Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God verschijnt aan Abram, en vernieuwt Zijn beloften en het verbond, vs. 1. Verandert zijn naam Abram in Abraham, 5. Stelt tot een teken des verbonds de besnijdenis in, 9. Verandert den naam van Sarai in Sara, met beloften van een zoon en groot zaad uit haar, 15. Waarover Abraham zeer verheugd is; maar bidt voor Ismaël, en verkrijgt een tijdelijken zegen, 17. Abraham, en alles wat mannelijk was in zijn huis, wordt besneden, 23. |
De naamsverandering van Abram |
1 ALS nu Abram 1negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben 2God de Almachtige; awandel 3voor Mijn aangezicht en zijt 4oprecht. |
| 1 Hebr. een zoon van negentig jaar en negen jaren. Dit was het vijf en twintigste jaar nadat hij de belofte van de vermenigvuldiging zijns zaads in Haran ontvangen had, Gen. 12:2, 3, 4. |
| Gen. 12:2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 12:4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had, en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaar oud, toen hij uit Haran ging. |
| 2 Dat is, Die niet alleen sterk en vermogend ben, om u tegen alle kwaad te bewaren, maar ook genoegzaam, om u met alle goederen naar lichaam en ziel te verzorgen; als zijnde een God Die de genoegzaamheid in Mijzelven eeuwiglijk en onveranderlijk bezit, zodat hij gelukzalig is, dien Ik tot Mijn bondgenoot aanneem. |
| a Gen. 5:22. |
| Gen. 5:22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Methúsalah gewonnen had, driehonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. |
| 3 Zonder geveinsdheid, en met een oprecht hart Mij vertrouwende, en Mij als in Mijn tegenwoordigheid vrezende. Alzo Gen. 24:40. Vgl. Gen. 5:22, 24. |
| Gen. 24:40 En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis. Gen. 5:22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Methúsalah gewonnen had, driehonderd jaar; en hij gewon zonen en dochters. Gen. 5:24 Henoch dan wandelde met God; en hij was niet meer, want God nam hem weg. |
| 4 Zie Gen. 6:9. |
| Gen. 6:9 Dit zijn de geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten; Noach wandelde met God. |
|
2 En bIk zal Mijn verbond 5stellen tussen Mij en tussen u, en cIk zal u 6gans zeer vermenigvuldigen. |
| b Gen. 15:18. Ex. 2:24; 6:4. Lev. 26:42. |
| Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Ex. 2:24 En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. Ex. 6:4 En ook heb Ik gehoord het gekerm der kinderen Israëls, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en heb aan Mijn verbond gedacht. Lev. 26:42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; |
| 5 Dat is, vernieuwen, en met een heilig sacrament bevestigen. Zie vers 10. |
| vers 10 Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. |
| c Gen. 12:2; 13:16; 15:5. |
| Gen. 12:2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. Gen. 13:16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde; zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. Gen. 15:5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten en zeide: Zie nu op naar den hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn. |
| 6 Hebr. in zeer zeer. |
|
3 Toen 7viel Abram op zijn aangezicht; en God sprak met hem, zeggende: |
| 7 Betuigende daarmede niet alleen zijn nietigheid en onwaardigheid, maar ook zijn eerbiedig, nederig, en dankbaar hart jegens den almachtigen en genadigen God. Alzo vers 17. Lev. 9:24. Ez. 43:3. |
| vers 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? Lev. 9:24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde op het altaar het brandoffer en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten. Ez. 43:3 En alzo was de gedaante van het gezicht dat ik zag, gelijk het gezicht dat ik gezien had toen ik kwam om de stad te verderven; en het waren gezichten als het gezicht dat ik gezien had aan de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht. |
|
4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult dtot een 8vader van menigte der volken worden. |
| d Rom. 4:17. |
| Rom. 4:17 (Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld), voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. |
| 8 Niet alleen naar het vlees, als van de Israëlieten, Ismaëlieten, Idumeeën, Ketureeën, maar inzonderheid naar den geest, als van alle ware gelovigen door de ganse wereld, van wat geslacht en natie zij ook mogen zijn, Rom. 4:16, 17. Vgl. Gen. 12:2 en de aant. daarop. |
| Rom. 4:16 Daarom is zij uit het geloof, opdat zij zij naar genade, teneinde de belofte vast zij al den zade, niet alleen dat uit de wet is, maar ook dat uit het geloof van Abraham is, welke een vader is van ons allen Rom. 4:17 (Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld), voor Hem aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen die niet zijn, alsof zij waren. Gen. 12:2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen. |
|
5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen 9Abraham, want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. |
