Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Johannes – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Het heilig Evangelie, naar de beschrijving van *Johannes

* Johannes is geweest een zoon van Zebedeüs en Salome, Matth. 4:21; 10:2, en een broeder van Jakobus, die toegenaamd was de grote, Mark. 3:17; is van een visser tot een apostel van Christus van Hem beroepen, Matth. 4:21; 10:2, en van Christus bijzonder bemind, Joh. 13:23; 21:20, waarom hem Christus met Petrus en Jakobus ook bij Zich genomen heeft om enige bijzondere wonderen, Zijn heerlijkheid op den berg en Zijn strijd in het hofken te aanschouwen, zie Mark. 1:29. Luk. 8:51. Matth. 17:1; 26:37, en heeft Zijn moeder aan hem bevolen, als Hij aan het kruis hing, Joh. 19:26, 27. Zie van hem verder Mark. 9:2. Luk. 9:54. Hand. 1:13; 3:1; 12:2. Gal. 2:9. De kerkelijke historieschrijvers getuigen dat hij allerlangst geleefd heeft van al de apostelen, oud geworden zijnde over de negentig jaren, en gestorven zou zijn in het honderd en tweede jaar na de geboorte van Christus; dat hij van den keizer Domitianus zou gebannen geweest zijn in het eiland Patmos, Openb. 1:9, en onder den keizer Nerva wedergekomen zijn te Efeze. Zie Eusebius, Historia Ecclesiastica, boek 3, hfdst. 16. Hieronymus in Cat. Script. Eccl. Hij heeft geschreven dit Evangelie, drie zendbrieven en de Openbaring. verwijsteksten
 

Inhoud van dit boek

DIT Evangelie is mede van denzelfden inhoud met de voorgaande; alleen verhaalt Johannes ook enige predicatiën en gebeden van CHRISTUS, alsook enige wonderen, die de andere evangelisten niet hadden beschreven. De oude kerkelijke schrijvers getuigen dat hij dit Evangelie na de andere evangelisten geschreven heeft, op het verzoek der kerken van Azië, als onder dezelve ontstaan waren de ketterijen van Ebion en Cerinthus, die de Godheid van JEZUS CHRISTUS loochenden; waarom hij ook zijn Evangelie van het bewijs derzelve aangevangen heeft. De evangelist Johannes dan beschrijft ook eerst den Persoon, en daarna het ambt van CHRISTUS. Aangaande Zijn Persoon, eerstelijk Zijn Goddelijke natuur, die hij uit Zijn werken bewijst, en daarna Zijn menswording. Aangaande Zijn ambt, hij beschrijft eerstelijk Zijn leerambt; dat daartoe Hem den weg bereid heeft Johannes de Doper, openlijk betuigende en bewijzende dat niet hij, maar JEZUS het Lam Gods en de beloofde Messias was; waardoor Andreas en Simon Petrus, zijn broeder, en Filippus in CHRISTUS geloven, en Nathanaël ook tot Hem gebracht wordt, en geloofd heeft, hfdst. 1. Dat CHRISTUS Zijn eerste wonder doet, het water in wijn veranderende op een bruiloft te Kana in Galilea; dat Hij op het paasfeest te Jeruzalem komende, den tempel zuivert van de kopers en verkopers, en tegen de Joden bewijst dat Hij daartoe macht had, hfdst. 2. Dat Hij Nicodemus, een farizeeër, onderwezen heeft in de hoofdstukken der ware religie, voornamelijk van de noodwendigheid en natuur der geestelijke wedergeboorte des mensen, en van Zijn verhoging aan het kruis, waarvan de koperen slang een voorbeeld was, en van de noodwendigheid en vrucht van het geloof in Hem; dat Johannes de Doper, als JEZUS in Judea gekomen was, wederom betuigd heeft voor de Joden dat niet hij, maar JEZUS de ware Messias was, en dat men in Dien moest geloven om zalig te worden, hfdst. 3. Dat CHRISTUS wederom reizende naar Galilea, en komende bij Sichar, met een Samaritaanse vrouw aan den put gehandeld heeft van het levende water, hetwelk Hij den gelovigen geeft, alsook van de plaats en wijze van aanbidding; en dat zij en vele Samaritanen in Hem geloofden; dat de Galileeërs Hem wel ontvingen, en dat Hij te Kapernaüm den zoon van een dienaar des konings geneest, hfdst. 