Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De schepping |
1 IN den abeginne schiep God den hemel en de aarde. a Job 38:4. Ps. 33:6; 89:12; 136:5. Hand. 14:15; 17:24. Hebr. 11:3.  |
a Job 38:4 Waar waart gij toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Ps. 89:12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. Ps. 136:5 Dien Die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Hand. 14:15 En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze ijdele dingen bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; Hand. 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; Hebr. 11:3 Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden. |
2 De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren. |
3 En God zeide: Daar zij licht. En daar werd licht. |
4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. |
5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag. |
6 bEn God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. b Ps. 33:6; 104:2; 136:5. Spr. 8:28. Jes. 42:5. Jer. 10:12; 51:15.  |
b Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Ps. 136:5 Dien Die de hemelen met verstand gemaakt heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Spr. 8:28 Toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte, Jes. 42:5 Alzo zegt God de HEERE, Die de hemelen geschapen en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft en wat daaruit voortkomt; Die den volke dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen die daarop wandelen: Jer. 10:12 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; Jer. 51:15 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; |
7 En God maakte het uitspansel en maakte scheiding tussen de wateren die conder het uitspansel zijn, en tussen de wateren die dboven het uitspansel zijn. En het was alzo. c Ps. 33:7; 136:6. Spr. 8:24. d Ps. 148:4.  |
c Ps. 33:7 Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Ps. 136:6 Dien Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Spr. 8:24 Ik was geboren als de afgronden nog niet waren; als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; d Ps. 148:4 Looft Hem, gij hemelen der hemelen; en gij wateren die boven de hemelen zijt. |
8 En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de tweede dag. |
9 En God zeide: eDat de wateren van onder den hemel in één plaats vergaderd worden en dat het droge gezien worde. En het was alzo. e Job 26:10; 38:8. Ps. 24:2; 33:7; 136:6.  |
e Job 26:10 Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis. Job 38:8 Of wie
heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? Ps. 24:2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. Ps. 33:7 Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Ps. 136:6 Dien Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
10 En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeën. En God zag dat het goed was. |
11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde. En het was alzo. |
12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag dat het goed was. |
13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de derde dag. |
14 En God zeide: fDat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren. f Ps. 136:7.  |
f Ps. 136:7 Dien Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
15 gEn dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde. En het was alzo. g Deut. 4:19. Jer. 31:35.  |
g Deut. 4:19 Dat gij ook uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon en de maan en de sterren, des hemels ganse heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt en ze dient, dewelke de HEERE uw God aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld. Jer. 31:35 Zo zegt de HEERE, Die de zon ten licht geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: |
16 God dan maakte die twee grote lichten; het grote licht tot heerschappij des daags, en het kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. |
17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde, |
18 En om te heersen in den dag en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag dat het goed was. |
19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de vierde dag. |
20 En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels. |
21 En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag dat het goed was. |
22 En God zegende ze, zeggende: hZijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde. h Gen. 8:17.  |
h Gen. 8:17 Al het gedierte dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte en aan vee en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde en vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen op de aarde. |
23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de vijfde dag. |
24 En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort naar haar aard, vee en kruipend en wild gedierte der aarde naar zijn aard. En het was alzo. |
25 En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag dat het goed was. |
26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. |
27 En God schiep den mens inaar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; kman en vrouw schiep Hij hen. i Gen. 5:1; 9:6. 1 Kor. 11:7. Ef. 4:24. Kol. 3:10. k Matth. 19:4.  |
i Gen. 5:1 DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Godes. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. 1 Kor. 11:7 Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. Ef. 4:24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; k Matth. 19:4 Doch Hij antwoordende zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij hen gemaakt heeft man en vrouw? |
28 En God zegende hen, en God zeide tot hen: lWeest vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt. l Gen. 8:17; 9:1, 2, 7.  |
l Gen. 8:17 Al het gedierte dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte en aan vee en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde en vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen op de aarde. Gen. 9:1 EN God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zeide tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde; Gen. 9:2 En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. Gen. 9:7 Maar gijlieden, weest vruchtbaar en vermenigvuldigt; teelt overvloediglijk voort op de aarde en vermenigvuldigt op dezelve. |
29 En God zeide: Zie, mIk heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven dat op de ganse aarde is, en alle geboomte in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze. m Gen. 9:3. Ps. 104:14, 15.  |
m Gen. 9:3 Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid. Ps. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen, Ps. 104:15 En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt. |
30 nMaar aan al het gedierte der aarde en aan al het gevogelte des hemels en aan al het kruipend gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik
al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo. n Ps. 104:14.  |
n Ps. 104:14 Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen, |
31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, ohet was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de zesde dag. o Deut. 32:4. Mark. 7:37.  |
o Deut. 32:4 Hij is de Rotssteen, Wiens werk volkomen is; want al Zijn wegen zijn gericht. God is waarheid en is geen onrecht; rechtvaardig en recht is Hij. Mark. 7:37 En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Hij heeft alles wel gedaan, en Hij maakt dat de doven horen en de stommen spreken. |