Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

David vluchtende voor Saul, komt te Nob bij den priester Achimelech, vs. 1, enz. Hij gelaat zich alsof Saul hem gezonden had om een heimelijke zaak te verrichten, 2. Hij eist brood, 3. Achimelech geeft hem de toonbroden, 4. Dit ziet Doëg, 7. David verzoekt geweer, 8. Achimelech geeft hem Goliaths zwaard, 9. David vlucht en komt tot Achis, 10. Hij is den vorsten van Achis niet welkom, 11. David is in grote vrees, 12. Hij verandert zijn gelaat en stelt zich aan alsof hij gek was, 13. Achis neemt het kwalijk dat men een gek mens tot hem gebracht had, 14.
 
Achimélech helpt David
1 TOEN kwam David te 1Nob tot den priester Achimélech; en Achimélech 2kwam bevende David tegemoet en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij 3alleen en geen man met u?
1 Dit was een priesterlijke stad, niet ver van Anathoth, in den stam van Benjamin, 1 Kon. 2:26. Neh. 11:32, alwaar te dezen tijde de ark des verbonds was. Hierdoor is het geschied dat daar zoveel priesters bij elkander waren, als verhaald wordt 1 Sam. 22:18. verwijsteksten
2 Hebr. beefde David tegemoet. Vgl. 1 Sam. 13:7; 16:4. verwijsteksten
3 Matth. 12:3, 4 wordt vermeld van David en die met hem waren, van dewelke hier gezegd wordt dat David hun een zekere plaats te kennen gegeven had, zodat het schijnt dat David alleen tot den priester gekomen is. verwijsteksten
 
2 En David zeide tot den priester Achimélech: De 4koning heeft mij een zaak bevolen en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten om dewelke ik u gezonden heb en die ik u geboden heb; 5den jongelingen nu heb ik de plaats van 6zulk een te kennen gegeven.
4 Dit is een leugen, uit menselijke zwakheid gesproten om de rechte oorzaak zijner vlucht te bedekken. Zie Ex. 1:19. verwijsteksten
5 Dat is, de mannen die mij van den koning bijgevoegd zijn.
6 Hebr. peloni almoni. Zie Ruth 4:1. Anders: op de plaats van N.N. bescheiden. Anders: op de plaats van een zo en zo genoemd. verwijsteksten
 
3 En nu, 7wat is er onder uw hand? Geef mij vijf broden in mijn hand of wat er gevonden wordt.
7 Te weten van eetwaar.
 
4 En de priester antwoordde David en zeide: Er is geen 8gemeen brood onder mijn hand; 9maar er is 10heilig brood, wanneer zich de jongelingen slechts van 11de vrouwen onthouden hebben12.
8 Het woord gemeen wordt hier en elders gesteld tegen het woord heilig of geheiligde.
9 Hij spreekt van de toonbroden die voor den Heere gesteld en alzo den Heere geheiligd werden, van dewelke niemand mocht eten dan alleen de priesters. Zie Ex. 25:30. Lev. 24:5. verwijsteksten
10 Hebr. brood der heiligheid, dat is, heilig brood, en alzo vers 5. verwijsteksten
11 Versta van hun wettige huisvrouwen, want hoewel het huwelijk eerlijk is onder allen, en het bed onbevlekt, Hebr. 13:4, nochtans, vanwege de zwakheid des mensen, vermengt zich lichtelijk de zonde hierin; daarom wil de Heere dat men op zekere voorvallende gelegenheid en tijden zich de huwelijkse samenkomst zal onthouden. Zie Ex. 19:15. 1 Kor. 7:5. verwijsteksten
12 Versta hierbij: zo zal ik u dat geven.
 
5 David nu antwoordde den priester en zeide tot hem: Ja trouwens, de vrouwen zijn ons onthouden geweest 13gisteren en eergisteren, toen ik uitging, en de 14vaten der jongelingen zijn heilig; en het is 15enigerwijze gemeen brood, temeer dewijl heden ander in de 16vaten zal geheiligd worden.
13 David wil zeggen: Wij zijn drie dagen op de reis, en alzo van onze vrouwen afgescheiden geweest.
14 Dat is, hun lichamen, klederen en al wat zij op de reis medegenomen hebben. En heilig is hier te zeggen: niet ontreinigd door het aanroeren van iets onreins.
15 Hebr. en deze weg is onheilig of gemeen. David wil zeggen: Gij behoeft zo grote zwarigheid niet te maken van mij en die bij mij zijn van deze broden te eten te geven; want ofschoon die heilig zijn zolang als zij op de tafel voor den Heere staan, nochtans dewijl gij die nu moet veranderen en wegnemen (of al weggenomen en veranderd zijn) en verse broden in de plaats leggen (of gelegd mogen zijn), zo zal hun heiligheid nu zodanig niet zijn als tevoren; zij zullen enigszins gemeen worden, omdat de priesters met hun huisgezinnen die zullen eten, terwijl zij tevoren voor des Heeren aangezicht liggende van niemand mochten gegeten worden. Daarom naar den regel en wet der liefde (die meer is dan de ceremonie), zo mogen ook wel anderen in tijd van nood en bij gebrek van andere spijze daarvan eten; gelijk Christus deze wet heeft uitgelegd, Matth. 12:4, 7. verwijsteksten
16 Van deze vaten zie Ex. 25:29. verwijsteksten
 
