Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Lofzang van Hanna, in welken zij de weldadigheid des Heeren roemt, zo in het gemeen als in het bijzonder, vs. 1, enz. Dreigende de hoogmoedigen met een eindelijk verderf, 3. De moedwillige boosheid van de zonen van Eli wordt verhaald, 12. En daarentegen hoe wel zich Samuël in zijn dienst gekweten heeft, 18. Hanna baart meer kinderen, 21. Eli berispt wel zijn zonen over hun boze stukken, maar niet met zulke gestrengheid als het behoorde, 22. De Heere laat door een profeet Eli aanzeggen dat hij met zijn ganse huis jammerlijk zou omkomen, 27.
 
De lofzang van Hanna
1 TOEN bad Hanna en zeide: aMijn hart springt op van vreugde 1in den HEERE, 2mijn hoorn is verhoogd in den HEERE; 3mijn mond is wijd opengedaan over mijn vijanden, 4want ik verheug mij 5in Uw heil.a Luk. 1:46. verwijsteksten
1 Te weten, dewijl Hij mij deze grote weldaad bewezen heeft dat Hij mij dezen zoon gegeven heeft.
2 Dat is, ik heb als een nieuwe kracht van den Heere ontvangen, ik ben nu welgemoed en onversaagd. Het is een gelijkenis genomen van de gehoornde beesten, die hun meeste sterkte en ook hun versiersel in de hoornen hebben. Zie Ps. 92:11. verwijsteksten
3 Alsof zij zeide: Nu mij de Heere dezen zoon gegeven heeft, nu durf ik met open mond spreken tegen mijn vijanden, inzonderheid tegen Peninna, haar kinderen en vrienden, die mij mijn onvruchtbaarheid verweten hebben.
4 Anders: want Gij hebt mij verheugd door Uw heil.
5 Dat is, in de gelukzaligheid die Gij mij gedaan hebt, o Heere.
2 Er is niemand heilig gelijk de HEERE, want ber is niemand dan Gij, en 6er is geen 7Rotssteen gelijk onze God.b Deut. 3:24. Ps. 86:8. verwijsteksten
6 Dat is, daar is niemand waar men zich zekerlijk op verlaten kan, dan op U, Heere. Zie Deut. 32:4. verwijsteksten
7 De sterke God wordt ook een Steenrots genoemd Deut. 32:15 en elders meer. verwijsteksten
3 Maakt het niet te veel, dat 8gij hoog, hoog zoudt spreken, dat iets 9hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God 10der wetenschappen en 11Zijn daden zijn recht gedaan.8 Hanna spreekt hier Peninna aan (zie 1 Sam. 1:6, 7), mitsgaders alle trotse, vermetele mensen. verwijsteksten
9 Of: het oude, dat is, gelijk gij voordezen placht te doen.
10 Dat is, van alle of grote wetenschap. Vgl. Spr. 1:20 met de aant. verwijsteksten
11 Vgl. Ez. 18:25. Anders: de daden of werken worden van Hem bestierd of gewogen. Sommigen aldus: en zijn Zijn werken niet recht gemaakt? verwijsteksten
4 De boog der sterken is 12gebroken; en die 13struikelden zijn met sterkte omgord.12 Hebr. De bogen zijn gebroken. Zie gelijke verandering van getal Job 29:10. Anders: De sterken met den boog zijn gebroken. verwijsteksten
13 Te weten zo uit zwakheid van het lichaam, als uit kleinmoedigheid.
5 Die cverzadigd waren 14hebben zich verhuurd om brood, en die 15hongerig waren 16zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare 17zeven heeft gebaard, en die vele kinderen had, 18krachteloos is geworden.c Ps. 34:11. Klgld. 5:6. Luk. 1:53. verwijsteksten
14 Dat is, zij zijn zo arm geworden dat zij zich hebben moeten verhuren, opdat zij den kost krijgen mochten.
15 Vgl. Job 18 op vers 12. verwijsteksten
16 Hebr. hebben opgehouden, te weten te zijn, of hongerig te zijn.
17 Dat is, velen, als Ruth 4:15. Zie onder, vers 21. verwijsteksten
18 Te weten om kinderen te ontvangen en te baren.
6 De dHEERE 19doodt en 20maakt levend; 21Hij doet ter 22helle nederdalen en Hij doet weder opkomen.d Deut. 32:39. Ez. 37:11, 12, enz. verwijsteksten
