Statenvertaling.nl

sample header image

Hebreeën 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hebreeën 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 De apostel betuigt dat hij tot de volmaaktheid wil voortgaan, en nu niet handelen van de eerste beginselen der christelijke leer, welker hoofdpunten hij kortelijk verhaalt. 3 Maar dat hij evenwel bij andere gelegenheid ook zulks doen wil. 4 Dewijl het onmogelijk is dat degenen die daarvan vervallen, nadat zij de gaven des Geestes gesmaakt hebben, wederom zouden vernieuwd worden tot bekering. 7 Verklaart zulks door een gelijkenis van vruchtbare en onvruchtbare aarde. 9 Betuigt dat hij uit de vruchten hunner liefde beter van hen gevoelt. 11 Maar dat hij dit zegt om hen tot naarstigheid te verwekken, en tot vastere hoop op Gods beloften. 13 Dewijl God dezelve niet alleen met woorden heeft gegeven, maar ook met ede aan Abraham en zijn zaad bevestigd. 16 Welke eed een einde is van alle tegenspreken onder de mensen, veel meer dan bij God, Die niet kan liegen. 19 Waarom wij onze hoop, als een anker der ziel, moeten vastmaken in den hemel. 20 Waar Christus, onze Hogepriester, voor ons is ingegaan.
 
1 DAAROM, nalatende 1het beginsel der leer van Christus, laat ons 2tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende 3het fundament van de bekering 4van dode werken, en van het geloof 5in God,
1 Gr. het woord des beginsels van Christus, dat is, waardoor wij in het beginsel tot Christus’ lidmaten worden aangenomen, en gelijk de kinderleer is van de eerst aankomenden, Hebr. 5:12. verwijsteksten
2 Dat is, tot de volkomen kennis der leer van Christus voortgaan, Ef. 4:13. verwijsteksten
3 Of: eersten grond, waarvan hier zes hoofdstukken worden verhaald.
4 Dat is, van zondige of vleselijke werken, waarvan het einde de dood is, Rom. 6:23, welker kennis inzonderheid door de wet komt, Rom. 3:20. verwijsteksten
5 Namelijk Vader, Zoon en Heiligen Geest, waarvan de hoofdsom in de twaalf artikelen des geloofs is begrepen.
 
2 Van de leer 6der dopen, en 7van de oplegging der handen, en 8van de opstanding der doden, en 9van het eeuwige oordeel.
6 Dat is, van de natuur, instelling en het gebruik des doops en der sacramenten, waardoor het geloof en de bekering in ons wordt versterkt. Het woord dopen wordt hier in het meervoud gesteld, niet omdat er meer dan één doop is, Ef. 4:5, maar óf om den uitwendigen en inwendigen doop te betekenen, 1 Petr. 3:21, óf omdat in de eerste kerk de volwassenen die tot Christus bekeerd, en nu een tijdlang in de christelijke religie onderwezen waren, dikmaals tezamen in een merkelijk getal werden gedoopt, zodat er vele dopen op één dag schenen gepleegd te worden. verwijsteksten
7 Dat is, van de gaven des Heiligen Geestes, die door de oplegging der handen in de eerste kerk den gelovigen in het gemeen plachten medegedeeld te worden, Hand. 8:16, 17, en bijzonderlijk in het instellen der kerkendienaren, 1 Tim. 4:14. verwijsteksten
8 Van welk artikel degenen die tot de gemeenschap der kerk van Christus toegelaten werden, bijzonderlijk rekenschap moesten geven, omdat niet alleen de heidenen daarmede spotten, Hand. 17:32, maar ook de sadduceeën onder de Joden, Matth. 22:23, en vele ketters onder de Christenen hetzelve loochenden, 2 Tim. 2:18. verwijsteksten
9 Namelijk over levenden en over doden, over de ongelovigen ten eeuwigen dode, en over de gelovigen ten eeuwigen leven. Dit zijn dan de zes hoofdstukken van de beginselen of fundamenten der christelijke religie, die den aankomenden door vragen en antwoorden voorgesteld werden, die ook in onze catechismussen merendeels worden begrepen.
 
