Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jakob nabij Haran zijnde, komt door een wonderlijke schikking Gods in kennis met Rachel, Labans dochter, vs. 1, enz. Die loopt om het haar vader te zeggen, 12. Laban loopt Jakob tegemoet, en brengt hem in huis, hoort alles wat hem bejegend was, en houdt hem bij zich, 13. Zij maken tezamen een verdrag, dat Jakob om Rachel zeven jaren dienen zal, 15. Maar als hij Rachel meent te trouwen, wordt hem Lea, Rachels oudste zuster, bijgevoegd, 21. Bekomt nochtans ook Rachel, voor den dienst van nog zeven andere jaren, 27. Rachel is lief, maar onvruchtbaar; Lea daarentegen baart Ruben, Simeon, Levi, en Juda, 31. |
Jakob komt bij Laban |
1 TOEN 1hief Jakob zijn voeten op, en ging naar het land 2der kinderen van het oosten. |
| 1 Door deze manier van spreken wordt te kennen gegeven, dat Jakob door de voorgaande Goddelijke aanspraak getroost en versterkt zijnde, met lust en vreugde zijns weegs reisde. |
| 2 Dat is, des volks dat tegen het oosten van Kanaän woonachtig is. Alzo Richt. 6:33. 1 Kon. 4:30. Job 1:3. Jer. 49:28. |
| Richt. 6:33 Alle Midianieten nu en Amalekieten en de kinderen van het oosten waren tezamen vergaderd, en zij trokken over en legerden zich in het dal van Jizreël. 1 Kon. 4:30 En de wijsheid van Sálomo was groter dan de wijsheid van al die van het oosten, en dan alle wijsheid der Egyptenaars; Job 1:3 Daartoe was zijn vee zevenduizend schapen en drieduizend kemels en vijfhonderd juk ossen en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten. Jer. 49:28 Tegen Kedar en tegen de koninkrijken van Hazor, die Nebukadrézar, de koning van Babel, sloeg, zegt de HEERE alzo: Maakt u op, trekt op tegen Kedar en verstoort de kinderen van het oosten. |
|
2 En hij zag toe, en zie, er was een put in het veld; en zie, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende, want uit dienzelven put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put. |
3 En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats. |
4 Toen zeide Jakob tot hen: Mijn 3broeders, vanwaar zijt gij? En zij zeiden: Wij zijn van Haran. |
| 3 Vgl. Gen. 19 de aant. op vers 7. |
| Gen. 19:7 (kt.) En hij zeide: Mijn broeders, doet toch geen kwaad. |
|
5 En hij zeide tot hen: Kent gij Laban, den 4zoon van Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem. |
| 4 Dat is, zoonszoon. |
|
6 Voorts zeide hij tot hen: 5Is het wel met hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter, die komt met de schapen. |
| 5 Hebr. Is hem vrede? of: Heeft hij vrede? Alzo Gen. 43:27. 2 Sam. 18:32. 2 Kon. 4:26, enz. Zie van het woord vrede Gen. 37 op vers 14. |
| Gen. 43:27 En hij vraagde hun naar hun welstand en zeide: Is het wel met uw vader, den oude, waarvan gij zeidet? Leeft hij nog? 2 Sam. 18:32 Toen zeide de koning tot Cuschi: Is het wel met den jongeling, met Absalom? En Cuschi zeide: De vijanden van mijn heer den koning en allen die tegen u ten kwade opstaan, moeten worden als die jongeling. 2 Kon. 4:26 Nu, loop toch haar tegemoet, en zeg tot haar: Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel. Gen. 37:14 (kt.) En hij zeide tot hem: Ga toch heen; zie naar den welstand van uw broederen en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal van Hebron, en hij kwam te Sichem. |
|
7 En hij zeide: Zie, 6het is nog hoog dag, het is geen tijd dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen en gaat heen, weidt ze. |
| 6 Hebr. het is nog groot dag. |
|
8 Toen zeiden zij: 7Wij kunnen niet, totdat al de kudden tezamen zullen verzameld zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. |
| 7 Hebr. Wij zullen niet kunnen, te weten om de zwaarte van den steen, dien wij met ons weinigen niet kunnen afnemen, en om de gewoonte die wij hebben naar elkander te wachten. |
|
9 Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen die haar vader toebehoorden; want 8zij was een herderin. |
| 8 Zie dergelijke voorbeelden Ex. 2:16. Hoogl. 1:7, 8. |
| Ex. 2:16 En de priester in Midian had zeven dochters; die kwamen om te putten en vulden de drinkbakken om de kudde haars vaders te drenken. Hoogl. 1:7 Zeg mij aan, Gij Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen? Hoogl. 1:8 Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. |
|
10 En het geschiedde als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad en 9wentelde den steen van den mond des puts en drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder. |
| 9 Dat is, hij hielp de herders den steen afwentelen in Rachels plaats. Want alleen kon hij het niet doen. Zie vers 8. |
