Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Na den dood van Sara neemt Abraham Ketura, en bekomt uit haar kinderen, en kindskinderen, vs. 1, enz. Hij maakt Izak erfgenaam van al zijn goed, en zendt de kinderen der bijwijven met geschenken weg naar het land van het oosten, 4. Abrahams ouderdom, dood en begrafenis, 7. Izak wordt na zijns vaders dood gezegend, 11. Ismaëls geslacht, ouderdom, en dood, 12. Izak bidt God voor zijn huisvrouw, die zwanger wordt en baart hem Ezau en Jakob, welker beider conditie verhaald wordt, 21. Ezau verkoopt zijn eerstgeboorte aan Jakob, 29. |
Verder nageslacht van Abraham |
1 EN Abraham 1voer voort en nam een vrouw, wier naam was Ketûra. |
| 1 De zin is, dat hij na den dood van zijn huisvrouw en het trouwen van zijn zoon niet weduwnaar gebleven is, maar is voortgevaren om weder te trouwen. |
|
2 aEn 2zij baarde hem 3Zimran en Joksan, en Medan en 4Midian, en Jisbak en 5Suah. |
| a 1 Kron. 1:32. |
| 1 Kron. 1:32 De kinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimran en Joksan en Medan en Midian en Jisbak en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan. |
| 2 Hoewel Abraham nu oud mocht zijn omtrent 140 jaren, en zijn lichaam al verstorven was maar honderd jaar oud zijnde, Gen. 17:17. Rom. 4:19, nochtans heeft hij kinderen van deze Ketura gekregen, niet omdat hij weder wonderbaarlijk gesterkt was, gelijk toen hij Izak gewon, maar omdat hij de wonderbare sterkte behouden had. |
| Gen. 17:17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? Rom. 4:19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was. |
| 3 Dezen en de volgenden zijn meest inwoners geweest van Arabië en andere van Kanaän oostwaarts gelegen plaatsen. |
| 4 Den vader en oorsprong der Midianieten; van dewelke zie Gen. 36:35. Richt. 6:2. Jes. 10:26. Zij waren naburig aan de Moabieten, Num. 22:4, en zijn spoedig van het geloof van Abraham tot afgoderij vervallen, Num. 25:16, 17, 18. Hun land wordt ook Midian genoemd, Ex. 2:16. 1 Kon. 11:18. |
| Gen. 36:35 En Husam stierf; en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith. Richt. 6:2 Als nu der Midianieten hand sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls vanwege de Midianieten de holen die in de bergen zijn, en de spelonken en de vestingen. Jes. 10:26 Want de HEERE der heirscharen zal tegen hem een gesel verwekken, gelijk de slachting van Midian was aan de rots van Oreb, en gelijk
Zijn staf over de zee was, denwelken Hij verheffen zal naar de wijze der Egyptenaars. Num. 22:4 Derhalve zeide Moab tot de oudsten der Midianieten: Nu zal deze gemeente oplekken al wat rondom ons is, gelijk de os de groente des velds oplekt. Te dien tijde nu was Balak, de zoon van Zippor, koning der Moabieten. Num. 25:16 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Num. 25:17 Handelt vijandelijk met de Midianieten, en verslaat hen; Num. 25:18 Want zij hebben vijandelijk tegen ulieden gehandeld door hun listen, die zij listiglijk tegen u bedacht hebben in de zaak van Peor, en in de zaak van Kozbi, de dochter van den overste der Midianieten, hun zuster, die verslagen is ten dage der plaag om de zaak van Peor. Ex. 2:16 En de priester in Midian had zeven dochters; die kwamen om te putten en vulden de drinkbakken om de kudde haars vaders te drenken. 1 Kon. 11:18 En zij maakten zich op van Midian en kwamen te Paran; en namen met zich mannen van Paran, en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, die hem een huis gaf en hem voeding toezegde en hem een land gaf; |
| 5 Hebr. Schuah. Van dezen schijnt dat Bildad, Jobs vriend, afkomstig is geweest, Job 2:11. |
| Job 2:11 Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naämathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen en om hem te vertroosten. |
|
