Statenvertaling.nl

sample header image

Markus 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Markus 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Christus wordt op den berg verheerlijkt, in tegenwoordigheid van Mozes en Elia; en wordt betuigd te zijn de Zone Gods. 11 Leert dat Johannes de Doper is de Elia die komen zou. 14 Werpt een stommen en doven duivel uit. 18 Hetwelk Zijn discipelen niet hadden kunnen doen. 28 Waarvan de oorzaak verhaald wordt. 31 Voorzegt wederom Zijn dood en opstanding. 33 Vermaant Zijn apostelen tot nederigheid door het voorbeeld van een kindeken. 38 Wil niet belet hebben dengene die in Zijn Naam duivelen uitwierp. 41 Belooft vergeldingen dien die de minste weldaad aan de Zijnen doet. 42 En dreigt zware straffen dengenen die ergernis geven. 43 Wijst aan dat men van zich moet weren al wat ergerlijk of hinderlijk is ter zaligheid. 49 Spreekt van zout in zichzelven en vrede met anderen te hebben.
 
1 ENa Hij zeide tot hen: 1Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier 2staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods 3met kracht gekomen is.
a Matth. 16:28. Luk. 9:27. verwijsteksten
1 Zie hiervan de aantt. op Matth. 16:28. verwijsteksten
2 Dat is, tegenwoordig zijn.
3 Gr. in kracht, dat is, krachtiglijk, zodat zulks niemand zal kunnen tegenstaan.
 
De verheerlijking op den berg
2 bEn 4na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus en Jakobus en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd.
b Matth. 17:1. Luk. 9:28. verwijsteksten
4 Zie hiervan, alsook van de gehele verandering van Christus, de aantt. op Matth. 17:1, enz. verwijsteksten
 
3 En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan.
4 En van hen werd gezien Elía met Mozes, en zij 5spraken met Jezus.
5 Waarvan zij spraken, zie Luk. 9:31. verwijsteksten
 
5 En Petrus antwoordende zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed dat wij hier zijn, en laat ons drie 6tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elía een.
6 Of: hutten.
 
6 Want hij wist niet 7wat hij zeide; want zij waren zeer 8bevreesd.
7 Of: wat hij zeggen zou.
8 Het Griekse woord betekent door vrees gelijk als buiten zichzelven worden, of bovenmate zeer bevreesd zijn.
 
7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: cDeze is Mijn geliefde Zoon; dhoort Hem.
c Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11. Luk. 3:22; 9:35. Kol. 1:13. 2 Petr. 1:17. verwijsteksten
d Deut. 18:19. verwijsteksten
 
8 En haastelijk rondom ziende, zagen zij niemand meer dan Jezus alleen bij zich.
9 eEn als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun dat zij niemand verhalen zouden hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de doden zou opgestaan zijn.
e Matth. 17:9. Luk. 9:36. verwijsteksten
 
10 En zij behielden 9dit woord bij zichzelven, vragende onder elkander 10wat het was, uit de doden opstaan.
9 Dat is, deze zaak. Een Hebreeuwse manier van spreken.
10 Dit wordt van hen gevraagd, niet dat zij twijfelden aan de algemene opstanding uit de doden, want die was bij de Joden welbekend, Joh. 11:24. Hand. 23:8; maar omdat zij niet verstonden hoe de Messias zou sterven en opstaan, eer Hij Zijn Rijk zou oprichten. verwijsteksten
 
11 En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de schriftgeleerden fdat Elía eerst komen moet?
f Mal. 4:5. Matth. 11:14. Luk. 1:17. verwijsteksten
 
12 En Hij antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; en het zal geschieden g11gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en 12veracht worden;
g Ps. 22:7. Jes. 53:4. Dan. 9:26. verwijsteksten
11 Gr. hoe.
12 Gr. vernietigd, of: als niet geacht, dat is, ten uiterste versmaad worden.
 
13 Maar Ik zeg u, dat ook Elía gekomen is, en zij hebben hem gedaan al wat zij gewild hebben, hgelijk van hem geschreven is.
h Mal. 4:5, 6. verwijsteksten
 
De maanzieke knaap
14 En als Hij bij 13de discipelen gekomen was, zag Hij een grote schare rondom hen, en enige schriftgeleerden met hen 14twistende.
13 Namelijk de andere negen, die met Christus op den berg niet waren geweest.
14 Dat is, disputerende.
 