| vers 8 Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, totdat al de kudden tezamen zullen verzameld zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. |
|
11 En Jakob 10kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en 11weende. |
| 10 Naar het gebruik van die landen, bij wijze van groetenis; zo in het aankomen, als vers 13. Gen. 33:4. Ex. 4:27; 18:7, als in het scheiden, Ruth 1:14. 1 Sam. 20:41. 1 Kon. 19:20. |
| vers 13 En het geschiedde als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet en omhelsde hem en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban al deze dingen. Gen. 33:4 Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm en viel hem aan den hals en kuste hem; en zij weenden. Ex. 4:27 De HEERE zeide ook tot Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem aan den berg Gods en hij kuste hem. Ex. 18:7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en hij boog zich en kuste hem; en zij vraagden de een den ander naar den welstand, en zij gingen naar de tent. Ruth 1:14 Toen hieven zij haar stem op en weenden wederom; en Orpa kuste haar schoonmoeder, maar Ruth kleefde haar aan. 1 Sam. 20:41 Als de jongen heenging, zo stond David op van de zuidzijde en hij viel op zijn aangezicht ter aarde en hij boog zich driemaal; en zij kusten elkander en weenden met elkander, totdat het David gans veel maakte. 1 Kon. 19:20 En hij verliet de runderen en liep Elía na en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse; daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan? |
| 11 Te weten van blijdschap, omdat hij daar zijn nicht zo bekwamelijk en tijdiglijk ontmoette. Van dergelijk wenen zie ook Gen. 33 op vers 4. |
| Gen. 33:4 (kt.) Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm en viel hem aan den hals en kuste hem; en zij weenden. |
|
12 En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij haars vaders 12broeder was en dat hij de zoon van Rebekka was. Toen liep zij heen en gaf het haar vader te kennen. |
| 12 Zie Gen. 13:8. |
| Gen. 13:8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders. |
|
13 En het geschiedde 13als Laban die tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij hem tegemoet en omhelsde hem en kuste hem, en bracht hem tot zijn huis. En hij vertelde Laban 14al deze dingen. |
| 13 Hebr. als Laban de horing Jakobs hoorde. |
| 14 Te weten de oorzaak van zijn reis, en wat hem op den weg bejegend was, hetwelk alles Laban diende te weten, om alle kwaad vermoeden voor te komen van zo een schielijke en geringe aankomst, in vergelijking van Eliëzers aankomst, Genesis 24. |
| Genesis 24 ABRAHAM nu was oud en
welbedaagd; en de HEERE had Abraham in alles gezegend. |
|
14 Toen zeide hem Laban: Voorwaar, gij zijt 15mijn gebeente en mijn vlees. En hij bleef bij hem 16een volle maand. |
| 15 Dat is, mijn verwant, mijn maagschap. Zie gelijke manier van spreken Gen. 2:23. Richt. 9:2. 2 Sam. 19:12, 13. 1 Kron. 11:1, alsook in het geestelijke Ef. 5:30. |
| Gen. 2:23 Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen en vlees van mijn vlees; men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is. Richt. 9:2 Spreekt toch voor de oren van alle burgers van Sichem: Wat is u beter, dat zeventig mannen, alle zonen van Jerubbaäl, over u heersen of dat één man over u heerse? Gedenkt ook dat ik uw been en uw vlees ben. 2 Sam. 19:12 Gij zijt mijn broederen, mijn been en mijn vlees zijt gij; waarom zoudt gij dan de laatsten zijn om den koning weder te halen? 2 Sam. 19:13 En tot Amása zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn been en mijn vlees? God doe mij zo en doe er zo toe, zo gij niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht te alle dagen in Joabs plaats. 1 Kron. 11:1 TOEN vergaderde zich gans Israël tot David naar Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. Ef. 5:30 Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen. |
| 16 Hebr. een maand der dagen, dat is, een volle maand, of zoveel dagen als er in een maand gaan. Alzo is een jaar der dagen, Gen. 41:1, te zeggen: een geheel jaar. |
| Gen. 41:1 EN het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en zie, hij stond aan de rivier. |
Rachel en Lea |
15 Daarna zeide Laban tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij deswege om niet dienen? Verklaar mij, wat zal uw loon zijn? |
16 En Laban had twee dochters: de naam der 17grootste was Lea, en de naam der 18kleinste was Rachel. |
| 17 Dat is, der oudste. |
| 18 Dat is, der jongste. |
|
17 Doch Lea had 19tedere ogen; maar Rachel was schoon van gedaante en schoon van aangezicht. |
| 19 Dat is, zwakke en gebrekkelijke. |
|