3 En 6Joksan gewon Scheba en Dedan; en de zonen van Dedan waren Assurim en Letusim en Leümmim. |
| 6 Hebr. Jokschan. |
|
4 En de zonen van Midian waren 7Efa en 8Efer, en Henoch en Abída en Eldáä. Deze allen waren 9zonen van Ketûra. |
| 7 Van Efa zie Jes. 60:6. |
| Jes. 60:6 Een hoop kemels zal u bedekken, de snelle kemels van Midian en Efa; zij allen uit Scheba zullen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en zij zullen den overvloedigen lof des HEEREN boodschappen. |
| 8 Men meent dat van dezen Afrika den naam heeft. |
| 9 Onder de zonen zijn hier mede begrepen der zonen zonen. |
|
5 Doch bAbraham 10gaf Izak al wat hij had. |
| b Gen. 24:36. |
| Gen. 24:36 En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven alles wat hij heeft. |
| 10 Zie Gen. 15:4; 24:36. |
| Gen. 15:4 En zie, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. Gen. 24:36 En Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij oud geworden was; en hij heeft hem gegeven alles wat hij heeft. |
|
6 Maar den zonen der 11bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond hen weg van zijn zoon Izak, terwijl hij nog leefde, oostwaarts, naar 12het land van het oosten. |
| 11 Van het woord bijwijven zie Gen. 22:24. Versta door deze bijwijven Hagar en Ketura, alhoewel zij ook vrouwen genoemd worden. |
| Gen. 22:24 En zijn bijwijf, welker naam was Reüma, diezelve baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas en Máächa. |
| 12 Versta de landen oostwaarts van Kanaän gelegen, als Arabië, en Groot-Azië, enz. |
Abraham sterft |
7 Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, dewelke hij geleefd heeft: 13honderd vijf en zeventig jaren. |
| 13 Hebr. honderd jaar, en zeventig jaar, en vijf jaren. Alzo heeft Abraham, nadat hij van Ur getrokken was, 105 jaren in vreemdelingschap geleefd, en kindskinderen van vijftien jaren nagelaten, te weten Jakob en Ezau, als af te leiden is uit vers 26. Intussen is Abraham nooit bezweken in het geloof aan de beloften Gods, noch in de gehoorzaamheid jegens Zijn geboden, noch in geduld onder velerlei kruis, noch in de hoop der toekomende heerlijkheid, hoewel hij ook voorbeelden der menselijke zwakheid heeft nagelaten. Hij stierf (naar de rekening van sommigen) in het jaar na de schepping der wereld 2124; en na den dood zijner huisvrouw Sara 38. |
| vers 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. |
|
8 En Abraham gaf den geest en stierf cin goeden 14ouderdom, oud en des levens
15zat; en hij 16werd tot zijn volken verzameld. |
| c Gen. 15:15. |
| Gen. 15:15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. |
| 14 Hebr. grijsheid of grauwheid, gelijk God hem beloofd had, Gen. 15:15. |
| Gen. 15:15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. |
| 15 Dat is, moede zijnde van den arbeid van dit leven, en verlangende naar de rust van het toekomende. |
| 16 Vgl. Gen. 15 de aant. op vers 15. Insgelijks zie deze manier van spreken onder, vers 17 en Gen. 49:29. Num. 20:24; 27:13. Richt. 2:10. |
| Gen. 15:15 (kt.) En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. vers 17 En dit zijn de jaren des levens van Ismaël: honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. Gen. 49:29 Daarna gebood hij hun en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk; begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk die daar is in den akker van Efron, den Hethiet; Num. 20:24 Aäron zal tot zijn volken verzameld worden; want hij zal niet komen in het land hetwelk Ik den kinderen Israëls gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest zijt bij de wateren van Meríba. Num. 27:13 Wanneer gij dat gezien zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld worden, gij ook, gelijk als uw broeder Aäron verzameld geworden is; Richt. 2:10 En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk dat Hij aan Israël gedaan had. |