4. Dat Hij een man die acht en dertig jaren te Jeruzalem aan den vijver Bethesda krank gelegen had, op den sabbat met een woord genezen heeft; waarom de Joden Hem zochten te doden, tegen dewelke CHRISTUS Zich verantwoordt, bewijzende niet alleen met de getuigenissen van Johannes, maar ook met Zijn werken en met de Schrift, voornamelijk van Mozes geschreven, dat Hij de Zone Gods was, hfdst. 5. Dat Hij vijfduizend mannen met vijf broden heeft gespijzigd; op de zee heeft gewandeld; de scharen bestraft dat zij Hem om het brood volgden, hen vermanende te trachten naar het Brood des levens, Dat van den hemel komt, waarvan het manna een voorbeeld was; en leert dat Hij dat Brood was, en dat men Zijn vlees moet eten en Zijn bloed drinken; als de Kapernaïeten dit kwalijk verstonden, verklaart Hij hun nader dat Zijn woorden geestelijk te verstaan zijn, namelijk dat men in Hem moet geloven; waarom sommige discipelen van Hem weken, doch de twaalve bleven bij Hem, tot welke Hij zegt dat één uit hen een duivel was, hfdst. 6. Dat Zijn magen Hem vermanen op te gaan tot het feest der loofhutten, die Hij laat vooruittrekken; wat het volk op het feest van Hem zeiden; dat Hij, zo in het midden van het feest als op het einde, het volk heeft geleerd, dat Zijn leer de leer des Vaders was, hetwelk velen geloofden en de farizeeën tegenspraken; en dat degenen die in Hem geloofden, den Heiligen Geest zouden ontvangen; dat daarover twist ontstond onder het volk, en de farizeeën Hem zochten te vangen, doch Hij van Nicodemus wordt verantwoord, hfdst. 7. Dat Hij een vrouw in overspel bevonden, niet wil veroordelen; en het volk leert dat Hij het Licht der wereld is, en Hij van Zichzelven niet getuigt, maar de Vader Die Hem gezonden heeft; overtuigt de farizeeën dat zij geen rechte kinderen Abrahams waren, maar kinderen en dienstknechten des duivels, en dat Hij vóór Abraham geweest is; waarover zij Hem wilden stenigen, hfdst. 8. Dat Hij een die blindgeboren was, ziende heeft gemaakt; hetwelk den farizeeën bekend geworden zijnde, zij denzelven onderzoeken, en hem de waarheid vrijmoediglijk bekennende, lasteren en uitwerpen; aan denwelken de Heere Zich klaarder openbaart, en den farizeeën hun geestelijke blindheid verwijt, hfdst. 9. En leert dat de rechte herders door de deur moeten ingaan; dat Hij de goede Herder is en geen huurling; dat Hij nog andere schapen heeft, die Hij moet toebrengen; dat Hij gewilliglijk Zijn leven voor de schapen stelt; dat Hij op het feest der inwijding door Zijn werken bewijst, dat Hij de beloofde Messias was; en dat velen in Hem geloofden, hfdst. 10. Dat Hij Lazarus van Bethanië nu vier dagen dood geweest zijnde, van de doden heeft opgewekt; waarover de oversten der priesters raad hielden om Hem te doden, uit vrees dat het volk in Hem zou geloven; hetwelk de hogepriester Kajafas, onwetende profeterende, goedvindt, en dat de overpriesters last gaven dat men Hem zou vangen, als Hij op het feest zou komen, hfdst. 11. Dat Hij te Bethanië van Lazarus en zijn zusters tot het avondmaal genood wordt; waar Maria Zijn voeten zalft, hetwelk Judas bestraft en Hij verantwoordt; dat de Joden Lazarus zochten te doden; dat Hij Zijn Koninklijken ingang doet te Jeruzalem, rijdende op een ezel; Zijn dood den discipelen voorzegt; Zijn Vader bidt, Die Hem met een grote stem antwoordt; de scharen vermaant in Zijn licht te wandelen; dat Jesaja van de hardnekkigheid der Joden tevoren heeft geprofeteerd; dat vele oversten in Hem geloofden, maar hetzelve niet durfden belijden; vermaant in Hem te geloven, alzo Hij Zijn leer van den Vader ontvangen heeft, hfdst. 