Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 13 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Lukas 13

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 EN er waren te dienzelven tijde enigen tegenwoordig die Hem boodschapten van de Galileeërs welker bloed Pilatus met hun offeranden gemengd had.
2 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Meent gij dat deze Galileeërs zondaars zijn geweest boven al de Galileeërs, omdat zij zulks geleden hebben?
3 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen desgelijks vergaan.
4 Of die achttien, op welke de toren in Silóam viel en doodde hen; meent gij dat dezen schuldenaars zijn geweest boven alle mensen die in Jeruzalem wonen?
5 Ik zeg u: Neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen insgelijks vergaan.
6 En Hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had een vijgenboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet.
7 En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie, ik kom nu drie jaren, zoekende vrucht op dezen vijgenboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?
8 En hij antwoordende zeide tot hem: Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben;
9 En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem namaals uithouwen.
10 En Hij leerde op den sabbat in een der synagogen.
11 En zie, er was een vrouw die een geest der krankheid achttien jaren lang gehad had, en zij was samengebogen en kon zich ganselijk niet oprichten.
12 En Jezus haar ziende, riep haar tot Zich en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw krankheid.
13 En Hij legde de handen op haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte God.
14 En de overste der synagoge, kwalijk nemende dat Jezus op den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: Er zijn zes dagen in welke men moet werken; komt dan in dezelve en laat u genezen, en niet op den dag des sabbats.
15 De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, maakt niet een iegelijk van u op den sabbat zijn os of ezel van de kribbe los, en leidt hem heen om te doen drinken?
16 En deze, die een dochter Abrahams is, welke de satan, zie, nu achttien jaren gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band op den dag des sabbats?
17 En als Hij dit zeide, werden zij allen beschaamd die zich tegen Hem stelden; en al de schare verblijdde zich over al de heerlijke dingen die van Hem geschiedden.
18 En Hij zeide: Wien is het Koninkrijk Gods gelijk en waarbij zal Ik hetzelve vergelijken?
19 Het is gelijk een mosterdzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken.
20 En Hij zeide wederom: Waarbij zal Ik het Koninkrijk Gods vergelijken?
21 Het is gelijk een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was.
22 En Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, lerende, en richtende Zijn reis naar Jeruzalem.
23 En er zeide een tot Hem: Heere, zijn er ook weinigen die zalig worden? En Hij zeide tot hen:
24 Strijdt om in te gaan door de enge poort; want velen (zeg Ik u) zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen;
25 Namelijk nadat de Heere des huizes zal opgestaan zijn en de deur zal gesloten hebben; en gij zult beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open; en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet vanwaar gij zijt.
26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd.
27 En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid.
28 Aldaar zal zijn wening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham en Izak en Jakob en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen.
29 En er zullen er komen van oosten en westen, en van noorden en zuiden, en zullen aanzitten in het Koninkrijk Gods.
30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.
31 Te dienzelven dage kwamen er enige farizeeën, zeggende tot Hem: Ga weg en vertrek vanhier; want Herodes wil U doden.
32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen en zegt dien vos: Zie, Ik werp duivelen uit en maak gezond, heden en morgen, en ten derden dage word Ik voleindigd.
33 Doch Ik moet heden en morgen en den volgenden dag reizen; want het gebeurt niet dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem.
34 Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert, en gijlieden hebt niet gewild.
35 Zie, uw huis wordt ulieden woest gelaten. En voorwaar Ik zeg u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn, als gij zult zeggen: Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren.

Einde Lukas 13