|
9 En Izak en Ismaël, zijn zonen, begroeven hem in de spelonk van Machpéla, 17in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, dewelke tegenover Mamre is; |
| 17 Zie Gen. 23:9, 17, 19, 20. |
| Gen. 23:9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpéla, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is; dat hij ze mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u. Gen. 23:17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpéla was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk die daarin was, en al het geboomte dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was, gevestigd Gen. 23:19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpéla, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaän. Gen. 23:20 Alzo werd die akker en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis, van de zonen van Heth. |
|
10 In den akker dien Abraham van de zonen van Heth gekocht had; 18daar is Abraham begraven en Sara, zijn huisvrouw. |
| 18 Ook zijn naderhand aldaar begraven Izak en Jakob, met hun vrouwen, Gen. 49:29, 31. |
| Gen. 49:29 Daarna gebood hij hun en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk; begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk die daar is in den akker van Efron, den Hethiet; Gen. 49:31 Aldaar hebben zij Abraham begraven en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven. |
|
11 En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, 19zegende; en Izak woonde bij den put 20Lachai-Róï. |
| 19 Naar de beloften, die Hij Abraham tevoren gedaan had, Gen. 17:7, 19. |
| Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. Gen. 17:19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. |
| 20 Zie Gen. 16:14; 24:62. |
| Gen. 16:14 Daarom noemde men dien put den put Lachai-Róï; zie, hij is tussen Kades en tussen Bered. Gen. 24:62 Izak nu kwam vanwaar men komt tot den put Lachai-Róï; en hij woonde in het zuiderland. |
De zonen van Ismaël |
12 Dit nu zijn de 21geboorten van Ismaël, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft. |
| 21 Dat is, nakomelingen uit hem geboren. Dit wordt hier verhaald om te bevestigen de waarheid der beloften Gods, gedaan Gen. 16:10; 17:20. |
| Gen. 16:10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. Gen. 17:20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. |
|
13 En dit zijn de dnamen der zonen van Ismaël, met 22hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël 23Nebajoth; daarna 24Kedar, en Adbeël, en 25Mibsam, |
| d 1 Kron. 1:29. |
| 1 Kron. 1:29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar en Adbeël en Mibsam, |
| 22 Dat is, waarmede zij genaamd worden naar de orde hunner geboorten; men meent dat deze twaalf zonen van Ismaël gewoond hebben in het land Nabatea, gelegen tussen den Eufraat en de Rode Zee. |
| 23 Zie Jes. 60:7. |
| Jes. 60:7 Al de schapen van Kedar zullen tot u verzameld worden, de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken. |
| 24 Zie Ps. 120:5. Hoogl. 1:5. Jes. 21:16. Jer. 49:28. Ez. 27:21. |
| Ps. 120:5 O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars woon. Hoogl. 1:5 Ik ben zwart, doch lieflijk (gij dochteren van Jeruzalem), gelijk de tenten van Kedar, gelijk de gordijnen van Sálomo. Jes. 21:16 Want alzo heeft de Heere tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren eens dagloners zijn, zo zal al de heerlijkheid van Kedar ten onder gaan. Jer. 49:28 Tegen Kedar en tegen de koninkrijken van Hazor, die Nebukadrézar, de koning van Babel, sloeg, zegt de HEERE alzo: Maakt u op, trekt op tegen Kedar en verstoort de kinderen van het oosten. Ez. 27:21 Arabië en alle vorsten van Kedar, die waren de kooplieden uwer hand; met lammeren en rammen en bokken, daarmede handelden zij met u. |
| 25 Van een anderen Mibsam, die de zoon van Simeon was, lezen wij 1 Kron. 4:25. |