19 Dat is, Hij zendt den mensen grote benauwdheid en ellenden toe, die met den dood te vergelijken zijn.
20 Dat is, Hij verlost de treurigen wederom uit hun benauwdheid en angst.
21 Dat is, Hij brengt in de uiterste verachting en smaad.
22 Dat is, in de uiterste benauwdheid. Zie Gen. 37 op vers 35. verwijsteksten
7 De HEERE maakt arm en maakt rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
8 eHij verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige verhoogt Hij 23uit den drek, om te doen zitten bij de vorsten, dat Hij hen den stoel der ere doe beërven; fwant de grondvesten des aardrijks zijn des HEEREN, en Hij heeft de wereld daarop gezet.e Job 36:15. Ps. 113:7, 8. Luk. 1:52. verwijsteksten
23 Of: uit den mesthoop.
f Ps. 24:2; 102:26; 104:5. verwijsteksten
9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren, maar de goddelozen 24zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht.24 Of: zullen uitgeroeid worden en geworpen in de duisternis.
10 Die met den HEERE twisten, zullen verpletterd worden, gHij zal in den hemel over hen donderen; de HEERE zal 25de einden der aarde richten, en zal 26Zijn hKoning sterkte geven en den hoorn 27Zijns Gezalfden verhogen.g 1 Sam. 7:10. verwijsteksten
25 Dat is, ook die die aan de uiterste einden der wereld zijn.
26 Te weten Christus, Denwelken Hij heeft verordineerd en Denwelken Hij te bestemder tijd zenden zal.
h Ps. 2:6; 89:25. verwijsteksten
27 Dat is, van Christus. Zie Ps. 2:2. verwijsteksten
11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn huis; maar de jongeling was den HEERE dienende voor het aanschijn van den priester Eli.
 
De boosheid van Eli’s zonen
12 Doch de zonen van Eli waren 28kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet.28 Zie Deut. 13:13. verwijsteksten
13 Want 29de wijze dier priesters met het volk was, dat wanneer iemand een offerande 30offerde, des priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in zijn hand,29 Hebr. mispat, het recht; welk woord een gewoonte of gebruik somtijds betekent, niet alleen een goed en prijselijk, maar ook een kwaad en misprijselijk gebruik of wijze.
30 Dat is, bracht om geofferd te worden. Alzo vers 15. verwijsteksten
14 En sloeg in de teil of in den ketel of in de pan of in den pot; 31al wat de krauwel optrok, dat nam de priester 32voor zich. Alzo deden zij aan 33al de Israëlieten die daar te Silo kwamen.31 God had den priesters zekere delen of stukken der beesten die geofferd werden, tot hun spijze gegeven; te weten de borst en den rechterschouder, Ex. 29:27, 28. Lev. 7:31, 32, 33. Maar zij mochten niet nemen wat hun beliefde of wat de gaffel hun gaf; ook moest het deel hetwelk den priesters toekwam eerst voor den Heere opgeheven en bewogen worden, Lev. 7:34. verwijsteksten
32 Of: daarmede, te weten met den krauwel.
33 Hebr. al Israël.
15 Ook eer zij het vet 34aanstaken, kwam des priesters jongen en zeide tot den man die offerde: Geef dat vlees om te braden voor den priester, want 35hij zal geen gekookt vlees van u nemen, maar 36rauw.34 Zie Lev. 3:3, enz. verwijsteksten
35 Nochtans nam de priester ook wel gekookt vlees, als te zien is vers 13. Hier wordt te kennen gegeven dat hij liever rauw vlees had dan gekookt. verwijsteksten
36 Hebr. levend.
16 Wanneer nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden ganselijk 37aansteken, zo neem dan voor u gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen.37 Hebr. aanstekende aansteken.
17 Alzo was de zonde 38dezer jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want 39de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN.38 Te weten der zonen van Eli.
39 Hij wil zeggen: Als het volk zag dat de zonen van Eli de offeranden zo schandelijk misbruikten tot hun wellusten, zo werden zij daardoor afgekeerd van den godsdienst, zodat zij niet meer spijsoffers tot den Heere brachten.
18 Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen 40lijfrok.40 Hebr. efod. Vgl. 2 Sam. 6:14. verwijsteksten
19 En zijn moeder maakte hem een kleinen rok en bracht hem dien 41van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man om het 42jaarlijkse offer te offeren.41 Hebr. van dagen tot dagen.
42 Hebr. het offer der dagen.
20 43En Eli zegende Elkana en zijn huisvrouw, en zeide: De HEERE geve u 44zaad uit deze vrouw 45voor de bede die 46zij den HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar 47zijn plaats.43 Dat is, hij als hogepriester had hun veel geluk gewenst.
