen afzonderlijke watervloeden en overstromingen van landen. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Gen. 8:22 Voortaan, al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden. |
12 En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden en tussen alle levende ziel die met u is, 17tot eeuwige geslachten. | | 17 Hebr. tot geslachten der eeuwigheid, dat is, zolang als de wereld staan zal. Alzo ook vers 16. vers 16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees dat op de aarde is. |
13 18Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde. | | 18 Versta den regenboog, die naar de natuur wel een teken is van regen, maar naar de ordinantie Gods een zeker bewijs dat de wereld door regen en een algemenen watervloed niet wederom zal vergaan. |
14 En het zal geschieden 19als Ik wolken over de aarde breng, 20dat deze boog zal gezien worden in de wolken. | | 19 Hebr. als Ik een wolk over de aarde wolk, dat is, als Ik haar met wolken overtrek. |
20 Of: en. |
15 Dan zal 21Ik gedenken aan Mijn verbond, hetwelk is tussen Mij en tussen u en tussen alle levende ziel van alle vlees; en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed om alle vlees te verderven. | | 21 Dat is, Ik zal doen wat Ik beloofd heb. Zie Gen. 8 op vers 1. Insgelijks hier, het volgende vers. Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. |
16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan 22het eeuwig verbond tussen 23God en tussen alle levende ziel, van alle vlees dat op de aarde is. | | 22 Zie Gen. 8:21, 22 en boven, op vers 12. Hebr. het verbond der eeuwigheid. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Gen. 8:22 Voortaan, al de dagen der aarde zullen zaaiing en oogst, en koude en hitte, en zomer en winter, en dag en nacht niet ophouden. vers 12 (kt.) En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden en tussen alle levende ziel die met u is, tot eeuwige geslachten. |
23 Dat is, Mij. |
17 Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het teken des verbonds, dat Ik opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees dat op de aarde is. | | |
Noach en zijn zonen |
18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren iSem en Cham en Jafeth; en Cham, die is de vader van 24Kanaän. | | i Gen. 6:10. Gen. 6:10 En Noach gewon drie zonen: Sem, Cham en Jafeth. |
24 Van denwelken de Kanaänieten zijn voortgekomen, en het land Kanaän zijn naam heeft gekregen; welk land den Israëlieten, die van Sem afkomstig zijn, daarna tot een erfdeel geworden is. |
19 Deze drie waren de zonen van Noach; en van dezen is de ganse aarde 25overspreid. | | 25 Te weten met inwoners. |
20 En Noach 26begon een 27akkerman te zijn, en hij plantte een wijngaard. | | 26 Of: een akkerman zijnde, begon te planten. |
27 Of: landman. Hebr. een man der aarde of des aardrijks, dat is, een akkerman of landbouwer. Alzo Gen. 25:27 een man des velds, dat is, die zich in het veld meer ophoudt dan te huis. 1 Sam. 16:18 een man des oorlogs, dat is, een oorlogsman. Spr. 6:11 een man des schilds, dat is, die schild en wapenen in den oorlog gebruikt, enz. Gen. 25:27 Als nu deze jongens groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in tenten. 1 Sam. 16:18 Toen antwoordde een van de jongelingen en zeide: Zie, ik heb gezien een zoon van Isaï, den Bethlehemiet, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman en verstandig in zaken en een schoon man; en de HEERE is met hem. Spr. 6:11 Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man. |
21 En hij dronk van dien wijn en werd dronken; en 28hij ontblootte zich in het midden zijner tent. | | 28 Te weten onwetende, onverhoeds in den slaap der dronkenschap, en niet met een opgezet voornemen. |
22 En Cham, 29Kanaäns vader, zag zijns vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beiden broederen daarbuiten te kennen. | | 29 Dit wordt wederom verhaald, tot meerder straf van Cham en versterking der Israëlieten, die God naar het land der Kanaänieten door Mozes was leidende. |
23 Toen nam Sem, en Jafeth een kleed en zij legden het op hun beider schouders, en gingen achterwaarts en bedekten de naaktheid huns vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts gekeerd, zodat zij de naaktheid huns vaders niet zagen. | | |
24 En Noach ontwaakte van zijn 30wijn, en 31hij merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan had. | | 30 Dat is, van den slaap, in denwelken hij door het drinken van den wijn gevallen was. |
31 Of door Gods ingeven, óf door het verhaal van zijn twee andere zonen, óf ook door zijn eigen onderzoek. |
25 En 32hij zeide: 33Vervloekt zij 34Kanaän; 35een knecht der knechten zij hij zijn broederen. | | 32 Niet als een zondig mens door vleselijken toorn, of verbaasdheid, maar als een profeet, door het ingeven des Heiligen Geestes. |
33 Dat is, hatelijk voor God, verachtelijk bij de mensen, ongelukkig op de aarde, in zichzelven en de zijnen. |
34 Versta niet alleen den zoon, maar ook den vader Cham, en de nakomelingen van den zoon. |
35 Dat is, de allerverachtste en snoodste slaaf. Alzo wordt ijdelheid der ijdelheden gezegd, Pred. 1:2, boosheid der boosheid, Hos. 10:15, voor de allermeeste, enz. Vgl. Lev. 2 de aant. op vers 3. Pred. 1:2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. Hos. 10:15 Alzo heeft Bethel ulieden gedaan, vanwege de boosheid uwer boosheid; Israëls koning is in den dageraad ten enenmale uitgeroeid. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van 36Sem; en Kanaän zij hem een knecht. | | 36 Sem wordt hier bijzonderlijk genaamd, niet alleen omdat hij den eersten lof had in de eer aan zijn vader bewezen, vers 23, maar ook omdat uit zijn zaad de Messias en Gods volk zouden voortkomen. Zie Gen. 10 op vers 21. vers 23 Toen nam Sem, en Jafeth een kleed en zij legden het op hun beider schouders, en gingen achterwaarts en bedekten de naaktheid huns vaders; en hun aangezichten waren achterwaarts gekeerd, zodat zij de naaktheid huns vaders niet zagen. Gen. 10:21 (kt.) Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader van alle zonen van Heber, broeder van Jafeth, de grootste. |
27 37God breide Jafeth uit, en hij wone 38in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht. | | 37 Anders: God lokke of overrede Jafeth. Versta dit als een profetie van de beroeping der heidenen (Jafeths nakomelingen), die door de lieflijke predicatie van het Heilig Evangelie geschieden zou. |
38 Dat is, zijn nakomelingen zullen tot de gemeenschap van Gods kerk gebracht worden. |
28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig jaar. | | |
29 Zo waren al de dagen van Noach negenhonderd en vijftig jaar; en hij stierf. | | |