Statenvertaling.nl

sample header image

1 Korinthe 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Korinthe 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn,
2 En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee,
3 En allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben,
4 En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus.
5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen.
6 En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben.
7 En wordt geen afgodendienaars, gelijkerwijs als sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zat neder om te eten en om te drinken, en zij stonden op om te spelen.
8 En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd hebben, en er vielen op één dag drie en twintig duizend.
9 En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden van de slangen vernield.
10 En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield van den Verderver.
11 En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden, en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn.
12 Zo dan, die meent te staan, zie toe dat hij niet valle.
13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.
14 Daarom, mijne geliefden, vliedt van den afgodendienst.
15 Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij hetgeen ik zeg.
16 De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?
17 Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam; dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.
18 Ziet Israël dat naar het vlees is: hebben niet degenen die de offeranden eten, gemeenschap met het altaar?
19 Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is?
20 Ja, ik zeg dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet dat gij met de duivelen gemeenschap hebt.
21 Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn der tafel des Heeren en der tafel der duivelen.
22 Of tergen wij den Heere? Zijn wij sterker dan Hij?
23 Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet.
24 Niemand zoeke wat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke wat des anderen is.
25 Eet al wat in het vleeshuis verkocht wordt, niets ondervragende om der consciëntie wil;
26 Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.
27 En indien iemand van de ongelovigen u noodt, en gij daar gaan wilt, eet al wat ulieden voorgesteld wordt, niets ondervragende om der consciëntie wil.
28 Maar zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil die u dat te kennen gegeven heeft, en om der consciëntie wil; want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.
29 Doch ik zeg: Om de consciëntie, niet van uzelven, maar van den ander. Want waarom wordt mijn vrijheid geoordeeld van een andere consciëntie?
30 En indien ik door genade der spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen waarvoor ik dankzeg?
31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.
32 Weest zonder aanstoot te geven, en den Joden en den Grieken, en der gemeente Gods.
33 Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten behouden worden.

Einde 1 Korinthe 10