Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De lofzang van Hanna |
1 TOEN bad Hanna en zeide: aMijn hart springt op van vreugde in den HEERE, mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden, want ik verheug mij in Uw heil. a Luk. 1:46. |
a Luk. 1:46 En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere, |
2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want ber is niemand dan Gij, en er is geen Rotssteen gelijk onze God. b Deut. 3:24. Ps. 86:8. |
b Deut. 3:24 Heere HEERE, Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en Uw sterke hand; want wat god is er in den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken en naar Uw mogendheden. Ps. 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en er zijn geen gelijk Uw werken. |
3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen en Zijn daden zijn recht gedaan. |
4 De boog der sterken is gebroken; en die struikelden zijn met sterkte omgord. |
5 Die cverzadigd waren hebben zich verhuurd om brood, en die hongerig waren zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, krachteloos is geworden. c Ps. 34:11. Klgld. 5:6. Luk. 1:53. |
c Ps. 34:11 Caph. De jonge leeuwen lijden armoede en hongeren, maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek van enig goed. Klgld. 5:6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyriër, om met brood verzadigd te worden. Luk. 1:53 Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, en rijken heeft Hij ledig weggezonden. |
6 De dHEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen. d Deut. 32:39. Ez. 37:11, 12, enz. |
d Deut. 32:39 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt. Ez. 37:11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen, die zijn het ganse huis Israëls; zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden. Ez. 37:12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls. |
7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij. |
8 eHij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; fwant de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet. e Job 36:15. Ps. 113:7, 8. Luk. 1:52. f Ps. 24:2; 102:26; 104:5. |
e Job 36:15 Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren. Ps. 113:7 Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt; Ps. 113:8 Om te doen zitten bij de prinsen, bij de prinsen Zijns volks. Luk. 1:52 Hij heeft machtigen van de tronen afgetrokken, en nederigen heeft Hij verhoogd. f Ps. 24:2 Want Hij heeft ze gegrond op de zeeën, en heeft ze gevestigd op de rivieren. Ps. 102:26 Gij hebt voormaals de aarde gegrond, en de hemelen zijn het werk Uwer handen. Ps. 104:5 Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen. |
9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren, maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. |
10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden, gHij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal de einden der aarde richten, en zal Zijn hKoning sterkte geven en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. g 1 Sam. 7:10. h Ps. 2:6; 89:25. |
g 1 Sam. 7:10 En het geschiedde toen Samuël dat brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israël; en de HEERE donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen en Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het aangezicht van Israël. h Ps. 2:6 Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Ps. 89:25 En Mijn getrouwheid en Mijn goedertierenheid zullen met hem zijn; en zijn hoorn zal in Mijn Naam verhoogd worden. |
11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aanschijn van den priester Eli. |
De boosheid van Eli’s zonen |
12 Doch de zonen van Eli waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet. |
13 Want de wijze dier priesters met het volk was, dat wanneer iemand een offerande offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand, |
14 En sloeg in de teil of in den ketel of in de pan of in den pot; al wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israëlieten die daar te Silo kwamen. |
15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des priesters jongen en zeide tot den man die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester, want hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. |
16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk aansteken, zo neem dan voor u gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. |
17 Alzo was de zonde dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN. |
18 Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. |
19 En zijn moeder maakte hem een kleinen rok en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man om het jaarlijkse offer te offeren. |
20 En Eli zegende Elkana en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede die zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. |
21 Want de HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht en baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël werd groot bij den HEERE. |
22 Doch Eli was zeer oud, en hoorde al wat zijn zonen aan gans Israël deden en dat zij sliepen bij de vrouwen die met hopen samenkwamen aan de deur van de tent der samenkomst. |
23 En hij zeide tot hen: Waarom doet gij zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hoor van dit ganse volk? |
24 Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht dat ik hoor; gij maakt dat het volk des HEEREN overtreedt. |
25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de HEERE wilde hen doden. |
26 iEn de jongeling Samuël nam toe en werd groot en aangenaam, beide bij den HEERE en ook bij de mensen. i Luk. 2:52. |
i Luk. 2:52 En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen. |
Eli’s slapheid bestraft |
27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Heb Ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, ktoen zij in Egypte waren, in het huis van Farao? k Hand. 7:25, enz. |
k Hand. 7:25 En hij meende dat zijn broeders zouden verstaan, dat God door zijn hand hun verlossing geven zou; maar zij hebben het niet verstaan. |
28 En Ik heb hem uit alle stammen Israëls Mij ten priester verkoren om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en lheb aan het huis uws vaders gegeven al de vuuroffers der kinderen Israëls. l Lev. 10:14. |
l Lev. 10:14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
29 Waarom slaat gijlieden machteruit tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de woning; en eert uw zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël? m Deut. 32:15. |
m Deut. 32:15 Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden); en hij liet God varen, Die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils. |
30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israëls: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw nhuis en uws vaders huis zouden voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij, want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden. n Ex. 28:43; 29:9. |
n Ex. 28:43 Aäron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad na hem. Ex. 29:9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons hand vullen en de hand zijner zonen. |
31 Zie, de dagen komen, dat Ik uw arm zal afhouwen en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal. |
32 En gij zult aanschouwen de benauwdheid der woning Gods in plaats van al het goede dat Hij Israël zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn. |
33 Doch de man dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde. |
34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over uw beide zonen, over Hofni en Pínehas, komen zal: op één dag zullen zij beiden sterven. |
35 En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken, die zal doen gelijk als in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns gezalfden wandelen. |
36 En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, zal komen om zich voor hem neder te buigen voor een stukje geld en een bol brood, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete broods moge eten. |