| 9 In dezen naam Abraham is de letter H ingevoegd, zijnde de eerste van het woord hamon, dat God hier gebruikt, betekenende menigte of veelheid. Dit is de eerste naam dien God veranderd heeft; en hiervan is het gebruik gekomen, dat men de namen in de besnijdenis heeft gegeven. |
|
6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u 10tot volken stellen; en ekoningen zullen uit u voortkomen. |
| 10 Zie op vers 4. |
| vers 4 (kt.) Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden. |
| e Matth. 1:6, enz. |
| Matth. 1:6 En Jesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría’s vrouw was geweest; |
|
7 En Ik zal Mijn verbond 11oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot feen 12eeuwig verbond, om u te zijn tot een 13God en uw zaad na u. |
| 11 Of: bevestigen. |
| f Gen. 13:15. |
| Gen. 13:15 Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. |
| 12 Eeuwig voor alle gelovigen in Christus, ten aanzien van het geestelijke; maar voor de Israëlieten tijdelijk, tot op de komst van Christus, ten aanzien van het lichamelijke, mitsgaders de aanhangsels daarvan, en in het bijzonder dit sacrament der besnijdenis. |
| 13 Dat is, tot uw Zaligmaker, door den toekomenden Messias. Deze manier van spreken begrijpt de goederen die dit verbond der genade medebrengt; zie Lev. 26:12. Ps. 33:12; 144:15. Jer. 31:33. |
| Lev. 26:12 En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn. Ps. 33:12 Welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is; het volk dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. Ps. 144:15 Welgelukzalig is het volk dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
|
8 En gIk zal u en uw zaad na u het 14land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot 15eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. |
| g Gen. 15:18. Deut. 1:8. |
| Gen. 15:18 Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: Deut. 1:8 Zie, Ik heb dat land gegeven voor uw aangezicht; gaat daarin en bezit erfelijk het land dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft, dat Hij het hun en hun zaad na hen geven zou. |
| 14 Waarin gij als vreemdeling gekomen zijt, gereisd hebt, en nu nog verkeert, en verkeren zult. Zie Gen. 28:4; 36:7; 37:1. Het woord staat in het meervoud, om aan te wijzen de gedurigheid en langheid van den tijd in denwelken hij daar vreemdeling zou wezen. |
| Gen. 28:4 En Hij geve u den zegen van Abraham, u en uw zaad met u; opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God Abraham gegeven heeft. Gen. 36:7 Want hun have was te veel om tezamen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon hen niet dragen vanwege hun vee. Gen. 37:1 EN Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaän. |
| 15 Hebr. tot bezitting der eeuwigheid. Zie op vers 7. |
| vers 7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
De besnijdenis: teken des verbonds |
9 Voorts zeide God tot Abraham: 16Gij nu zult Mijn verbond houden, gij en uw zaad na u, in hun geslachten. |
| 16 Dat is, wat u aangaat, of van uw zijde. Nadat God Zijn beloften gegeven had, zo vereist Hij ook den plicht van Zijn volk, zijnde het andere deel des verbonds. Vgl. dit met vers 4. |
| vers 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken worden. |
|
10 Dit is 17Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u: dat al wat 18mannelijk is u besneden worde. |
| 17 Dat is, het teken en zegel van Mijn verbond, als vers 11 wordt verklaard. Zie Rom. 4:11. Deze manier van spreken, waardoor het teken draagt den naam van de betekende zaak, wordt in de sacramenten menigmaal gebruikt, niet alleen om de geestelijke weldaden ons te beduiden en te verklaren, maar ook aan elken bondgenoot te verzegelen. Vgl. hiermede Ex. 12:11. Matth. 26:17. Hand. 22:16. 1 Kor. 10:16; 11:24, 25. Tit. 3:5. |
| vers 11 En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, Ex. 12:11 Aldus nu zult gij het eten: uw lendenen zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand; en gij zult het met haast eten; het is des HEEREN pascha. Matth. 26:17 En op den eersten dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij dat wij U bereiden het pascha te eten? Hand. 22:16 En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren. 1 Kor. 10:16 De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus? 1 Kor. 11:24 En als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. 1 Kor. 11:25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
| 18 Gelijk aan de vrouwen de natuurlijke onreinheid met de mannen gemeen was, zo behoorde ook tot haar de belofte der genade; niettemin heeft God een sacrament ingesteld hetwelk alleen aan het mannelijk geslacht kon bediend worden, omdat de mannen de voornaamste oorzaak zijn van de geboorte en dienvolgens van de voortplanting der natuurlijke onreinheid. Dit was genoeg voor dien tijd, totdat de Messias komende een ander teken voor beiderlei geslacht instellen zou. Dat evenwel de vrouwen mede onder het verbond begrepen zijn, blijkt Gen. 34:14. Ex. 12:3, 4. Joël 2:15, 16. |