15 En terstond de gehele schare Hem ziende, 15werd verbaasd, en toelopende groetten zij Hem.
15 Het schijnt hieruit, dat er nog enige glinstering in het aangezicht van Christus zou overgebleven zijn, gelijk in Mozes’ aangezicht was, Ex. 34:29, 30, waardoor zij verbaasd zijn geworden. verwijsteksten
 
16 En Hij vraagde den schriftgeleerden: Wat twist gij 16met dezen?
16 Anders: onder elkander.
 
17 iEn een uit de schare antwoordende zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een 17stommen geest heeft.
i Matth. 17:14. Luk. 9:37, 38. verwijsteksten
17 Gr. sprakelozen, dat is, die hem zijn spraak benomen had of verhinderde.
 
18 En 18waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en hij schuimt en knerst met zijn tanden en 19verdort; en ik heb Uw discipelen 20gezegd dat zij hem zouden uitwerpen, en zij hebben niet gekund.
18 Of: zo wanneer.
19 Dat is, verdwijnt of vergaat door deze kwelling.
20 Dat is, van hen verzocht.
 
19 En Hij antwoordde hem en zeide: O ongelovig geslacht, hoelang zal Ik nog bij ulieden zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij.
20 En zij brachten denzelven tot Hem; ken als hij Hem zag, 21scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende.
k Mark. 1:26. verwijsteksten
21 Van dit woord zie Mark. 1:26. De duivel toont hier nog te meer zijn wreedheid, omdat hij wist dat hij het veld ruimen moest. Zie Openb. 12:12. verwijsteksten
 
21 En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af.
22 En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem 22te verderven; maar zo Gij iets kunt, zijt met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons.
22 Dat is, om te brengen.
 
23 En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, lalle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft.
l Luk. 17:6. verwijsteksten
 
24 En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.
25 En Jezus ziende dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest, Ik beveel u, ga uit van hem en kom niet meer in hem.
26 En 23hij roepende, en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden dat het gestorven was.
23 Namelijk de onreine geest.
 
27 En Jezus hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op.
28 mEn als 24Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?
m Matth. 17:19. verwijsteksten
24 Namelijk Jezus.
 
29 En Hij zeide tot hen: 25Dit geslacht kan nergens door uitgaan dan 26door bidden en vasten.
25 Namelijk der duivelen.
26 Of: door het gebed en het vasten. Zie Matth. 17:21. verwijsteksten
 
Tweede aankondiging van het lijden
30 nEn vandaar weggaande, reisden zij door Galiléa; en Hij wilde niet dat het iemand wist.
n Matth. 16:21; 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:7. verwijsteksten
 
31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen 27zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan.
27 Gr. wordt overgeleverd.
 
32 Maar zij verstonden 28dat woord niet, en zij vreesden Hem te vragen.
28 Dat is, die zaak. Want zij verstonden wel enigszins de woorden, maar begrepen noch namen ter harte de zaak zelve, overmits zij zich altijd een werelds koninkrijk onder Christus inbeeldden, Matth. 17:23. verwijsteksten
 
Waarschuwing tegen eerzucht
33 oEn Hij kwam te Kapérnaüm, en in 29het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?
o Matth. 18:1. Luk. 9:46; 22:24. verwijsteksten
29 Namelijk waar Hij gewoon was te huis te zijn. Zie Matth. 4:13. verwijsteksten
 
34 Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn.
35 En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalve en zeide tot hen: pIndien iemand wil de eerste zijn, 30die zal de laatste van allen zijn en aller dienaar.
p Matth. 20:27. Mark. 10:43. verwijsteksten
30 Of: die zij; dat is, die behoort zich alzo te gedragen, alsof hij de laatste en aller dienaar ware, Matth. 20:26. verwijsteksten
 
36 En nemende een kindeken, stelde Hij dat midden onder hen en qomving het met Zijn armen en zeide tot hen:
q Mark. 10:16. verwijsteksten
 
37 rZo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij 31niet, maar Dien Die Mij gezonden heeft.
r Matth. 18:5. Luk. 9:48. Joh. 13:20. verwijsteksten
31 Dat is, niet zozeer Mij, of niet alleen Mij.
 