44 Dat is, kinderen.
45 Dat is, voor den afgebeden en nu aan God gegeven zoon.
46 Hebr. hij. Zie diergelijke verwisseling van het vrouwelijk en mannelijk geslacht Gen. 24:14. Ex. 31:15. Lev. 2:8. Ruth 1:8, 9, 11, 19, 22. 1 Sam. 25:27. 2 Kon. 3:26. Hos. 14:7. Anders: die men den HEERE afgebeden heeft, of: die men voor den HEERE gebeden of begeerd heeft. Het is alsof hij zeide: Zij heeft dezen zoon niet voor zichzelven of tot haar voordeel begeerd en den Heere afgebeden, maar opdat zij denzelven den Heere zou toe-eigenen tot Zijn dienst. verwijsteksten
47 Te weten naar Elkana’s plaats.
21 Want de HEERE 48bezocht Hanna, en zij werd bevrucht en 49baarde drie zonen en twee dochters; en de jongeling Samuël 50werd groot 51bij den HEERE.48 Bevestigende den zegen van Eli, dien zij vertrouwd hadden dat de Heere volbrengen zou.
49 Welverstaande in verscheidene drachten.
50 Versta dit van den wasdom van het lichaam in grootte, en van de ziel in wijsheid en kennis. Zie Luk. 1:80; 2:40, 52. verwijsteksten
51 Anders: voor of met den Heere.
22 Doch Eli was zeer oud, en hoorde al wat zijn zonen aan gans Israël deden en dat zij sliepen bij de vrouwen die 52met hopen samenkwamen 53aan de deur van de tent der samenkomst.52 Zie de aant. op Ex. 38:8. verwijsteksten
53 Dat is, tot voor de tent, want in de tent mochten zij niet komen.
23 En hij zeide tot hen: Waarom doet gij zulke dingen, dat ik deze uw boze stukken hoor van dit ganse volk?
24 54Niet, mijn zonen; want dit is geen goed gerucht dat ik hoor; gij maakt dat het volk des HEEREN 55overtreedt.54 Dat is, het betaamt u niet alzo te handelen.
55 Te weten het bevel van het offer; zie vers 17. verwijsteksten
25 Wanneer 56een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de 57goden hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE 58zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, 59want de HEERE wilde hen doden.56 Hebr. een man.
57 Anders: de overheid, de rechters. Zie Ex. 21:6 en de aant. aldaar. verwijsteksten
58 Te weten opzettelijk en met moedwilligheid.
59 Daarom gaf hun de Heere de genade niet dat zij zich bekeerden, maar Hij heeft hen meer en meer verlaten en heeft hen rechtvaardiglijk overgegeven in een verkeerden zin, ten verderve.
26 iEn de jongeling Samuël 60nam toe en werd groot en 61aangenaam, beide bij den HEERE en ook bij de mensen.i Luk. 2:52. verwijsteksten
60 Hebr. ging. Vgl. Gen. 26:13 met de aant. verwijsteksten
61 Hebr. goed.
 
Eli’s slapheid bestraft
27 En er kwam 62een man Gods tot Eli, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: 63Heb Ik Mij niet klaarlijk geopenbaard aan het huis 64uws vaders, ktoen 65zij in Egypte waren, in het 66huis van Farao?62 Dat is, een profeet des Heeren, als 1 Tim. 6:11. 2 Tim. 3:17. 2 Petr. 1:21. Wie deze profeet geweest is, is ons onbekend. Zie de aant. Richt. 13 op vers 6. verwijsteksten
63 Of: Ben Ik niet, enz. Hebr. openbarende geopenbaard.
64 Te weten Aärons, van welken Eli afkomstig was door Ithamar.
k Hand. 7:25, enz. verwijsteksten
65 Te weten de kinderen Israëls.
66 Dat is, toen zij nog waren onder de heerschappij en tirannie van Farao.
28 En Ik heb 67hem uit alle stammen Israëls Mij ten priester verkoren om te offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken, om den efod voor Mijn aangezicht te dragen; en lheb aan het huis uws vaders gegeven 68al de vuuroffers der kinderen Israëls.67 Te weten Aäron.
l Lev. 10:14. verwijsteksten
68 Versta al de stukken van de beesten die in de offers op het altaar niet moesten verbrand worden. Zie Lev. 7:34. Num. 18:18. verwijsteksten
29 Waarom slaat 69gijlieden machteruit tegen Mijn slachtoffer en tegen Mijn spijsoffer, hetwelk Ik geboden heb in de 70woning; en 71eert uw zonen meer dan Mij, dat 72gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers van Mijn volk Israël?69 Te weten gij Eli en uw zonen.
m Deut. 32:15. verwijsteksten
70 Dat is, tabernakel, dewelke Gods woning was.
71 Denzelven meer respect toedragende dan Mij, want gij durft hen niet eens vertoornen noch terdege berispen, veelmin straffen naar behoren of van het priesterdom afzetten, gelijk hun snode boevenstukken dat wel verdiend hebben.