18 En Jakob had Rachel lief; en hij zeide: aIk zal u 20zeven jaren dienen om Rachel, uw kleinste dochter. |
| a Hos. 12:13. |
| Hos. 12:13 Jakob vlood toch naar het veld van Syrië, en Israël diende om een vrouw, en hoedde om een vrouw. |
| 20 Jakob biedt een langen tijd te dienen; zowel omdat de gierigheid van zijn oom hem niet onbekend was, als omdat hij Rachel zeer beminnende, begeerde aldus meteen den bruidsschat te betalen dien de bruidegoms in dien tijd geven moesten; gelijk blijkt uit Ex. 22:17. 1 Sam. 18:25. |
| Ex. 22:17 Indien haar vader ganselijk weigert haar aan hem te geven, zo zal hij geld geven naar den bruidsschat der maagden. 1 Sam. 18:25 Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden tot David zeggen: De koning heeft geen lust aan den bruidsschat, maar aan honderd voorhuiden der Filistijnen, opdat men zich wreke aan des konings vijanden. Want Saul dacht David te vellen door de hand der Filistijnen. |
|
19 Toen zeide Laban: 21Het is beter dat ik haar aan u geve dan dat ik haar aan een anderen man geve; blijf bij mij. |
| 21 Een twijfelachtig en listig antwoord, gelijk de uitkomst wel geleerd heeft. |
|
20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen 22als enige dagen, omdat hij haar liefhad. |
| 22 Hebr. een dagen. Zie deze manier van spreken ook Gen. 27:44. De zin dezer woorden is, dat Jakob deze tijd zeer kort viel. |
| Gen. 27:44 En blijf bij hem enige dagen, totdat de hittige gramschap uws broeders kere; |
|
21 Toen zeide Jakob tot Laban: Geef 23mijn huisvrouw, want 24mijn dagen zijn vervuld, 25dat ik tot haar inga. |
| 23 Dat is, mijn ondertrouwde vrouw, uit kracht van het verdrag des huwelijks. Zie dergelijke manier van spreken Matth. 1:18, 19. Luk. 2:5. |
| Matth. 1:18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: Want als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. Matth. 1:19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten. Luk. 2:5 Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. |
| 24 Te weten de besproken jaren van mijn dienst. |
| 25 Zie Gen. 6 op vers 4 en Gen. 16:2. |
| Gen. 6:4 (kt.) In die dagen waren er reuzen op de aarde, en ook daarna, als Gods zonen tot de dochteren der mensen ingegaan waren en zich kinderen gewonnen hadden; dezen zijn de geweldigen, die vanouds geweest zijn mannen van naam. Gen. 16:2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. |
|
22 Zo verzamelde Laban 26al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. |
| 26 Dat is, zeer vele, te weten al zijn vrienden en goede bekenden, naburen, en de aanzienlijksten der stad, volgens de gewoonte; zie Richt. 14:10, 11. Joh. 2:1, 2, enz. En dezen noodde hij in des te meerderen getale, opdat Jakob te minder zou durven veranderen den snoden vond, dien hij bedacht had om hem te bedriegen. |
| Richt. 14:10 Als nu zijn vader afgekomen was tot die vrouw, zo maakte Simson aldaar een bruiloft, want alzo plachten de jongelingen te doen. Richt. 14:11 En het geschiedde als zij hem zagen, zo namen zij dertig metgezellen die bij hem zouden zijn. Joh. 2:1 EN op den derden dag was er een bruiloft te Kana in Galiléa; en de moeder van Jezus was aldaar. Joh. 2:2 En Jezus was ook genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft. |
|
23 En het geschiedde des avonds, dat hij zijn dochter Lea nam 27en bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in. |
| 27 Het schijnt uit deze plaats dat het in die tijden gebruikelijk was, dat men de bruid tot den bruidegom in de slaapkamer bracht, bedekt zijnde met een doek of sluier, om harer beschaamdheid wil; maar onder dezen schijn is Jakob bedrogen. |
|
24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn dienstmaagd, aan Lea, zijn dochter, 28tot een dienstmaagd. |
| 28 Dit woordje wordt hier ingevoegd uit vers 29. Het was in die tijden een gebruik dat de ouders hun dochters ten huwelijk uitgevende, een dienstmaagd of andere vrouwspersoon medegaven. Zie Gen. 24:59. |
| vers 29 En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd. Gen. 24:59 Toen lieten zij Rebekka, hun zuster, en haar voedster trekken, mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen. |
|
25 En het geschiedde des morgens, en zie, het was Lea. Daarom zeide hij tot Laban: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? Heb ik niet bij u gediend om Rachel? Waarom hebt gij mij dan bedrogen? |
26 En Laban zeide: 29Men doet alzo niet te dezer onzer plaatse, dat men 30de kleinste uitgeeft vóór de eerstgeborene. |
| 29 Indien dit zo was, zo behoorde Laban dit Jakob tevoren gezegd, en hem zo lelijk niet bedrogen of misleid te hebben. |
| 30 Hebr. de kleine, dat is, de jongste. |
|