| 1 Kron. 4:25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. |
|
14 En Misma, en 26Duma, en 27Massa, |
| 26 Zie Jes. 21:11. Het is ook de naam van een stad in den stam van Juda, Joz. 15:52. |
| Jes. 21:11 De last van Duma. Men roept tot mij uit Seïr: Wachter, wat is er van den nacht? Wachter, wat is er van den nacht? Joz. 15:52 Arab en Duma en Esan, |
| 27 Aldus heet ook de plaats aan den berg Horeb, waar het volk Israël met Mozes twistte. |
|
15 Hadar en 28Thema, Jetur, Nafis en Kedma. |
| 28 Zie Job 6:19. Jer. 25:23. |
| Job 6:19 De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar. Jer. 25:23 Dedan en Thema en Buz en allen die aan de hoeken afgekort zijn; |
|
16 Dit zijn de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, 29twaalf vorsten naar hun volken. |
| 29 Dit is de vervulling der belofte gegeven Gen. 17:20. |
| Gen. 17:20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. |
|
17 En dit zijn de jaren des levens van Ismaël: honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest en stierf, 30en hij werd verzameld tot zijn volken. |
| 30 Zie Gen. 15:15 en boven, op vers 8. |
| Gen. 15:15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden. vers 8 (kt.) En Abraham gaf den geest en stierf in goeden ouderdom, oud en des levens
zat; en hij werd tot zijn volken verzameld. |
|
18 En zij woonden van 31Havíla tot 32Sur toe, hetwelk tegenover Egypte is, waar gij gaat naar Assur; 33hij heeft zich nedergeslagen 34voor het aangezicht van al zijn broederen. |
| 31 Zie Gen. 2:11 en de aant. daarop. |
| Gen. 2:11 De naam der eerste rivier is Pison; deze is het die het ganse land van Havíla omloopt, waar het goud is. |
| 32 Zie Gen. 16:7; 20:1. |
| Gen. 16:7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. Gen. 20:1 EN Abraham reisde vandaar naar het land van het zuiden en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar. |
| 33 Te weten metterwoon. Zie Num. 34:2. Richt. 7:12. Hebr. hij is gevallen, te weten met zijn lot en erve, Joz. 23:4. Ps. 78:55. |
| Num. 34:2 Gebied den kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanaän ingaat, zo zal dit het land zijn dat u ter erfenis vallen zal, het land Kanaän naar zijn landpalen. Richt. 7:12 En de Midianieten en Amalekieten en al de kinderen van het oosten lagen in het dal, gelijk sprinkhanen in menigte; en hun kemels waren ontelbaar, gelijk het zand dat aan den oever der zee is, in menigte. Joz. 23:4 Ziet, ik heb u deze overige volken door het lot doen toevallen, ten erfdeel voor uw stammen, van de Jordaan af, met al de volken die ik uitgeroeid heb, en tot de Grote Zee tegen den ondergang der zon. Ps. 78:55 En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israëls in hun tenten wonen. |
| 34 Zie Gen. 16:12. |
| Gen. 16:12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. |
Ezau en Jakob |
19 Dit nu zijn 35de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. |
| 35 Dat is, afkomst en nakomelingen. |
|
20 En Izak was 36veertig jaar oud, als hij Rebekka, de dochter van Béthuël den Syriër, 37uit Paddan-Aram, de zuster van Laban den Syriër, zich ter vrouw nam. |
| 36 Hebr. zoon van veertig jaar. |
| 37 Of het landschap Mesopotamië, boven genoemd Syrië der twee rivieren, Gen. 24:10, óf een stad of contreie aldaar gelegen. |
| Gen. 24:10 En die knecht nam tien kemels van zijns heren kemels en toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte zich op en toog heen naar Mesopotámië, naar de stad van Nahor. |
|
21 En Izak 38bad den HEERE zeer, in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw, want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet Zich 39van hem verbidden, ezodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd. |