| Gen. 34:14 En zij zeiden tot hen: Wij zullen deze zaak niet kunnen doen, dat wij onze zuster aan een man geven zouden die de voorhuid heeft; want dat ware ons een schande. Ex. 12:3 Spreekt tot de ganse vergadering Israëls, zeggende: Aan den tiende dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der vaders, een lam voor een huis. Ex. 12:4 Maar indien een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening maken naar het lam. Joël 2:15 Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. Joël 2:16 Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. |
|
11 En gij zult het 19vlees uwer voorhuid besnijden; en hdat zal tot een 20teken zijn des verbonds tussen Mij en tussen u. |
| 19 Van de manier der besnijdenis zie Joz. 5:2, 3. |
| Joz. 5:2 Te dien tijde sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israëls ten tweeden male. Joz. 5:3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israëls op den heuvel der voorhuiden. |
| h Hand. 7:8. Rom. 4:11. |
| Hand. 7:8 En Hij gaf hem het verbond der besnijdenis; en alzo gewon hij Izak, en besneed hem op den achtsten dag; en Izak gewon Jakob, en Jakob de twaalf patriarchen. Rom. 4:11 En hij heeft het teken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen die geloven in de voorhuid zijnde, teneinde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde, |
| 20 Hier spreekt God van de besnijdenis eigenlijk; want zij was eigenlijk een teken des verbonds, en niet het verbond zelf, gelijk Hij ook alzo spreekt van de andere sacramenten; als van het pascha, Ex. 13:9; van den Heiligen Doop, Matth. 3:11; van het Heilig Avondmaal, 1 Kor. 11:28. |
| Ex. 13:9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand en tot een gedachtenis tussen uw ogen, opdat de wet des HEEREN in uw mond zij, omdat u de HEERE door een sterke hand uit Egypte uitgevoerd heeft. Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; 1 Kor. 11:28 Maar de mens beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood en drinke van den drinkbeker. |
|
12 Een izoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: 21de ingeborene des huizes, en 22de gekochte met geld van allen 23vreemde, dewelke niet is van uw zaad; |
| i Lev. 12:3. Luk. 2:21. |
| Lev. 12:3 En op den achtsten dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. Luk. 2:21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |
| 21 Zie Gen. 14:14; 15:3. |
| Gen. 14:14 Als Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. Gen. 15:3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn. |
| 22 Hebr. verkrijging of koping des gelds, dat is, met geld verkregen of gekocht. |
| 23 Hebr. zoon des vreemden. |
|
13 De ingeborene van uw huis en de gekochte met uw geld zal 24zekerlijk besneden worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees tot een 25eeuwig verbond. |
| 24 Hebr. besnijdende besneden worden. |
| 25 Zie op vers 7. |
| vers 7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
|
14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, 26wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, 27dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft 28Mijn verbond gebroken. |
| 26 Welverstaande, desgenen die tot zijn jaren gekomen zijnde, de besnijdenis door ongeloof of verachting zou nalaten, of die de nalatigheid van zijn ouders aan hem begaan, niet zou verbeteren door de besnijdenis te ontvangen. Anders: die het vlees der voorhuid niet zal besnijden. |
| 27 Dat is, de mens zal uit de gemeenschap van Gods volk gebannen zijn. Deze manier van spreken begrijpt ook, naar het gevoelen van sommigen, een lijfstraf door de overheid uit te voeren. Vgl. Ex. 31:14 en Lev. 17 op vers 4. |
| Ex. 31:14 Onderhoudt dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is; wie hem ontheiligt, zal zekerlijk gedood worden; want eenieder die op denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden uit het midden harer volken. Lev. 17:4 (kt.) En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
| 28 Zie 1 Kor. 11:27, 29. |
| 1 Kor. 11:27 Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. 1 Kor. 11:29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. |
|
15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn 29Sara. |
| 29 Hebr. Sarah. Gelijk de naam Abram veranderd is in Abraham door invoeging van de letter H, alzo wordt de naam Sarai veranderd door verwisseling van de letter I in H op het einde. Sarai betekent, naar het gevoelen van sommigen, mijn prinses, maar eigenlijk mijn prinsen. Sarah betekent zonder meer een prinses, waarvan de reden in het volgende vers wordt verhaald. |
|
16 Want Ik zal haar 30zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen der volken zullen uit haar worden. |
| 30 Zie Gen. 1:28. |
| Gen. 1:28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. |
|
17 Toen 31viel Abraham op zijn aangezicht en hij 32lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een 33die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, 34die negentig jaar oud is, baren? |
| 31 Zie vers 3. |