3 En 10dit zullen wij ook doen, aindien het God toelaat.
10 Namelijk het leggen van de eerste fundamenten der christelijke religie, die Paulus nu wel voorbijgaat, omdat hij hen ook tot volkomener kennis van andere leerstukken wilde brengen, maar evenwel belooft bij andere gelegenheden dezelve te verhandelen, indien het de Heere toeliet, gelijk hij ook elders in zijn zendbrieven doet. Anderen verstaan dit van de verklaring der volmaaktere leer, die hij zal gaan voorstellen.
a Hand. 18:21. 1 Kor. 4:19. Jak. 4:15. verwijsteksten
 
Waarschuwing tegen afval
4 bWant 11het is onmogelijk, degenen 12die eens verlicht geweest zijn en 13de hemelse gave gesmaakt hebben en 14des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,
b Matth. 12:31. Hebr. 10:26. 1 Joh. 5:16. verwijsteksten
11 Namelijk ten aanzien van Gods rechtvaardig oordeel over zulke ondankbare mensen, naar de verklaring die Christus Zelf gedaan heeft van degenen die tegen den Heiligen Geest zondigen, Matth. 12:31, 32; gelijk de volgende verzen ook uitwijzen dat hier, gelijk ook Hebr. 10:26, van die zonde wordt gesproken. Waarom de apostel Johannes, 1 Joh. 5:16, gebiedt dat men voor zulken niet zal bidden. Zie dergelijke wijze van spreken Joh. 12:39, 40. verwijsteksten
12 Namelijk in het verstand door de predicatie des Evangelies.
13 Dat is, het geloof, hetwelk hier gezegd wordt dat zij gesmaakt hebben, niet omdat zij hetzelve in zijn rechte wezen ooit zouden ontvangen hebben, maar omdat zij een klein beginsel en gelijkenis of schijn daarvan gevoeld hebben, gelijk het woord smaken ook tegen innemen gesteld wordt, Matth. 27:34, welk smaken Christus in de gelijkenis van den zaaier, Matth. 13:20, 21, noemt een ontvangen des Woords met blijdschap, hetwelk nochtans geen wortel, dat is, geen recht vertrouwen op Christus heeft, en geen behoorlijke vruchten in volstandigheid geeft, dewijl het op steenachtige aarde, dat is, in een hart dat niet behoorlijk voor God is vernederd noch bereid, gevallen is. En dat dit hier ook de mening is, blijkt uit het volgende zevende vers en elders, waar dezen vergeleken worden met aarde die den regen niet indrinkt, en derhalve in plaats van goed kruid doornen en distelen voortbrengt. verwijsteksten
14 Dat is, enige gaven des Heiligen Geestes, die God in de eerste kerk den discipelen mededeelde. Zie hiervan 1 Korinthe 12; 14. verwijsteksten
 
5 En gesmaakt hebben 15het goede woord Gods en 16de krachten der toekomende eeuw,
15 Dat is, de beloften des Evangelies, waar dezen ook enigen smaak van ontvangen hebben, gelijk van het woord van Johannes den Doper in sommige Joden gezegd wordt, Joh. 5:35, dat zij in zijn licht zich voor een korten tijd hebben willen verheugen. verwijsteksten
16 Dit kan bekwamelijk van de krachten des eeuwigen levens verstaan worden, waarvan deze mensen ook somwijlen enigen kleinen smaak hebben, doordien zij dit woord met blijdschap ontvangen, en zich in de belofte van hetzelve een tijdlang verheugen, gelijk hiervoor vers 4 is aangewezen; het woord smaken komt hiermede wel overeen. verwijsteksten
 
