Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt Noach met zijn huisgezin te gaan in de ark, vs. 1. Van allerlei reine en onreine gedierten zeker getal tot zich te nemen, 2. Noach verricht alles naar Gods bevel, 5. De zondvloed begint, met openbarsting van de fonteinen des groten afgronds van onderen en een gedurigen plasregen van boven, 10. De wateren wassen honderd en vijftig dagen, bedekken de bergen, en al wat leven heeft op aarde, vergaat, 17. |
De zondvloed |
1 DAARNA zeide de HEERE tot aNoach: Ga gij en uw ganse 1huis in de ark; want bu heb Ik gezien rechtvaardig 2voor Mijn aangezicht in dit 3geslacht. |
| a 2 Petr. 2:5. |
| 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; |
| 1 Dat is, huisgezin. Alzo Gen. 17:12; 24:2; 39:11. Ex. 1:1. Spr. 31:27. Hand. 16:15, enz. |
| Gen. 17:12 Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad; Gen. 24:2 Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles wat hij had: Leg toch uw hand onder mijn heup, Gen. 39:11 Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis. Ex. 1:1 DIT nu zijn de namen der zonen van Israël, die in Egypte gekomen zijn met Jakob; zij kwamen erin, elk met zijn huis. Spr. 31:27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis, en het brood der luiheid eet zij niet. Hand. 16:15 En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. En zij dwong ons. |
| b Gen. 6:9. |
| Gen. 6:9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
| 2 Dat is, niet alleen uitwendiglijk, in schijn en in den mond, maar ook inwendiglijk, in waarheid en in de daad, en dat door het geloof in het beloofde Zaad en de heiligmaking des Geestes. Alzo Luk. 1:6. |
| Luk. 1:6 En zij waren beiden rechtvaardig voor God, wandelende in al de geboden en rechten des Heeren onberispelijk. |
| 3 Zie Gen. 6 op vers 9. |
| Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
|
2 cVan alle 4rein vee zult gij tot u nemen 5zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. |
| c Leviticus 11. |
| Leviticus 11 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende tot hen: |
| 4 Rein ten aanzien van Gods ordinantie door dewelke Hij deze beesten van andere had afgezonderd tot offerande en der mensen spijze; waarvan Hij Zijn wil den voorvaderen wel geopenbaard had, maar naderhand door Mozes volkomenlijk verklaard heeft. Zie Lev. 11:2. |
| Lev. 11:2 Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende: Dit is het gedierte dat gij eten zult uit alle beesten die op aarde zijn. |
| 5 Hebr. zeven, zeven, als ook in het volgende, dat is, van elke soort drie paar, en één overtollig, ter offerande na den zondvloed. De Hebreeën stellen dikwijls een woord of meer tweemaal, als zij verdeling willen maken. Zie Gen. 32:16. Num. 7:11; 29:10. Mark. 6:39, enz. |
| Gen. 32:16 En hij gaf ze in de hand zijner knechten, elke kudde bijzonder; en hij zeide tot zijn knechten: Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht, en stelt ruimte tussen kudde en tussen kudde. Num. 7:11 En de HEERE zeide tot Mozes: Alle oversten zullen (een iegelijk op zijn dag) hun offerande offeren ter inwijding des altaars. Num. 29:10 Telkens een tiende tot één lam, tot die zeven lammeren toe; Mark. 6:39 En Hij gebood hun dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij waardschappen op het groene gras. |
|
3 Ook van het 6gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden 7op de ganse aarde. |
| 6 Te weten van het reine, als vers 2. |
| vers 2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. |
| 7 Hebr. op het aangezicht der ganse aarde, en zo in het volgende. |
|
4 Want 8over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen 9al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. |
| 8 Dat is, na of tegen den uitgang van zeven dagen. |
| 9 Alle levend wezen, te weten, dat om in het leven te blijven, op de aarde verblijven moet, en zich door de kracht der ziel die erin is, als overeind zet, gelijk daarentegen een dood lichaam nederligt. Zie vers 23. |
| vers 23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens af tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde. Doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. |
|
5 dEn Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had. |
| d Gen. 6:22. |
| Gen. 6:22 En Noach deed het; naar al wat God hem geboden had, zo deed hij. |
|
6 Noach nu was 10zeshonderd jaar oud als de vloed der wateren op de aarde was. |