| vers 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht; en God sprak met hem, zeggende: |
| 32 Te weten niet uit twijfeling, gelijk Sara, Gen. 18:12, maar uit verwondering en blijdschap, sterk in het geloof zijnde, en ten volle vertrouwende, dat God hetgeen Hij beloofd had, kon en zou volbrengen. Zie Rom. 4:19, 20, 21. |
| Gen. 18:12 Zo lachte Sara bij zichzelve, zeggende: Zal ik wellust hebben, nadat ik oud geworden ben en mijn heer oud is? Rom. 4:19 En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt, dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder in Sara verstorven was. Rom. 4:20 En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer, Rom. 4:21 En ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. |
| 33 Hebr. een zoon van honderd jaar. |
| 34 Hebr. een dochter van negentig jaar. |
|
18 En Abraham zeide tot God: 35Och, dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! |
| 35 Abraham wenst dat Ismaël niet geheel mocht van God verlaten worden, maar dat God Zijn ogen over hem wilde houden, om hem te beschermen en te zegenen. |
|
19 En God zeide: Voorwaar, kSara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen 36Izak; en Ik zal Mijn verbond met hem oprichten, tot een 37eeuwig verbond zijn zade na hem. |
| k Gen. 18:10; 21:2. |
| Gen. 18:10 En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben. En Sara hoorde het aan de deur der tent, dewelke achter Hem was. Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. |
| 36 Hebr. Jitschak. God geeft hem dezen naam, vanwege het lachen van zijn vader. Zie vers 17. |
| vers 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht en hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een die honderd jaar oud is, een kind geboren worden; en zal Sara, die negentig jaar oud is, baren? |
| 37 Zie vers 7. |
| vers 7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
|
20 En aangaande Ismaël heb Ik u verhoord; zie, lIk heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem gans zeer vermenigvuldigen; 38twaalf vorsten zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen. |
| l Gen. 16:10; 25:12, 16. |
| Gen. 16:10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. Gen. 25:12 Dit nu zijn de geboorten van Ismaël, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft. Gen. 25:16 Dit zijn de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. |
| 38 Zie de namen van deze vorsten Gen. 25:13, 14, 15, 16. |
| Gen. 25:13 En dit zijn de namen der zonen van Ismaël, met hun namen naar hun geboorten: de eerstgeborene van Ismaël Nebajoth; daarna Kedar, en Adbeël, en Mibsam, Gen. 25:14 En Misma, en Duma, en Massa, Gen. 25:15 Hadar en Thema, Jetur, Nafis en Kedma. Gen. 25:16 Dit zijn de zonen van Ismaël, en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. |
|
21 Maar 39Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, dien u Sara mop dezen gezetten tijd in het 40andere jaar baren zal. |
| 39 Merk dit onderscheid: aan Ismaël worden lichamelijke goederen beloofd, maar aan Izak het verbond, begrijpende niet alleen lichamelijken, maar ook geestelijken zegen. |
| m Gen. 21:2. |
| Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. |
| 40 Dat is, naastvolgende. |
|
22 En Hij eindigde met hem te spreken; en God 41voer op van Abraham. |
| 41 Te weten naar den hemel, in zulke gedaante als Hij hem verschenen was, vers 1. |
| vers 1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. |
|
23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël en al de ingeborenen van zijn huis en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham; en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelven dage, gelijk als God met hem gesproken had. |
24 En Abraham was 42oud negen en negentig jaar, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. |
| 42 Hebr. een zoon van negen en negentig jaar. Alzo in het volgende vers. |
|
25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien jaar oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. |
26 Even 43op dezen zelven dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon. |
| 43 Op denwelken God Abraham het bevel der besnijdenis heeft gegeven; zodat hij geen uitstel heeft genomen. Vgl. vers 23. |
| vers 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël en al de ingeborenen van zijn huis en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de lieden van het huis van Abraham; en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even ten zelven dage, gelijk als God met hem gesproken had. |
|
27 En alle mannen van zijn huis, de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld, 44van den vreemde af, werden met hem besneden. |
| 44 Hebr. van met den zoon des vreemden. De zin is, dat niet alleen de ingeborenen van Abrahams huis en de gekochten besneden werden, maar ook de vreemden die hem dienden, niet ingeboren noch gekocht zijnde. Anders: van den vreemde (te weten, zijnde) en niet van Abrahams geslacht. Anders: van den vreemde gekocht. Hebr. van den zoon of het kind eens vreemden, als elders. |