12. Dat Hij Zijn discipelen de voeten heeft gewassen, en daarmede hen vermaant, naar Zijn voorbeeld, tot nederigheid en onderlinge gedienstigheid; klaagt dat een van hen Hem zou verraden, dien Hij bekendmaakt en bestraft; voorzegt Zijn discipelen dat Hij haast zou verheerlijkt worden, en vermaant hen tot liefde; en voorzegt Petrus zijn val, hfdst. 13. Dat Hij Zijn discipelen onderricht waarheen Hij zal gaan, namelijk in het huis Zijns Vaders, en Filippus leert Wie Zijn Vader was; belooft dat de Vader hun geven zal al wat zij in Zijn Naam den Vader zullen bidden; en dat Hij hun zal zenden den Heiligen Geest; en vermaant Hem en Zijn woord lief te hebben, hfdst. 14. Dat Hij Zichzelven vergelijkt bij een wijnstok, en hen bij de ranken, en daardoor hen vermaant vruchten in Hem voort te brengen; en voornamelijk elkander lief te hebben; hen vertroost tegen den haat en de vervolging der wereld, en belooft den Geest der waarheid, hfdst. 15. Voorzegt wat al kwaad hun zal overkomen van de Joden, en troost hen over Zijn vertrek, met de belofte des Heiligen Geestes en de kracht Deszelven, alsook dat het lijden niet lang zal duren, en in blijdschap veranderen; en dat de Vader altijd hun gebed zal verhoren; voorzegt hun ook hun verstrooiing, hfdst. 16. Daarna beschrijft hij Zijn Priesterlijk ambt; hoe een treffelijk gebed Hij tot Zijn Vader gedaan heeft, eerst voor Zichzelven, dat de Vader Hem zou willen verheerlijken, daarna voor Zijn elf apostelen, dat Hij hen zou willen van het kwaad bewaren, en ook voor allen die door hun woord in Hem zouden geloven, dat zij in enigheid mogen blijven en Zijn heerlijkheid deelachtig worden, hfdst. 17. En voorts beschrijft hij Zijn lijden, hetgeen Hij geleden heeft zo in het hofken, waar Hij van Judas is verraden, van de soldaten, die Hij eerst ter aarde werpt, gevangen, als in het huis van den hogepriester Kajafas, waar Petrus Hem driemaal verloochent, en Hij van den hogepriester onderzocht wordt; en in het rechthuis voor den stadhouder Pilatus, die ook eerst de Joden en daarna CHRISTUS ondervraagd hebbende, geen schuld in Hem vindt, en daarom Hem zoekt los te laten door het middel dat men op het paasfeest een misdadige losliet; doch dat het volk begeerde niet Hem, maar Barabbas losgelaten te hebben, hfdst. 18. Dat Pilatus Hem heeft doen geselen en van de soldaten bespotten, en alzo wilde loslaten; doch dat de overpriesters riepen dat men Hem zou kruisigen, hetwelk Pilatus eindelijk heeft toegestaan, en Hem overgeleverd aan de soldaten, die Hem gekruist hebben, stellende Zijn beschuldiging boven Zijn hoofd, en hebben Zijn klederen door het lot gedeeld; dat Zijn moeder daarbij stond, die Hij aan Johannes beveelt; en met azijn gedrenkt zijnde, den geest heeft gegeven, waarom Hem de beenderen niet zijn gebroken; en dat Hij van Jozef van Arimathea en van Nicodemus is begraven, hfdst. 19. Dat Hij ten derden dage weder opgestaan is van de doden, hetwelk eerst aan Maria Magdalena van twee engelen is bekendgemaakt, en terstond daarna door CHRISTUS Zelven, haar aansprekende; gelijk ook des avonds aan de andere discipelen, waar Thomas niet bij was, die het niet kon geloven, en acht dagen daarna aan dezelve en aan Thomas, die Zijn zijde tast en gelooft, hfdst. 20. Dat Hij Zich nog eens openbaart aan Zijn discipelen vissende aan de zee van Tiberias, alwaar Hij Petrus herstelt in zijn ambt en hem zijn uitgang voorzegt; en daarmede besluit Johannes zijn evangelische historie, hfdst. 21.

Einde inleiding Johannes