6 En 17afvallig worden, 18die, zeg ik, 19wederom te vernieuwen tot bekering, 20als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken.
17 Of: vervallen, waardoor niet allerlei zonden worden verstaan, waarin de ware gelovigen ook somwijlen vervallen, gelijk David, Petrus, enz., die daarna tot bekering komen; maar een geheel vervallen of afval van de christelijke religie, en die moedwilliglijk geschiedt, gelijk Hebr. 10:26 wordt uitgedrukt, en met lastering derzelve, tegen de getuigenis des Heiligen Geestes in hun gemoed, gevoegd is; gelijk Christus betuigt Matth. 12:31. verwijsteksten
18 Dit ziet op het voorgaande woord onmogelijk, vers 4. Het is dan onmogelijk die wederom te vernieuwen; welke onmogelijkheid niet alleen van de leraren te verstaan is, die tevergeefs zouden arbeiden om die te vernieuwen of tot bekering te brengen, maar ook ten aanzien van Gods waarheid zelve, Die eens dit rechtvaardig oordeel tegen hen heeft geveld, en niet veranderlijk is, en Zich niet laat bespotten, Gal. 6:7; ja, ook ten aanzien van Christus’ verdienste, die dezen moedwilliglijk verzaken en verwerpen, gelijk volgt. Waarom ook Hebr. 10:26 gezegd wordt dat er geen offerande voor de zonde van zodanigen meer overig is. verwijsteksten
19 Dit woordje wederom ziet op den staat waaruit zij vervallen zijn, welke staat een beginsel was van de vernieuwing, zo zij daarin gebleven en behoorlijk voortgegaan waren, tot welken stand zij zelfs niet kunnen wedergebracht worden. Anderen nemen deze woorden wederom vernieuwen eenvoudiglijk voor vernieuwd worden, gelijk het Griekse woord palin, dat is, wederom, door een oneigenlijke wijze van spreken pleonasme genoemd, dikmaals overschiet; zie een voorbeeld Joh. 4:54; 13:12. Hand. 18:21, en alleen daarbij gevoegd wordt om de zaak krachtiger te betuigen. verwijsteksten
20 In deze woorden wordt nog een reden gegeven waarom zulke afvalligen niet kunnen vernieuwd worden tot bekering, namelijk omdat zij Christus, Dien de Vader tot een Verzoening voor onze zonden heeft gegeven, zichzelven, dat is, zoveel in hen is, gelijk de Joden en heidenen tevoren aan Christus uiterlijk eens gedaan hadden, nieuwen smaad aandoen, en tegen hun gemoed tentoonstellen, of te schande maken voor al de wereld, en tot hun verderf, hetwelk God niet wil ongewroken laten; gelijk dit Griekse woord paradeigmatizein ook betekent, Matth. 1:19, voor welk woord Mark. 3:29 het woord blasphemein gebruikt wordt. verwijsteksten
 
7 21Want de aarde die den regen menigmaal op haar komende, indrinkt en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen door welke zij ook gebouwd wordt, die 22ontvangt zegen van God;
21 Door deze gelijkenis toont de apostel de billijkheid van dit zwaar oordeel Gods over zulke mensen, dewijl dergelijke zelfs onder de mensen over zulke aarde pleegt te geschieden.
22 Of: wordt den zegen van God deelachtig, dat is, wordt van God meer en meer bekwaam gemaakt om meer vruchten voort te brengen.
 
8 Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk en 23nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding.
23 Dat is, om geheel verlaten, en als een vervloekte zaak tot den brand overgegeven te worden.
 
Opwekking tot standvastigheid
9 24Maar, geliefden, wij verzekeren ons van u betere dingen, en 25met de zaligheid gevoegd, hoewel wij 26alzo spreken.
24 Met deze woorden verzacht de apostel het voorgaande dreigement, en verklaart in het vervolg waarom hij de zware straf der afvalligen hun voorgedragen heeft, namelijk niet omdat hij hen voor zodanigen zou houden, maar om hen te waarschuwen en tot vasthouden aan de leer des Evangelies en Gods beloften te vermanen.
25 Of: de zaligheid aanklevende.
26 Dat is, een zo zwaar oordeel uitspreken tegen de afvalligen.
 
10 cWant God is niet 27onrechtvaardig, dat Hij 28uw werk zou 29vergeten en den arbeid der liefde, die gij 30aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient.
c Spr. 14:31. Matth. 10:42; 25:40. Mark. 9:41. Joh. 13:20. verwijsteksten
27 Dat is, ontrouw, of onstandvastig in het volbrengen van Zijn beloften; gelijk Gods waarheid en standvastigheid in dezelve ook de rechtvaardigheid Gods doorgaans genaamd wordt. Zie Ps. 143:1. 1 Joh. 1:9. verwijsteksten
28 Namelijk des waren geloofs, dat Hij in u alrede heeft gewrocht, Filipp. 1:29. verwijsteksten
29 Namelijk dat Hij hetzelve, volgens Zijn belofte, tot het einde toe in u niet zou volbrengen, Filipp. 1:6, en hiernamaals niet zou genadiglijk belonen. verwijsteksten
30 Of: in Zijn Naam, dat is, niet alleen uit enige menselijke beweging jegens de armen en verdrukten, maar omdat zij om den Naam Gods en om de belijdenis van Christus leden, hetwelk een eigenschap is des waren geloofs en der ware liefde, die Christus niet onbeloond laat. Zie Matth. 10:41, 42; 25:40. Mark. 9:41. verwijsteksten
 
11 Maar wij begeren dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze 31tot de volle verzekerdheid der hoop, 32tot het einde toe;
31 Want gelijk de hoop der zaligheid uit het geloof voortkomt, alzo wordt dezelve hoop ook meer en meer gesterkt door de ware vruchten des geloofs. Zie 2 Petr. 1:10. verwijsteksten
32 Namelijk uws levens; want die volstandig blijft tot het einde, die zal zalig worden, Matth. 10:22. verwijsteksten
 
12 Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen die door geloof en 33lankmoedigheid 34de beloftenissen beërven.
33 Dat is, lijdzame verwachting van de volbrenging van Gods belofte, gelijk hij daarna met het voorbeeld van Abraham en van alle ware gelovigen bewijst.
34 Dat is, de beloofde erve in den hemel nu genieten.
 