38 sEn Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester, wij hebben een gezien die de duivelen uitwierp in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt.
s Luk. 9:49. verwijsteksten
 
39 tDoch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand die een 32kracht doen zal in Mijn Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen 33kwalijk spreken.
t 1 Kor. 12:3. verwijsteksten
32 Dat is, krachtig werk of wonderteken.
33 Dat is, lasteren of vloeken; dewijl hij bekent met deze zijn daad, dat deze kracht uit Mij komt.
 
40 Want wie 34tegen ons niet is, die is voor ons.
34 Dat is, die zich niet alleen tegen ons niet stelt, maar ook zulks doet waarmede de eer Mijns Naams bevorderd wordt, al volgt hij ons gezelschap niet. Zodat Hij hier niet spreekt van degenen die zich in de zaak van Christus neutraal houden, die elders bestraft worden, Matth. 12:30. Anders: tegen u, en voor u. verwijsteksten
 
41 35Want vzo wie ulieden een beker water zal geven te drinken in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
35 Hier vervolgt Christus wederom de rede die Hij had afgebroken vers 37, gelijk blijkt uit Matth. 10:42. verwijsteksten
v Matth. 10:42. verwijsteksten
 
Waarschuwing tegen ergernissen
42 xEn zo wie een van deze 36kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem 37beter dat een molensteen om zijn hals 38gedaan ware, 39en dat hij in de zee geworpen ware.
x Matth. 18:6. Luk. 17:2. verwijsteksten
36 Dat is, die niet alleen klein zijn van ouderdom, maar ook van gemoed, of die klein van zichzelve gevoelen.
37 Gr. meer goed.
38 Gr. gelegd.
39 Namelijk dan dat hij ergernis zou geven.
 
43 yEn indien uw hand u ergert, houw ze af; het is u beter 40verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, 41heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk vuur;
y Deut. 13:6. Matth. 5:30; 18:8. verwijsteksten
40 Dat is, maar één hand hebbende, gelijk ook de volgende woorden medebrengen.
41 Zie hiervan de verklaring op Matth. 5:22. verwijsteksten
 
44 zWaar hun 42worm niet sterft en het 43vuur niet uitgeblust wordt.
z Jes. 66:24. verwijsteksten
42 Dat is, hun wroegende consciëntie, die als een worm hen altijd zal knagen, Rom. 2:5, 9. verwijsteksten
43 Dat is, de straf van Gods toorn, die hier een onuitblusselijk vuur genaamd wordt, omdat de pijn van het vuur onverdraaglijk is en deze straf nimmermeer ophoudt, Jer. 7:20. Openb. 20:10. verwijsteksten
 
45 En indien uw voet u ergert, houw hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de 44hel, in het onuitblusselijk vuur;
44 Of: gehenna des vuurs. Zie Matth. 5:22. verwijsteksten
 
46 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.
47 En indien uw oog u ergert, werp het uit; het is u beter maar één oog hebbende, in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden;
48 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.
49 Want 45eenieder zal met 46vuur gezouten worden, aen 47iedere offerande zal met zout gezouten worden.
45 Gr. alle.
46 Bij vuur wordt vergeleken het woord Gods, Jer. 23:29, de krachtige werking des Heiligen Geestes, Matth. 3:11, kruis en vervolging, 1 Petr. 1:7, door welke drie zaken een iegelijk bereid en gezuiverd wordt die het helse vuur ontgaat, en worden geestelijke offeranden die Gode aangenaam zijn, gelijk de uiterlijke offeranden met zout moesten bereid worden en door vuur geofferd, Lev. 2:13. verwijsteksten
a Lev. 2:13. verwijsteksten
47 Gr. alle.
 
50 b48Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? cHebt 49zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander.
b Matth. 5:13. Luk. 14:34. verwijsteksten
48 Hiervan zie de verklaring Matth. 5:13. verwijsteksten
c Rom. 12:18. Hebr. 12:14. verwijsteksten
49 Dat is, wijsheid en voorzichtigheid uit en naar Gods Woord, Kol. 4:6. verwijsteksten

Einde Markus 9