6 Toen agaf de priester hem dat heilige brood, dewijl er geen brood was dan de toonbroden die van voor het aangezicht des HEEREN weggenomen waren, dat men er 17warm brood legde, ten 18dage als dat weggenomen werd.
a Matth. 12:3. Mark. 2:25. Luk. 6:3. verwijsteksten
17 Dat is, vers, nieuwgebakken brood.
18 Te weten als de sabbatdag aankwam, gelijk daar geboden wordt Lev. 24:8. verwijsteksten
 
7 Daar was nu een man van de knechten van Saul te dienzelven dage 19opgehouden 20voor het aangezicht des HEEREN, en zijn naam was Doëg, een 21Edomiet, de machtigste onder de herders die Saul had.
19 Of: zich opgesloten hebbende. Hetzij vanwege den sabbat, op welken hij daar wilde rusten, of dat hij daar een tijdlang wilde blijven, om aan te bidden of om enige zijner beloften te volbrengen.
20 Te weten in den tabernakel.
21 Te weten van geboorte, maar door aanneming van de Israëlitische religie een Jodengenoot geworden. Anders: een Adomiet, dat is, van de stad Adama, gelegen in den stam van Naftali, Joz. 19:36. verwijsteksten
 
8 En David zeide tot Achimélech: Is hier onder uw hand geen spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard, noch ook mijn wapenen in mijn hand genomen, dewijl de zaak des konings haastig was.
9 Toen zeide de priester: Het zwaard van Goliath, den Filistijn, denwelken gij sloegt in het Eikendal, zie, dat is hier, gewonden in een kleed, 22achter den efod; indien gij u dat nemen wilt, zo neem het, want hier is geen ander dan dat. David nu zeide: Er is zijns gelijke niet; geef het mij.
22 Zodat het bij den efod in de tent bewaard en opgesloten lag. Anders: nadat hij (Achimelech) den efod aangedaan had en den Heere raad gevraagd had. Zie 1 Sam. 22:10, 13, 15. Zie gelijke manier van spreken Gen. 24:67. Deut. 24:20, 21. verwijsteksten
 
David bij koning Achis
10 En David maakte zich op en vluchtte te dien dage van het aangezicht van Saul; en hij kwam tot 23Achis, den koning van Gath24.
23 Deze koning wordt Ps. 34:1 Abimelech genoemd; Achis was zijn eigen naam, maar Abimelech was een gemene naam van alle koningen der Filistijnen. Zie Genesis 20; 21; 26. verwijsteksten
24 In het land der Filistijnen gelegen. Zie 1 Sam. 5:8; 17:4. verwijsteksten
 
11 Doch de knechten van Achis zeiden tot hem: Is deze niet David, 25de koning des lands? Zong men niet van dezen in de reien, zeggende: bSaul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden?
25 Dat is, gouverneur of regent van het Israëlitische land, die de dochter van den koning Saul getrouwd heeft en die na hem wel koning zou kunnen worden.
b 1 Sam. 18:7. verwijsteksten
 
12 En David legde deze woorden in zijn hart, en 26hij was zeer bevreesd voor het aangezicht van Achis, den koning van Gath.
26 Zie Psalm 34.
 
13 Daarom veranderde hij 27zijn gelaat voor hun ogen en hij maakte zichzelven gek 28onder hun handen; en 29hij bekrabbelde de deuren der poort en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen.
27 Hebr. zijn smaak. Gelijk men aan den smaak verneemt of de spijze goed of kwaad, zuur of zoet is, alzo verneemt men aan het gelaat of de gebaren, of een man wijs of dwaas, vroom of kwaad is.
28 Dat is, als zij hem gevangen hadden en tot den koning leidden. Zie Psalm 34; 56:1.
29 Anders: hij tekende aan de deuren der poort, dat is, hij schilderde of maakte enige schreefjes aan de deuren, alsof hij onnozel of gek ware geweest.
 
14 Toen zeide Achis tot zijn knechten: Zie, gij ziet dat de man razende is; waarom hebt gij hem tot mij gebracht?
15 Heb ik razenden gebrek, dat gij dezen gebracht hebt om 30voor mij te razen? Zal deze in mijn huis komen?
30 Dat is, in mijn tegenwoordigheid.

Einde 1 Samuël 21