27 31Vervul de week van deze; 32dan zullen wij u ook die geven voor den dienst dien gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. |
| 31 Dat is, houd deze zeven dagen van het begonnen bruiloftsfeest met Lea uit. Zie dergelijk voorbeeld van zevendaagse bruiloft Richt. 14:12, 15, 17. Sommigen nemen deze week voor een jaarweek. |
| Richt. 14:12 Simson dan zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; indien gij mij dat in de zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen en dertig wisselklederen. Richt. 14:15 Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat zij tot Simsons huisvrouw zeiden: Overreed uw man, dat hij ons dat raadsel verklare, opdat wij niet misschien u en uws vaders huis met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd om het onze te bezitten; is het zo niet? Richt. 14:17 En zij weende voor hem op den zevende der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden. Zo geschiedde het op den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den kinderen haars volks. |
| 32 Te weten na het einde van deze week, gelijk volgt vers 28. |
| vers 28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. |
|
28 En Jakob deed alzo; en hij vervulde de week van deze. Toen 33gaf hij hem Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. |
| 33 Hoewel het schijnt dat deze vrijheid van twee zusters aan één man uit te geven, door menselijke wetten nog niet verboden was, nochtans streed zij tegen de natuur en tegen de wet daarna door Mozes gegeven, Lev. 18:18. |
| Lev. 18:18 Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen, om haar te benauwen, mits haar schaamte nevens haar in haar leven te ontdekken. |
|
29 En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd. |
30 En 34hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere zeven jaren. |
| 34 Jakob laat zich overreden twee vrouwen tegelijk te nemen, hetwelk wel was naar het gebruik van dien tijd, maar niet naar de instelling Gods, Gen. 2:24. Mal. 2:15. Zie ook de aant. op Gen. 4:19. |
| Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Mal. 2:15 Heeft Hij niet maar één gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had? En waarom maar dien enen? Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd. Gen. 4:19 (kt.) En Lamech nam zich twee vrouwen: de naam van de eerste was Ada, en de naam van de andere Zilla. |
|
31 Toen nu de HEERE zag dat Lea 35gehaat was, 36opende Hij haar baarmoeder; maar Rachel was onvruchtbaar. |
| 35 Dat is, dat zij haar man zo lief en aangenaam niet was als Rachel, zie vers 20. Het woord haten wordt somtijds gebruikt voor minder liefhebben. Zie Deut. 21:15. Matth. 6:24. Luk. 14:26. |
| vers 20 Alzo diende Jakob om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, omdat hij haar liefhad. Deut. 21:15 Wanneer een man twee vrouwen heeft, een beminde en een gehate, en de beminde en de gehate hem zonen zullen gebaard hebben, en de eerstgeboren zoon van de gehate zal zijn, Matth. 6:24 Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon. Luk. 14:26 Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder, en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn. |
| 36 Dat is, Hij maakte haar vruchtbaar. Zie Gen. 20 op vers 18. |
| Gen. 20:18 (kt.) Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimélech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw. |
|
32 En Lea werd bevrucht en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam 37Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu 38liefhebben. |
| 37 Dat is, zie een zoon of een zoon des aanziens, alsof zij zeide: Zie hoe mij nu God een zoon gegeven heeft in mijn verdrukking; dewijl haar man haar zo lief niet had als haar zuster. |
| 38 Dat is, liever dan tevoren. |
|
33 En zij werd weder bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven. En zij noemde zijn naam 39Simeon. |
| 39 Hebr. Schimon. Deze naam komt van een woord hetwelk betekent horen of verhoren. Want God verhoorde haar gebed en zuchten. |
|
34 En zij werd nog bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb. Daarom noemde 40hij zijn naam 41Levi. |
| 40 Te weten Jakob. |
| 41 Dat is, toegevoegd, of bijvoeging, of mijn bijvoeging. De oorzaak van dezen naam staat in den tekst. |
|
35 En zij werd weder bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE 42loven. Daarom noemde zij zijn naam 43Juda. En zij 44hield op van baren. |
| 42 Hiervan komt de naam Jehudah, dat is, lof, dankzegging, belijdenis, bekentenis. |
| 43 Hebr. Jehudah. |
| 44 Hebr. zij stond van baren; alzo Gen. 30:9. |
| Gen. 30:9 Toen nu Lea zag dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. |