Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Farao droomt |
1 EN het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en zie, hij stond aan de rivier. |
2 En zie, er kwamen op uit die rivier zeven koeien, schoon van aanzien en vet van vlees, en zij weidden in het gras. |
3 En zie, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan den oever van de rivier. |
4 En die koeien, lelijk van aanzien en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. |
5 Daarna sliep hij en droomde andermaal; en zie, zeven aren rezen op in één halm, vet en goed. |
6 En zie, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit. |
7 En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en zie, het was een droom. |
8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen en ariep al de tovenaars van Egypte en al de wijzen die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom, maar er was niemand die ze Farao uitlegde. a Dan. 2:2. |
a Dan. 2:2 Toen zeide de koning dat men roepen zou de tovenaars en de sterrenkijkers en de guichelaars en de Chaldeeën, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen en stonden voor het aangezicht des konings. |
9 Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan mijn zonden. |
10 Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van den overste der trawanten, mij en den overste der bakkers. |
11 En bin één nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden, elk naar de uitlegging zijns drooms. b Gen. 40:5. |
b Gen. 40:5 Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in één nacht, elk naar de uitlegging zijns drooms, de schenker en de bakker, die van den koning van Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. |
12 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten; en wij vertelden ze hem, en hij legde ons onze dromen uit; eenieder legde hij ze uit naar zijn droom. |
13 En gelijk hij ons uitlegde, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. |
14 Toen zond Farao cen riep Jozef, en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem en men veranderde zijn klederen, en hij kwam tot Farao. c Ps. 105:20. Dan. 2:25. |
c Ps. 105:20 De koning zond en deed hem ontslaan; de heerser der volken, die liet hem los. Dan. 2:25 Toen bracht Arioch met haast Daniël in voor den koning, en hij sprak alzo tot hem: Ik heb een man van de gevankelijk weggevoerden van Juda gevonden, die den koning de uitlegging zal bekendmaken. |
15 En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand die hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt. |
16 En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten mij; God zal Farao’s welstand aanzeggen. |
17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier; |
18 En zie, er kwamen op uit de rivier zeven koeien, vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden in het gras. |
19 En zie, zeven andere koeien kwamen op na deze, mager en zeer lelijk van gedaante, rank van vlees; ik heb diergelijke van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland. |
20 En die ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op, |
21 Dewelke in haar buik inkwamen, maar men merkte niet dat ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. |
22 Daarna zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren rezen op in één halm, vol en goed. |
23 En zie, zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit; |
24 En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het den tovenaars gezegd, maar er was niemand die het mij verklaarde. |
25 Toen zeide Jozef tot Farao: Farao’s droom, die is één; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. |
26 Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom, die is één. |
27 En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen. |
28 Dit is het woord hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen dat God is doende, heeft Hij Farao vertoond. |
29 Zie, de zeven aankomende jaren zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn. |
30 Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren. |
31 Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden vanwege dienzelven honger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn. |
32 En aangaande dat die droom aan Farao ten tweeden male is herhaald, is omdat de zaak van God vast besloten is, en dat God haast om dezelve te doen. |
33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man, en zette hem over het land van Egypte. |
34 Farao doe zo, en bestelle opzieners over het land; en neme het vijfde deel des lands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds. |
35 En dat zij alle spijze van deze aankomende goede jaren verzamelen, en koren opleggen onder de hand van Farao, tot spijze in de steden, en het bewaren. |
36 Zo zal de spijze zijn tot voorraad voor het land voor zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen; opdat het land van honger niet verga. |
Jozef wordt onderkoning |
37 dEn dit woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. d Hand. 7:10. |
d Hand. 7:10 En verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en gaf hem genade en wijsheid voor Farao, den koning van Egypte; en hij stelde hem tot een overste over Egypte en zijn gehele huis. |
38 eZo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in denwelken Gods Geest is? e Ps. 105:22. |
e Ps. 105:22 Om zijn vorsten te binden naar zijn lust, en zijn oudsten te onderwijzen. |
39 Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien God u dit alles heeft bekendgemaakt, zo is er niemand zo verstandig en wijs als gij. |
40 Gij zult fover mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. f Ps. 105:21. |
f Ps. 105:21 Hij zette hem tot een heer over zijn huis, en tot een heerser over al zijn goed, |
41 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld. |
42 En Farao nam zijn ring van zijn hand af en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde een gouden keten aan zijn hals. |
43 En hij deed hem rijden op den tweeden wagen dien hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt. Alzo stelde hij hem over gans Egypteland. |
44 En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao; doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. |
45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paänéah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potiféra, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. |
46 Jozef nu was dertig jaar oud als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao’s aangezicht en hij toog door gans Egypteland. |
47 En het land bracht voort in de zeven jaren des overvloeds, bij handvollen. |
48 En hij vergaderde alle spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed de spijze in de steden; de spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom haar was, deed hij daarbinnen. |
49 Alzo bracht Jozef bijeen zeer veel koren, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen; want daarvan was geen getal. |
50 gEn Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potiféra, overste van On, hem baarde. g Gen. 46:20; 48:5. |
g Gen. 46:20 En Jozef werden geboren in Egypteland: Manasse en Efraïm, die hem Asnath, de dochter van Potiféra, den overste te On, baarde. Gen. 48:5 Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland geboren waren, eer ik in Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraïm en Manasse zullen mijne zijn als Ruben en Simeon. |
51 En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij, God heeft mij doen vergeten al mijn moeite en het ganse huis mijns vaders. |
52 En den naam des tweeden noemde hij Efraïm; want, zeide hij, God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. |
53 Toen eindigden de zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. |
54 hEn de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen, maar in gans Egypteland was brood. h Gen. 45:6. Ps. 105:16. |
h Gen. 45:6 Want het zijn nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en er zijn nog vijf jaren in dewelke geen ploeging noch oogst zijn zal. Ps. 105:16 Hij riep ook een honger in het land, Hij brak allen staf des broods. |
55 Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaars: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. |
56 Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles waarin iets was, en verkocht aan de Egyptenaars; want de honger werd sterk in Egypteland. |
57 En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef om te kopen; want de honger was sterk in alle landen. |