Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 EN Saulus blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, ging tot den hogepriester,
2 En begeerde brieven van hem naar Damascus aan de synagogen, opdat zo hij enigen die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beide mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem.
3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel;
4 En ter aarde gevallen zijnde, hoorde hij een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?
5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan.
6 En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet.
7 En de mannen die met hem over weg reisden, stonden verbaasd, horende wel de stem, maar niemand ziende.
8 En Saulus stond op van de aarde; en als hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij hem bij de hand leidende, brachten hem te Damascus.
9 En hij was drie dagen dat hij niet zag, en at niet en dronk niet.
10 En er was een zeker discipel te Damascus, met name Ananías; en de Heere zeide tot hem in een gezicht: Ananías. En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heere.
11 En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een, met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt;
12 En hij heeft in een gezicht gezien dat een man, met name Ananías, inkwam, en hem de hand oplegde, opdat hij wederom ziende werd.
13 En Ananías antwoordde: Heere, ik heb uit velen gehoord van dezen man, hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft;
14 En hij heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen die Uw Naam aanroepen.
15 Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israëls;
16 Want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam.
17 En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.
18 En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende, en stond op, en werd gedoopt.
19 En als hij spijze genomen had, werd hij versterkt. En Saulus was sommige dagen bij de discipelen die te Damascus waren.
20 En hij predikte terstond Christus in de synagogen, dat Hij de Zone Gods is.
21 En zij ontzetten zich allen die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene die te Jeruzalem verstoorde die dezen Naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij dezelve gebonden zou brengen tot de overpriesters?
22 Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden die te Damascus woonden, bewijzende dat Deze de Christus is.
23 En als vele dagen verlopen waren, zo hielden de Joden tezamen raad om hem te doden.
24 Maar hun lage werd Saulus bekend; en zij bewaarden de poorten, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten.
25 Doch de discipelen namen hem des nachts en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in een mand.
26 Saulus nu te Jeruzalem gekomen zijnde, poogde zich bij de discipelen te voegen; maar zij vreesden hem allen, niet gelovende dat hij een discipel was.
27 Maar Bárnabas hem tot zich nemende, leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tot hem gesproken had, en hoe hij te Damascus vrijmoediglijk gesproken had in den Naam van Jezus.
28 En hij was met hen ingaande en uitgaande te Jeruzalem;
29 En vrijmoediglijk sprekende in den Naam des Heeren Jezus, sprak hij ook en handelde tegen de Griekse Joden; maar dezen trachtten hem te doden.
30 Doch de broeders dit verstaande, geleidden hem tot Cesaréa, en zonden hem af naar Tarsen.
31 De gemeenten dan door geheel Judéa en Galiléa en Samaría hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heeren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd.
32 En het geschiedde als Petrus alom doortrok, dat hij ook afkwam tot de heiligen die te Lydda woonden.
33 En aldaar vond hij een zeker mens, met name Enéas, die acht jaren te bed gelegen had, welke geraakt was.
34 En Petrus zeide tot hem: Enéas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid uzelven het bed. En hij stond terstond op.
35 En zij zagen hem allen die te Lydda en Saron woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere.
36 En te Joppe was een zekere discipelin, met name Tabítha, welke, overgezet zijnde, is gezegd Dorkas. Deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed.
37 En het geschiedde in die dagen, dat zij krank werd en stierf; en als zij haar gewassen hadden, legden zij haar in de opperzaal.
38 En alzo Lydda nabij Joppe was, de discipelen, horende dat Petrus aldaar was, zonden twee mannen tot hem, biddende dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen.
39 En Petrus stond op en ging met hen; welken zij, als hij daar gekomen was, in de opperzaal leidden; en al de weduwen stonden bij hem, wenende en tonende de rokken en klederen, die Dorkas gemaakt had als zij bij haar was.
40 Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op. En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij overeind.
41 En hij gaf haar de hand en richtte haar op, en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend voor hen.
42 En dit werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden in den Heere.
43 En het geschiedde dat hij vele dagen te Joppe bleef, bij een zekeren Simon, een lederbereider.

Einde Handelingen 9