Statenvertaling.nl

sample header image

1 Samuël 13 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Samuël 13

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Inval der Filistijnen
1 SAUL was één jaar in zijn regering geweest, en het tweede jaar regeerde hij over Israël.
2 Toen verkoos zich Saul drieduizend mannen uit Israël; en er waren er bij Saul tweeduizend te Michmas en op het gebergte van Bethel, en duizend waren er bij Jónathan te Gíbea Benjamins; en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent.
3 Doch Jónathan sloeg de bezetting der Filistijnen die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreeën horen.
4 Toen hoorde het ganse Israël zeggen: Saul heeft de bezetting der Filistijnen geslagen en ook is Israël stinkende geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter Saul naar Gilgal.
5 En de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israël, dertigduizend wagens en zesduizend ruiters en volk in menigte als het zand dat aan den oever der zee is; en zij togen op en legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven.
6 Toen de mannen van Israël zagen dat zij in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken en in de doornbossen en in de steenklippen en in de vestingen en in de putten.
 
Saul offert
7 De Hebreeën nu gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem.
8 En hij vertoefde zeven dagen, tot den tijd dien Samuël bestemd had. Als Samuël te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide het volk van hem.
9 Toen zeide Saul: Brengt tot mij herwaarts een brandoffer en dankoffers; en hij offerde brandoffer.
10 En het geschiedde toen hij geëindigd had het brandoffer te offeren, zie, zo kwam Samuël; en Saul ging uit hem tegemoet om hem te zegenen.
11 Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul nu zeide: Omdat ik zag dat zich het volk van mij verstrooide en gij op den bestemden tijd der dagen niet kwaamt en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren,
12 Zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des HEEREN niet ernstiglijk aangebeden; zo dwong ik mijzelven en heb brandoffer geofferd.
13 Toen zeide Samuël tot Saul: Gij hebt zottelijk gedaan; gij hebt het gebod des HEEREN uws Gods niet gehouden, dat Hij u geboden heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israël bevestigd hebben tot in eeuwigheid.
14 Maar nu zal uw rijk niet bestaan; de HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart en de HEERE heeft hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk, omdat gij niet gehouden hebt wat u de HEERE geboden had.
15 Toen maakte zich Samuël op en hij ging op van Gilgal naar Gíbea Benjamins; en Saul telde het volk dat bij hem gevonden werd: omtrent zeshonderd man.
16 En Saul en zijn zoon Jónathan en het volk dat bij hen gevonden was, bleven te Geba Benjamins; maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd.
17 En de verdervers gingen uit het leger der Filistijnen in drie hopen; de ene hoop keerde zich op den weg naar Ofra, naar het land Sual;
18 En een hoop keerde zich naar den weg van Beth-Hóron; en een hoop keerde zich naar den weg der landpale die naar het dal Zebóïm naar de woestijn aanziet.
19 En er awerd geen smid gevonden in het ganse land Israëls; want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de Hebreeën geen zwaard noch spies maken. a Richt. 5:8. verwijsteksten
20 Daarom moest gans Israël tot de Filistijnen aftrekken, opdat een iegelijk zijn ploegijzer of zijn spade of zijn bijl of zijn houweel scherpen liet.
21 Maar zij hadden tandige vijlen tot hun houwelen en tot hun spaden en tot de drietandige vorken en tot de bijlen, en tot het stellen der prikkelen.
22 En het geschiedde ten dage des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd in de hand van het ganse volk dat bij Saul en bij Jónathan was; doch bij Saul en bij Jónathan, zijn zoon, werden zij gevonden.
23 En der Filistijnen leger toog naar den doortocht van Michmas.

Einde 1 Samuël 13