| 38 Anders: hield aan met bidden. In welke oefening des gebeds Izak zeer lang schijnt geweest te zijn, dewijl hij zijn twee zonen eerst gekregen heeft zestig jaren oud zijnde, vers 26, als hij nu twintig jaren met Rebekka was getrouwd geweest, vers 20. Het schijnt een plechtig of bestemd gebed geweest te zijn, hetwelk zij beiden eendrachtelijk tezamen gedaan hebben, om God den HEERE kinderen af te bidden. Anderen verstaan het alzo, dat Izak alleen gebeden heeft voor Rebekka, als hebbende haar voor zich in zijn gedachten. |
| vers 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. vers 20 En Izak was veertig jaar oud, als hij Rebekka, de dochter van Béthuël den Syriër, uit Paddan-Aram, de zuster van Laban den Syriër, zich ter vrouw nam. |
| 39 Hebr. voor of aan hem, dat is, de HEERE liet Zich tot zijn best verbidden. |
| e Rom. 9:10. |
| Rom. 9:10 En niet alleenlijk deze, maar ook Rebekka is daarvan een bewijs, als zij uit één bevrucht was, namelijk Izak, onzen vader. |
|
22 En 40de kinderen 41stieten zich tezamen in haar 42lijf. Toen zeide zij: Is het zo? 43Waarom ben ik dus? En zij 44ging om den HEERE te vragen. |
| 40 Hebr. zonen. |
| 41 Te weten op een ongewone, zeldzame, smartelijke wijze, betekenende de scheiding en vijandschap van deze twee kinderen en hun nakomelingen. |
| 42 Hebr. in het binnenste van haar. |
| 43 Hebr. Waarom ik dus? of: Waartoe ik dit? Het zijn afgebroken woorden, voortkomende uit onverduldigheid en ontsteltenis over dit zeldzaam werk. De zin schijnt te zijn: Is het zo te doen, wat mocht ik naar kinderen wensen? Of: Waarom geeft ze mij God? Of: Waarom ben ik dragende geworden? Of: Waartoe ben ik nog in het leven? |
| 44 Te weten in een eenzame plaats, om den HEERE in dezen nood vuriglijk te bidden; of om Zijn mening te verstaan door enigen profeet, als Abraham zelven, of enigen anderen nog levenden godzaligen patriarch. |
|
23 En 45de HEERE zeide tot haar: 46Twee volken zijn in uw buik, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand 47vaneenscheiden; fen 48het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk, gen 49de meerdere zal den mindere dienen. |
| 45 Te weten door enige tegenwoordige aanspraak, of door een gezicht, of in den droom, of door inwendige ingeving, geschied aan haarzelve, of aan enigen profeet die het haar van Godswege heeft aangediend. |
| 46 Dat is, vaders van twee volken, te weten Edomieten en Israëlieten. |
| 47 Hetwelk vervuld is, niet alleen lichamelijk, ten aanzien van Jakob en Ezau, mitsgaders de Israëlieten en Edomieten, maar ook geestelijk, ten aanzien van de ware kerk en het volk Gods, en de vijanden derzelve. |
| f 2 Sam. 8:14. |
| 2 Sam. 8:14 En hij legde bezettingen in Edom; in gans Edom legde hij bezettingen, en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
| 48 De zin is, dat de ene broeder den anderen, en het ene volk het andere in macht zouden te boven gaan. |
| g Rom. 9:12. |
| Rom. 9:12 Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen; |
| 49 Deze woorden verklaren de voorgaande. Door den meerdere versta Ezau, dewelke ten aanzien van de eerstgeboorte, van de sterkte des lichaams, en van het uiterlijk vermogen, de grootste geweest is; gelijk ook zijn nakomelingen sedert lang het gebergte Seïr bezeten, en daarin geregeerd hebben, als de kinderen Israëls vreemdelingen in Kanaän, slaven in Egypte, en arme reizigers in de woestijn waren. Niettemin zou deze meerdere den mindere onderworpen zijn en dienen. Hetwelk vervuld is, eerst in Jakob, als hij het recht der eerstgeboorte gekregen hebbende, een heer van zijn broeder geworden is; daarna in zijn nakomelingen, als zij het land van Kanaän geërfd en de Edomieten aan zich cijnsbaar gemaakt hebben. Zie 2 Sam. 8:14. Dit wordt ook vervuld in de ware kerk, dewelke, hoewel zij naar de uiterlijke heerlijkheid en macht meest geringer is dan de valse, heeft nochtans Christus door Zijn Woord en Geest in het midden van zich, over al Zijn en haar vijanden heersende. |
