Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Des mensen schepping weder verhaald, vss. 1, 2. Adams nakomelingen worden naar zijn evenbeeld geboren, 3. Register van dien, door Seths linie, tot op Noach, en hun ouderdom, 5. Henoch wandelt met God en wordt weggenomen, 22. Noachs geboorte en zonen, 28. |
Van Adam tot Noach |
1 DIT is het 1boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem 2anaar de gelijkenis Godes. | | 1 Of: verhaal, register, rekening, optelling der geboorten, of geslachten, dat is, dergenen die van Adam geboren zijn; versta niet van allen, maar degenen van dewelke de Heere Christus, naar het vlees, door Seths linie geboren is, Lukas 3, en die voor het merendeel den waren godsdienst, tot den zondvloed toe, bewaard hebben. Lukas 3 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, |
2 Dat is, naar Zijn gelijkenis. Zie Gen. 1:26, 27. Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
a Gen. 1:26; 9:6. 1 Kor. 11:7. Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. 1 Kor. 11:7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. |
2 bMan en vrouw schiep Hij hen, en zegende hen en noemde 3hun naam Mens, ten dage als zij geschapen werden. | | b Gen. 1:26. Matth. 19:4. Mark. 10:6. Gen. 1:26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Matth. 19:4 Doch Hij antwoordende zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij hen gemaakt heeft man en vrouw? Mark. 10:6 Maar van het begin der schepping heeft God hen man en vrouw gemaakt. |
3 Zowel van de vrouw als van den man; niettegenstaande de verscheidenheid van hun beider oorsprong, te weten, dat Adam van de aarde, en Eva uit Adam geschapen was. |
3 En Adam 4leefde 5honderd en dertig jaar en gewon een zoon
6naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en 7noemde zijn naam Seth. | | 4 Dat is, als hij zo lang had geleefd, of zo oud was, kreeg hij een zoon. En zo moet men het ook in het volgende verstaan. |
5 Hebr. dertig en honderd jaar, en alzo wordt hier en elders in de Hebreeuwse spraak het mindere getal meest voor, en het meerdere achter gesteld. |
6 Tegen Gods beeld en gelijkenis, naar dewelke Adam geschapen was, wordt hier nu gesteld Adams beeld en gelijkenis, naar dewelke Seth geboren is. Gods beeld was volmaakt, maar na den val was Adams beeld gans verdorven; waardoor nu alle mensen die natuurlijk uit Adam geboren worden, zondig, ellendig, en den dood onderworpen zijn. Zie Rom. 5:12. Rom. 5:12 Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. |
7 Te weten, bij gelegenheid der woorden die Eva sprak, toen zij dezen zoon kreeg. Zie Gen. 4:25. Gen. 4:25 En Adam bekende wederom zijn huisvrouw en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Abel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen. |
4 En Adams dagen, cnadat hij Seth gewonnen had, zijn geweest achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | c 1 Kron. 1:1. |
5 Zo waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd 8jaar en dertig 8jaar; en hij stierf. | | 8 . 8 Het woordje jaar wordt hier tweemaal gesteld, naar de Hebreeuwse manier; maar hierna wordt het ene om de eigenschap onzer Nederlandse spraak nagelaten. |
6 En Seth leefde honderd en vijf jaar, den hij gewon Enos. | | d Gen. 4:26. Gen. 4:26 En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen. |
7 En Seth leefde, nadat hij Enos gewonnen had, achthonderd en zeven jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
8 Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd en twaalf jaar; en hij stierf. | | |
9 En Enos leefde negentig jaar, en hij gewon 9eKenan. | | 9 Luk. 3:37 genaamd Kaïnan. Luk. 3:37 Den zoon van Mathúsala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Maláleël, den zoon van Kaïnan, |
e 1 Kron. 1:2. |
10 En Enos leefde, nadat hij Kenan gewonnen had, achthonderd en vijftien jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
11 Zo waren al de dagen van Enos negenhonderd en vijf jaar; en hij stierf. | | |
12 En Kenan leefde zeventig jaar, en hij gewon 10Mahaláleël. | | 10 Luk. 3:37 staat in het Grieks Maleleël. Luk. 3:37 Den zoon van Mathúsala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Maláleël, den zoon van Kaïnan, |
13 En Kenan leefde, nadat hij Mahaláleël gewonnen had, achthonderd en veertig jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
14 Zo waren al de dagen van Kenan negenhonderd en tien jaar; en hij stierf. | | |
15 En Mahaláleël leefde vijf en zestig jaar, en hij gewon Jered. | | |
16 En Mahaláleël leefde, nadat hij Jered gewonnen had, achthonderd en dertig jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
17 Zo waren al de dagen van Mahaláleël achthonderd vijf en negentig jaar; en hij stierf. | | |
18 En Jered leefde honderd twee en zestig jaar, en 11hij gewon 12fHenoch. | | 11 Vgl. den zendbrief van Judas, vss. 14, 15. Jud. vs. 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, Jud. vs. 15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. |
12 Hebr. Chanoch. |
f 1 Kron. 1:3. |
19 En Jered leefde, nadat hij Henoch gewonnen had, achthonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
20 Zo waren al de dagen van Jered negenhonderd twee en zestig jaar; en hij stierf. | | |