Gods belofte met een eed bevestigd
13 Want 35als God aan Abraham 36de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven,
35 De apostel bewijst met het voorbeeld van Abraham, den vader aller gelovigen, hetgeen hij in het voorgaande vers van al de gelovige voorvaders had betuigd.
36 Namelijk Gen. 22:16, wanneer Abraham zijn zoon had geofferd, in welke belofte alle lichamelijke en geestelijke beloften zijn begrepen, namelijk van het beloofde Zaad, en van de vermenigvuldiging van zijn zaad als van den vader aller gelovigen; waarvan zie nadere verklaring Rom. 4:16. Gal. 3:14, enz. verwijsteksten
 
14 Zeggende: d37Waarlijk, 38zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen.
d Gen. 12:3; 17:4; 22:16. Ps. 105:9. Luk. 1:73. verwijsteksten
37 Dit woord staat wel in den Hebreeuwsen tekst niet, maar wordt uit de Griekse overzetting door Paulus daarbij aangehaald, alzo het in den zin zelven begrepen is. Anderen houden dat het woordje ki, hetwelk in den Hebreeuwsen tekst staat, somwijlen ook waarlijk betekent, Job 8:6. Spr. 30:2. verwijsteksten
38 Dat is, zeer overvloediglijk en geduriglijk zegenen en zeer vermenigvuldigen.
 
15 En alzo 39lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij 40de belofte verkregen.
39 Gr. lankmoedig geweest zijnde.
40 Dat is, hetgeen God beloofd had, gelijk vers 12. verwijsteksten
 
16 Want de mensen zweren wel 41bij den Meerdere dan zij zijn, en ede 42eed 43tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreking;
41 Namelijk bij God. Want andere eden worden in Gods Woord veroordeeld. Zie Deut. 6:13. Jer. 4:2; 5:7. De reden is omdat God alleen de harten der mensen kent, en alle mensen, hoe groot zij zijn, kan straffen, zo zij valselijk zweren. verwijsteksten
e Ex. 22:11. verwijsteksten
42 Dat is, de wettige en behoorlijke eed van mensen op welke niets te zeggen valt.
43 Namelijk van de beloften die aan iemand gedaan worden. Want alzo er tweeërlei soort van eed is, een van zaken die geschied zijn, om de waarheid daarvan te betuigen, en een van hetgeen beloofd wordt, om van de toekomende onderhouding anderen te verzekeren, spreekt Paulus hier inzonderheid van de laatste soort des eeds.
 
17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed 44daar is tussengekomen;
44 Of: heeft door een eed gemiddeld, dat is, het middel van een eed gebruikt.
 
18 Opdat wij 45door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om 46de voorgestelde hoop vast te houden;
45 Dat is, Zijn belofte en Zijn eed, die beide onveranderlijk zijn.
46 Dat is, de lijdzame verwachting van de vervulling der beloften door het geloof van ons aangenomen, Rom. 8:24, 25, alzo dat het woord hoop alhier in zijn eigen betekenis wordt genomen. verwijsteksten
 
19 47Welke wij hebben 48als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat 49in het binnenste des voorhangsels;
47 Namelijk hoop wij gelovigen hebben, enz.
48 Dat is, waar de ziel zich mede vasthoudt aan Gods beloften, tegen alle bewegingen en stormen der wereld; gelijk een schip met zijn anker in zee tegen alle stormen.
49 Dat is, den hemel, waar Christus is zittende ter rechterhand Gods en voor ons bidt; hetwelk door den ingang des hogepriesters in het heilige der heiligen beduid werd, gelijk verklaard wordt Hebr. 9:24. verwijsteksten
 
20 Waar 50de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van 51Melchizédek feen Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.
50 Namelijk Die voor ons daar ingegaan is, om ons een plaats te bereiden, Joh. 14:2, 3. verwijsteksten
51 Dit voegt de apostel daarbij, om alzo weder te keren tot de verklaring van het Koninklijk Priesterdom van Christus, welke hij had afgebroken, Hebr. 5:11, enz., en herneemt die wederom in het volgende hoofdstuk. verwijsteksten
f Hebr. 3:1; 4:14; 8:1; 9:11. verwijsteksten

Einde Hebreeën 6