72 Te weten gij Eli, zowel als uw zonen.
30 Daarom spreekt de HEERE, de God Israëls: 73Ik had 74wel klaarlijk gezegd: Uw nhuis en uws vaders huis zouden 75voor Mijn aangezicht wandelen tot in eeuwigheid; maar nu spreekt de HEERE: 76Dat zij verre van Mij, want die Mij eren, zal Ik eren, maar die Mij versmaden, 77zullen licht geacht worden.73 Te weten, toen Ik het priesterlijk ambt in uws vaders huis heb ingesteld.
74 Hebr. Ik had zeggende gezegd.
n Ex. 28:43; 29:9. verwijsteksten
75 Dat is, het priesterdom bedienen; versta hierbij: indien zij in Mijn geboden zouden wandelen.
76 Te weten vanwege uw ongehoorzaamheid.
77 Hebr. zullen licht worden.
31 Zie, de dagen komen, 78dat Ik uw arm zal afhouwen en den arm van uws vaders huis, dat er geen oud man in uw huis wezen zal.78 Dat is, Ik zal u beroven van uw sterkte, te weten van uw kinderen en het priesterlijk ambt, want toen het hogepriesterambt van Eli en de zijnen genomen was, zo vermochten zij gans niet. Zie vers 36. Het woord arm voor sterkte wordt ook gebruikt Job 22:9. Ps. 37:17 en elders meer. verwijsteksten
32 En gij zult aanschouwen 79de benauwdheid der woning Gods in 80plaats van al het goede dat Hij Israël zou gedaan hebben; en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn.79 Van de wegvoering der ark uit den tabernakel of woning, de nederlaag van Israël en de gevangenis van de ark, zie 1 Sam. 4:11. Anders: gij zult een tegenpartij in de woning zien. Gij, dat is, uw nakomelingen (want Eli is zijn leven lang priester gebleven), maar naderhand zal er een ander (de uwen uitgestoten zijnde) in derzelver plaats gesteld worden. Zie 1 Kon. 2:27. verwijsteksten
80 Anders: in alles waarmede Hij Israël goedgedaan zou hebben.
33 81Doch de man dien Ik 82u niet zal uitroeien van Mijn altaar, 83zou zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; en 84al de menigte uws huizes zal sterven, 85mannen geworden zijnde.81 Dat is, die aan den dienst van het altaar blijven zal.
82 Dat is, van de uwen.
83 Dat is, was het dat gij dan nog leefdet en al deze dingen zaagt, gij zoudt uw ogen uitschreien. Dit kan verstaan worden van het jammerlijk vermoorden van de priesters te Nob, 1 Sam. 22:18, of ook wel van de schandelijke afzetting van Abjathar, 1 Kon. 2:26, waar de eerste woorden van dit vers ook wel op passen. verwijsteksten
84 Dat is, meest al.
85 Dat is, in het beste van hun leven.
34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over uw beide zonen, over 86Hofni en Pínehas, komen zal: op één dag zullen zij beiden sterven.86 Zie de vervulling hiervan 1 Sam. 4:11. verwijsteksten
35 En Ik zal Mij 87een getrouwen priester verwekken, die zal doen gelijk als 88in Mijn hart en in Mijn ziel zijn zal; dien zal Ik een 89bestendig huis bouwen, en 90hij zal 91altijd voor het aangezicht 92Mijns gezalfden 93wandelen.87 Te weten Zadok, die van het geslacht van Eleazar was. Zie de vervulling 1 Kron. 29:22. verwijsteksten
88 Dat is, gelijk als Mij behaagt.
89 Hebr. een getrouw huis. In Zadoks geslacht is het hogepriesterambt lang gebleven, volgens hetgeen dat God Pinehas, den zoon van Eleazar, beloofd heeft, Num. 25:13. verwijsteksten
90 Versta hierbij: en zijn nakomelingen.
91 Hebr. al de dagen, te weten zijns levens.
92 Dat is, voor den koning dien Ik verkiezen zal, die ook een voorbeeld zal zijn van Christus, Dien Ik tot een Koning over Sion, Mijn heiligen berg, gezalfd heb.
93 Dat is, het priesterambt bedienen, als vers 30. verwijsteksten
36 En het zal geschieden, dat al wie van uw huis zal overig zijn, 94zal komen om zich voor 95hem neder te buigen voor een stukje geld en een bol brood, en zal zeggen: Neem mij toch aan tot enige priesterlijke bediening, dat ik een bete broods moge eten.94 Zie de vervulling 1 Kon. 2:26. 2 Kon. 23:9. Zie ook merktekenen hiervan Ez. 44:14. verwijsteksten
95 Te weten voor Zadok en zijn nakomelingen.

Einde 1 Samuël 2