| 10 Hebr. een zoon van zeshonderd jaar; alzo Gen. 5:32, enz. |
| Gen. 5:32 En Noach was vijfhonderd jaar oud, en Noach gewon Sem, Cham en Jafeth. |
|
7 Zo eging Noach en zijn zonen en zijn huisvrouw en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, 11vanwege de wateren des vloeds. |
| e Matth. 24:38. Luk. 17:27. 1 Petr. 3:20. |
| Matth. 24:38 Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe in welken Noach in de ark ging; Luk. 17:27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam en verdierf hen allen. 1 Petr. 3:20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water; |
| 11 Hebr. van het aangezicht der wateren, of voor, enz., dat is, om de wateren van den vloed te ontgaan. |
|
8 Van het reine vee, en van het vee dat niet rein was, en van het gevogelte en al wat op den aardbodem kruipt, |
9 12Kwamen er 13twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had. |
| 12 Zie Gen. 6:20. |
| Gen. 6:20 Van het gevogelte naar zijn aard en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. |
| 13 Zie op vers 2. |
| vers 2 (kt.) Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. |
|
10 En het geschiedde 14na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde 15waren. |
| 14 Zie vers 4. |
| vers 4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. |
| 15 Dat is, kwamen of vielen. |
|
11 16In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, 17in de tweede maand, op den zeventienden dag der maand, op dezen zelven dag zijn alle fonteinen des 18groten afgronds opengebroken en de 19sluizen des hemels geopend. |
| 16 Alzo vers 6. Dit was het jaar 1656 na de schepping der wereld. |
| vers 6 Noach nu was zeshonderd jaar oud als de vloed der wateren op de aarde was. |
| 17 Welke deze geweest is, daarvan is tweeërlei gevoelen, omdat de Hebreeën het jaar op tweeërlei wijze begonnen zijn: in heilige zaken van de maand Nisan, ten meesten dele overeenkomende met onzen maart, als de dagen en nachten even lang zijn; in burgerlijke zaken met de maand Tisri, vallende meest in september, wanneer wederom de dagen en nachten even lang zijn. Van welk jaar deze tweede maand te verstaan is, laten wij in het oordeel van den verstandigen lezer. |
| 18 Dat is, der diepe wateren, besloten in de holligheden der aarde, waaruit alle fonteinen, rivieren, stromen en watervloeden voortkomen. |
| 19 Of: vensters. Alzo worden de regenwolken genoemd, hier en Gen. 8:2. 2 Kon. 7:2, 19. Jes. 24:18. Mal. 3:10. |
| Gen. 8:2 Ook werden de fonteinen des afgronds en de sluizen des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel werd opgehouden. 2 Kon. 7:2 Maar een hoofdman, op wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods en zeide: Zie, zo de HEERE vensters in den hemel maakte, zou die zaak kunnen geschieden? En hij zeide: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. 2 Kon. 7:19 En die hoofdman had den man Gods geantwoord en gezegd: Zie, zo de HEERE vensters in den hemel maakte, zou het ook naar dit woord geschieden kunnen? En hij had gezegd: Zie, gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. Jes. 24:18 En het zal geschieden, zo wie voor de stem der vrees vlieden zal, die zal in den kuil vallen; en die uit den kuil opklimt, die zal in den strik gevangen worden; want de sluizen in de hoogte zijn opengedaan en de fundamenten der aarde zullen beven. Mal. 3:10 Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen. |
|
12 En een plasregen was op de aarde, 20veertig dagen en veertig nachten. |
| 20 Dit is de vervulling van het dreigement uitgesproken vers 4. |
| vers 4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. |
|
13 Even 21op dienzelven dag ging Noach, en Sem en Cham en 22Jafeth, Noachs zonen, desgelijks Noachs huisvrouw en de drie vrouwen zijner zonen met hen in de ark; |
| 21 Hebr. in of op het been, of het wezen van dien dag. Alzo Gen. 17:26. Zie Ez. 2 op vers 3. |
| Gen. 17:26 Even op dezen zelven dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon. Ez. 2:3 (kt.) En Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de kinderen Israëls, tot de rebellerende volken, die tegen Mij gerebelleerd hebben; zij en hun vaderen hebben overtreden tegen Mij tot op dezen zelven huidigen dag. |
| 22 Hebr. Jefeth. |
|
14 Zij, en 23al het gedierte naar zijn aard en al het vee naar zijn aard en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al 24het gevogelte naar zijn aard, alle vogelken van 25allerlei vleugel. |