| 2 Sam. 8:14 En hij legde bezettingen in Edom; in gans Edom legde hij bezettingen, en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
|
24 Als nu haar dagen vervuld waren om te baren, zie, zo waren tweelingen in haar buik. |
25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren 50kleed; daarom noemden zij zijn naam 51Ezau. |
| 50 Het Hebreeuwse woord betekent een overkleed, als een mantel, rok. |
| 51 Dat is, gemaakt, volmaakt, omdat hij haar had als een volwassen man. |
|
26 En daarna kwam zijn broeder uit, hwiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam 52Jakob. En Izak 53was zestig jaar oud, 54als hij hen gewon. |
| h Hos. 12:4. |
| Hos. 12:4 In moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen, en in zijn kracht gedroeg hij zich vorstelijk met God. |
| 52 Hebr. Jaäkob. Deze naam betekent zoveel alsof men zeide hielhouder. Zie Gen. 27 op vers 36. |
| Gen. 27:36 (kt.) Toen zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat hij mij nu twee reizen heeft bedrogen? Mijn eerstgeboorte heeft hij genomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen genomen. Voorts zeide hij: Hebt gij dan geen zegen voor mij uitbehouden? |
| 53 Hebr. een zoon van zestig jaar. Gelijk Abraham, honderd jaren oud zijnde, 25 jaren gewacht had naar de vervulling der belofte Gods, Gen. 12:4; alzo heeft Izak nu oud zijnde zestig jaren, tevoren twintig jaren moeten wachten naar de vervulling van dezelve belofte. Zo weet God de Zijnen te beproeven en te oefenen. |
| Gen. 12:4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had, en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaar oud, toen hij uit Haran ging. |
| 54 Of: als zij hen baarde, want de tekst kan beide lijden. |
|
27 Als nu deze jongens groot werden, werd Ezau een man, 55verstandig op de jacht, 56een veldman; maar Jakob werd een 57oprecht man, 58wonende in tenten. |
| 55 Hebr. verstaande de jacht, dat is, jager, weideman. |
| 56 Dat is, die liever te velde, dan bij huis was. Zie Gen. 9 op vers 20. |
| Gen. 9:20 (kt.) En Noach begon een akkerman te zijn, en hij plantte een wijngaard. |
| 57 Zie Gen. 6 op vers 9. |
| Gen. 6:9 (kt.) Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
| 58 Dat is, hij leidde een stil leven, zijnde niet woest, noch uithuizig, als zijn broeder, maar de huiszaken en het veewerk bezorgende. Tot beide dienden de tenten en hutten. Zie Gen. 4:20. Hebr. 11:9. |
| Gen. 4:20 En Ada baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen die tenten bewoonden en vee hadden. Hebr. 11:9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. |
|
28 En Izak had Ezau lief, want 59het wildbraad 60was naar zijn mond; maar Rebekka had Jakob lief. |
| 59 Anders: wildvang of jachtvang. |
| 60 Dat is, was hem een aangename spijze, en smaakte hem wel. Een menselijke zwakheid in dezen vromen patriarch, dat hij daarom dezen meer beminde, van denwelken hij Gods mening tevoren klaar genoeg verstaan had. |
|
29 En Jakob had 61een kooksel gekookt; en Ezau kwam uit het veld en was moede. |
| 61 Het Hebreeuwse woord betekent allerlei kooksel, als moes, potspijze, soppen, enz., maar vers 34 wordt het genoemd een linzenkooksel. |
| vers 34 En Jakob gaf Ezau brood en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte. |
|
30 En Ezau zeide tot Jakob: Laat mij toch slorpen van 62dat rode, dat rode daar, want ik ben moede. Daarom heeft men zijn naam genoemd 63Edom. |
| 62 Het woord wordt verdubbeld, om te tonen zijn onmatige begeerte tot dit kooksel, dat hem zeer schoon en smakelijk toescheen, of omdat het zeer ros was. Alzo goed, goed voor zeer goed, Richt. 11:25; kwaad, kwaad voor zeer kwaad, Spr. 20:14. |
