Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De begrafenis van Jakob |
1 TOEN viel Jozef op zijns vaders aangezicht, en hij weende over hem en kuste hem. |
2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en de medicijnmeesters balsemden Israël. |
3 En veertig dagen werden aan hem vervuld, want alzo werden vervuld de dagen dergenen die gebalsemd werden; en de Egyptenaars beweenden hem zeventig dagen. |
4 Als nu de dagen zijns bewenens over waren, zo sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, spreekt toch voor de oren van Farao, zeggende: |
5 Mijn vader heeft mij adoen zweren, zeggende: Zie, ik sterf; in mijn graf, dat ik mij in het land Kanaän gegraven heb, daar zult gij mij begraven. Nu dan, laat mij toch optrekken, dat ik mijn vader begrave; dan zal ik wederkomen. a Gen. 47:29. |
a Gen. 47:29 Als nu de dagen van Israël naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef en zeide tot hem: Indien ik nu genade gevonden heb in uw ogen, zo leg toch uw hand onder mijn heup, en doe weldadigheid en trouw aan mij: begraaf mij toch niet in Egypte; |
6 En Farao zeide: Trek op en begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft doen zweren. |
7 En Jozef toog op om zijn vader te begraven; en met hem togen op al Farao’s knechten, de oudsten van zijn huis en al de oudsten des lands van Egypte; |
8 Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders en het huis zijns vaders; alleen hun kleine kinderen en hun schapen en hun runderen lieten zij in het land Gosen. |
9 En met hem togen op, zo wagens als ruiters; en het was een zeer zwaar heir. |
10 Toen zij nu aan het plein van het doornbos kwamen, dat aan gene zijde der Jordaan is, hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. |
11 Als de inwoners des lands, de Kanaänieten, dien rouw zagen op het plein van het doornbos, zo zeiden zij: Dit is een zware rouw der Egyptenaars; daarom noemde men haar naam Abel-Mizráïm, die aan het veer van de Jordaan is. |
12 En zijn zonen deden hem gelijk als hij hun geboden had; |
13 Want bzijn zonen voerden hem in het land Kanaän en begroeven hem in de spelonk des akkers van cMachpéla, welke Abraham met den akker gekocht had tot een erfbegrafenis van Efron, den Hethiet, tegenover Mamre. b Hand. 7:15, 16. c Gen. 23:16. |
b Hand. 7:15 En Jakob kwam af in Egypte, en stierf, hij zelf en onze vaders. Hand. 7:16 En zij werden overgebracht naar Sichem, en gelegd in het graf hetwelk Abraham gekocht had voor een som geld van de zonen van Hemor, den vader van Sichem. c Gen. 23:16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen van Heth, vierhonderd sikkelen zilver, onder den koopman gangbaar. |
14 Daarna keerde Jozef weder in Egypte, hij en zijn broeders en allen die met hem opgetogen waren om zijn vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. |
Vrees en troost |
15 Toen Jozefs broeders zagen dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten; en hij zal ons gewisselijk vergelden al het kwaad dat wij hem aangedaan hebben. |
16 Daarom ontboden zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft bevolen voor zijn dood, zeggende: |
17 Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch de overtreding uwer broederen en hun zonde; want zij hebben u kwaad aangedaan; maar nu, vergeef toch de overtreding der dienaren van den God uws vaders. En Jozef weende, als zij tot hem spraken. |
18 Daarna kwamen ook zijn broeders en vielen voor hem neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten. |
19 En Jozef zeide tot hen: Vreest niet; want ben ik din de plaats van God? d Gen. 45:5. |
d Gen. 45:5 Maar nu, weest niet bekommerd en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden tot behoudenis des levens. |
20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. |
21 Nu dan, vreest niet; ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen en sprak naar hun hart. |
Jozef sterft |
22 Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaar. |
23 En Jozef zag van Efraïm kinderen van het derde gelid; ook werden de zonen van eMachir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren. e Num. 32:39. |
e Num. 32:39 En de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, gingen naar Gilead en namen dat in; en zij verdreven de Amorieten die daarin waren, uit de bezitting. |
24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik fsterf; maar God zal u gewisselijk bezoeken en Hij zal u doen optrekken uit dit land, in het land hetwelk Hij Abraham, Izak en Jakob gezworen heeft. f Hebr. 11:22. |
f Hebr. 11:22 Door het geloof heeft Jozef stervende gemeld van den uitgang der kinderen Israëls, en heeft bevel gegeven van zijn gebeenten. |
25 En Jozef deed de zonen van Israël zweren, zeggende: God zal u gewisselijk bezoeken; gzo zult gij mijn beenderen vanhier opvoeren. g Ex. 13:19. Joz. 24:32. |
g Ex. 13:19 En Mozes nam Jozefs beenderen met zich; want hij had met een zwaren eed de kinderen Israëls bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert dan mijn beenderen met ulieden op vanhier. Joz. 24:32 Zij begroeven ook de beenderen van Jozef, die de kinderen Israëls uit Egypte opgebracht hadden, te Sichem, in dat stuk veld hetwelk Jakob gekocht had van de kinderen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd stukken geld; want zij waren aan de kinderen van Jozef ter erfenis geworden. |
26 En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud zijnde; en zij balsemden hem en men legde hem in een kist in Egypte. |