| 23 Dat is, allerlei; gelijk ook in het volgende en elders meer. Versta dan niet elk bijzonder gedierte, maar van al de soorten der gedierten hier vermeld een zeker getal, tevoren uitgedrukt vers 2. |
| vers 2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. |
| 24 Het Hebreeuwse woord betekent in het gemeen allerlei vogel, maar hier eigenlijk grote en zware vogels, omdat het gesteld wordt bij een ander woord, hetwelk meest kleine vogels betekent. Vgl. Lev. 14 op vers 4. |
| Lev. 14:4 (kt.) Zo zal de priester gebieden, dat men voor hem die te reinigen zal zijn, twee levende reine vogels neme, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. |
| 25 Hebr. allen. |
|
15 En van alle vlees, waarin 26een geest des levens was, kwamen er 27twee en twee tot Noach in de ark. |
| 26 Zie Gen. 6:17. |
| Gen. 6:17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven. |
| 27 Hebr. twee twee. Zie vss. 2, 9. |
| vers 2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje. vers 9 Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had. |
|
16 En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. 28En de HEERE sloot achter hem toe. |
| 28 Hoewel Noach de ark vanbinnen heeft mogen sluiten, nochtans beduidt dit een bijzondere toesluiting en verzekering der ark, gedaan door God, óf zonder middel, óf door den dienst der engelen. |
|
17 En die 29vloed was 30veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. |
| 29 Versta dit niet van het geweld en de overhand der wateren, die honderd en vijftig dagen duurde, vers 24, maar van den regen waarvan gemeld is vss. 4, 12. |
| vers 24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen. vers 4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. vers 12 En een plasregen was op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. |
| 30 Te weten natuurlijke dagen, bestaande uit vier en twintig uren, dat is, uit een dag en nacht, vss. 4, 12. |
| vers 4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. vers 12 En een plasregen was op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. |
|
18 En de wateren namen de overhand en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging 31op de wateren. |
| 31 Hebr. op het aangezicht der wateren. |
|
19 En de wateren namen 32gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den gansen hemel zijn, bedekt werden. |
| 32 Hebr. zeer zeer. |
|
20 Vijftien ellen 33omhoog namen de wateren de overhand; en de bergen werden bedekt. |
| 33 Boven de bergen. |
|
21 fEn alle vlees dat zich op de aarde roerde, 34gaf den geest, van het gevogelte en van het vee en van het wild gedierte en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. |
| f Luk. 17:27. |
| Luk. 17:27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam en verdierf hen allen. |
| 34 Volgens het voorgegaan dreigement Gods, Gen. 6:13 en van dit hoofdstuk vers 4. |
| Gen. 6:13 Daarom zeide God tot Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen, want de aarde is door hen vervuld met wrevel; en zie, Ik zal hen met de aarde verderven. vers 4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb. |
|
22 35Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het 36droge was, is gestorven. |
| 35 Vgl. hiermede Gen. 6 de aant. op vers 17. |
| Gen. 6:17 (kt.) Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven. |
| 36 Aldus worden klaarlijk de vissen uitgesloten. Vgl. hiermede vers 21. |
| vers 21 En alle vlees dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte en van het vee en van het wild gedierte en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens. |
|
23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op 37den aardbodem was, van den mens af tot het vee, tot het kruipend gedierte en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde. gDoch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was. |
| 37 Hebr. op het aangezicht des aardbodems. |
| g 2 Petr. 2:5. |
| 2 Petr. 2:5 En de oude wereld niet heeft gespaard, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, zijn achttal, bewaard heeft, als Hij den zondvloed over de wereld der goddelozen heeft gebracht; |
|
24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, 38honderd en vijftig dagen. |
| 38 Hieronder zijn begrepen de dagen van den regen, dewelke waren veertig dagen. Zie vers 17. |
| vers 17 En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. |