| Richt. 11:25 Nu voorts, zijt gij veel beter dan Balak, de zoon van Zippor, de koning der Moabieten? Heeft hij ooit met Israël getwist? Heeft hij ook ooit tegen hen gekrijgd? Spr. 20:14 Het is kwaad, het is kwaad, zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen. |
| 63 Dat is, rood, eensdeels omdat hij rood was van huid, als vers 25, anderdeels vanwege dit rode kooksel, waarop hij zo verzot was. |
| vers 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden zij zijn naam Ezau. |
|
31 Toen zeide Jakob: Verkoop mij op dezen dag uw 64eerstgeboorte. |
| 64 Dat is, het recht der eerstgeboorte, bestaande 1. in de eer en heerschappij over zijn broederen, Gen. 4:7; 49:3. 2 Kron. 21:3. Ps. 89:28; 2. in de dubbele portie van goederen, Deut. 21:17; 3. in het recht tot het priesterdom na het overlijden van den huisvader, inzonderheid na het doden der eerstgeborenen in Egypte, totdat het priesterdom op den stam van Levi gekomen is, Num. 8:16, 17, 18, 19. |
| Gen. 4:7 Is er niet, indien gij wel doet, verhoging? En zo gij niet wel doet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. Gen. 49:3 Ruben, gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. 2 Kron. 21:3 En hun vader had hun vele gaven gegeven van zilver en van goud en van kostelijkheden, met vaste steden in Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene was. Ps. 89:28 Ook zal Ik hem ten eerstgeboren zoon stellen, ten hoogste over de koningen der aarde. Psalmen 2 WAAROM woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? Deut. 21:17 Maar den eerstgeborene, den zoon der gehate, zal hij kennen, gevende hem het dubbele deel van alles wat bij hem zal worden gevonden; want hij is het beginsel zijner kracht, het recht der eerstgeboorte is zijne. Deuteronomium 3 DAARNA keerden wij ons en togen op, den weg van Basan; en Og, de koning van Basan, trok uit ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edréï. Num. 8:16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden der kinderen Israëls; voor de opening van alle baarmoeder, voor de eerstgeborene van eenieder uit de kinderen Israëls heb Ik hen Mij genomen. Num. 8:17 Want alle eerstgeborene onder de kinderen Israëls is Mijne, onder de mensen en onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd. Num. 8:18 En Ik heb de Levieten genomen voor alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls, Num. 8:19 En Ik heb de Levieten aan Aäron en aan zijn zonen tot een gift gegeven uit het midden van de kinderen Israëls, om den dienst der kinderen Israëls in de tent der samenkomst te bedienen, en om voor de kinderen Israëls verzoening te doen, dat er geen plaag zij onder de kinderen Israëls, als de kinderen Israëls tot het heiligdom naderen zouden. |
|
32 En Ezau zeide: iZie, 65ik ga sterven; en 66waartoe mij dan de eerstgeboorte? |
| i Jes. 22:13. 1 Kor. 15:32. |
| Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. 1 Kor. 15:32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. |
| 65 Dat is, ik ben toch dagelijks op de jacht in gevaar van de een of anderen tijd om het leven te geraken. Of: ik moet toch eenmaal sterven, wat zal mij dan het recht der eerstgeboorte baten? Sommigen verstaan dat hij spreekt van zijn matheid en honger. |
| 66 Alzo verwerpt Ezau met een onheilig hart dit groot en voortreffelijk recht der eerstgeboorte. Zie Hebr. 12:16 en onder, vers 34. |
| Hebr. 12:16 Dat niet iemand zij een hoereerder, of een onheilige, gelijk Ezau, die om één spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf. vers 34 En Jakob gaf Ezau brood en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte. |
|
33 Toen zeide Jakob: Zweer mij 67op dezen dag, en hij zwoer hem; en hij verkocht Jakob zijn eerstgeboorte. |
| 67 Hebr. als heden. |
|
34 En Jakob gaf Ezau brood en het linzenkooksel; en hij at en dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau de eerstgeboorte. |