21 En gHenoch leefde vijf en zestig jaar, en hij gewon 13Methúsalah. | | g Jud. vs. 14. Jud. vs. 14 En van dezen heeft ook Henoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Zie, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, |
13 Hebr. Methuschalach. |
22 En Henoch 14hwandelde met God, nadat hij Methúsalah gewonnen had, driehonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | 14 Dat is, hij leidde voor God een heilig leven met een groten ijver en bijzondere gestadigheid, zich afzonderende van de goddeloosheid en boze zeden der wereld. Zie gelijke manier van spreken Gen. 6:9. Micha 6:8 en vgl. Jer. 12 op vers 3. Gen. 6:9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. Micha 6:8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God? Jer. 12:3 (kt.) Maar Gij, o HEERE, kent mij, Gij ziet mij en proeft mijn hart, dat het met U is. Ruk hen uit als schapen ter slachting, en heilig hen tot den dag der doding. |
h Hebr. 11:5. Hebr. 11:5 Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde. |
23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijf en zestig jaar. | | |
24 Henoch dan wandelde met God; 15en hij was niet meer, iwant God nam hem weg. | | 15 Dit wordt verklaard Hebr. 11:5, dat hij is weggenomen en overgezet in het eeuwige leven. Hebr. 11:5 Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde. |
i 2 Kon. 2:11. Hebr. 11:5. 2 Kon. 2:11 En het gebeurde als zij voortgingen, gaande en sprekende, zie, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elía met een onweder ten hemel. Hebr. 11:5 Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde. |
25 En Methúsalah leefde honderd zeven en tachtig jaar, en hij gewon Lamech. | | |
26 En Methúsalah leefde, nadat hij 16Lamech gewonnen had, zevenhonderd twee en tachtig jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | 16 Hebr. Lemech. |
27 Zo waren al de dagen van 17Methúsalah negenhonderd negen en zestig jaar; en hij stierf. | | 17 Deze Methusalah is de oudste geweest van alle mensen die op aarde geleefd hebben, van wie de Heilige Schrift meldt. |
28 En Lamech leefde honderd twee en tachtig jaar, en hij gewon een zoon. | | |
29 En hij noemde zijn naam 18Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, 19vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft. | | 18 In het Nieuwe Testament (in het Grieks) genaamd Noë, Luk. 3:36. Hebr. 11:7. 1 Petr. 3:20. De twee Hebreeuwse woorden noach en nicham, die hier beide gebruikt worden, hebben enige gelijkheid. Het ene betekent rusten, van hetwelk de naam Noach genomen is, het andere vertroosten, met hetwelk de reden der benaming aangewezen wordt, want Lamech zonder twijfel door des Heeren Geest bericht zijnde, heeft gezien dat Noach tot wat bijzonders zou gebruikt worden. Luk. 3:36 Den zoon van Kaïnan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noë, den zoon van Lamech, Hebr. 11:7 Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen die nog niet gezien werden, en
bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid die naar het geloof is. 1 Petr. 3:20 Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water; |
19 Zie Gen. 3:17, 18, 19; 4:11. Gen. 3:17 En tot Adam zeide Hij: Dewijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende: Gij zult daarvan niet eten, zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Gen. 3:18 Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen; en gij zult het kruid des velds eten. Gen. 3:19 In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren. Gen. 4:11 En nu zijt gij vervloekt; van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. |
30 En Lamech leefde, nadat hij Noach gewonnen had, vijfhonderd vijf en negentig jaar; en hij gewon zonen en dochters. | | |
31 Zo waren al de dagen van Lamech zevenhonderd zeven en zeventig jaar; en hij stierf. | | |
32 En Noach was 20vijfhonderd jaar oud, en Noach 21gewon Sem, Cham en Jafeth. | | 20 Hebr. een zoon van vijfhonderd jaar. Dat is, Noach was zovele jaren oud, of was gaande in het vijfhonderdste jaar. Deze manier van spreken is zeer dikwijls in de Heilige Schrift. Zie Gen. 7:6; 11:10; 17:17, enz. Gen. 7:6 Noach nu was zeshonderd jaar oud als de vloed der wateren op de aarde was. Gen. 11:10 Dit zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaar oud en gewon Arfachsad, twee jaar na den vloed. Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? |
21 Dat is hier te zeggen: hij begon te gewinnen; als Gen. 11:26. Want deze drie zonen zijn niet in één jaar geboren, maar eerst Jafeth, daarna Sem, en ten laatste Cham. Zie Gen. 9:24; 11:10. Sem wordt hier de eerste gesteld, als een godvruchtig voorvader van onzen Heere Jezus Christus, naar het vlees, mitsgaders van alle Hebreeën. Zie Gen. 10:21, enz. Gen. 11:26 En Terah leefde zeventig jaar, en gewon Abram, Nahor en Haran. Gen. 9:24 En Noach ontwaakte van zijn wijn, en hij merkte wat zijn kleinste zoon hem gedaan had. Gen. 11:10 Dit zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaar oud en gewon Arfachsad, twee jaar na den vloed. Gen. 10:21 Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader van alle zonen van Heber, broeder van Jafeth, de grootste. |