Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hosea 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

God beveelt den gelovigen die in Israël overig waren, te twisten met den gansen afvalligen hoop hunner medebroederen, en hun Gods straffen voor ogen te stellen, vanwege hun gruwelijke afgoderij en ondankbaarheid, vs. 1, enz. Belooft daarna Zijn kerk te herstellen en overvloediglijk te zegenen bij den tijd van den Messias, 14, enz.
 
Israël getuchtigd en begenadigd
1 TWIST1 tegen ulieder 2moeder, twist, omdat zij Mijn 3vrouw niet is en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar 4hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen;
1 Of: Pleit, recht, dat is, gij vrome profeten en gelovige Israëlieten, die nog onder het volk overig zijt, bestraft ernstiglijk en scherpelijk de uiterste boosheid van het volk, met voorstelling van Mijn toorn en nakende straffen.
2 Dat is, het volk van Israël, het gemenebest der tien stammen, of de synagoge Israëls. Alzo vers 4. Hos. 4:5. Vgl. Jes. 50:1, enz. verwijsteksten
3 Zij houdt Mij geen geloof, kent Mij niet voor haar Man, zo zal Ik haar ook niet meer kennen, tenzij dat zij zich bekeert, als volgt; anders zal Ik doen, als vers 2, enz. verwijsteksten
4 Dat is, de uiterlijke tekenen van haar hoerachtig en overspelig hart, als daar zijn blanketsels des aangezichts en sieraad der borsten, enz. Dit alles beduidt de openbare, onbeschaamde en ongebonden afgoderij. Vgl. Jer. 4:30. Ez. 16:11, 17, 18; 23:40, enz. Insgelijks Spr. 7:16. verwijsteksten
 
2 Opdat Ik haar niet naakt 5uitstrope en zette haar als ten dage toen zij 6geboren werd, ja, 7make haar als een woestijn en zette haar als een 8dor land, en dode haar door 9dorst;
5 Of: doe stropen, uittrekken, ontkleden, dat is, berove van alle lichamelijk en geestelijk sieraad, waarmede Ik haar zo heerlijk versierd had. Zie Ez. 16:10, 11, 12, 13; 23:26. verwijsteksten
6 Dat is, toen Ik haar eerst tot Mijn volk aannam, in Egypte, waar zij in jammerlijke dienstbaarheid stak; ja, dat Ik haar nog ellendiger make door Mijn rechtvaardige oordelen. Vgl. Ez. 16:4, enz.; 23:2. verwijsteksten
7 Hebr. stelle haar.
8 Hebr. land der dorheid of dorstigheid.
9 Vgl. Jes. 5:13. Amos 8:11, 13. verwijsteksten
 
3 En Mij 10harer kinderen niet ontferme, omdat zij 11kinderen der hoererijen zijn.
10 Der leden van het volk van Israël.
11 Onherboren, onrein, onheilig (vgl. Joh. 8:44), als in onecht en in een afgodisch huwelijk gewonnen, dewijl de moeder een overspeelster en Mij ontrouw geworden is, als volgt. verwijsteksten
 
4 Want hunlieder moeder hoereert; die henlieden ontvangen heeft, handelt schandelijk; want zij zegt: Ik zal mijn 12boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn 13drank geven.
12 Afgoden, en voorts afgodische volken, waar ik wel bij vaar. Zie Deut. 8:12, 14, 19. Jer. 44:17. verwijsteksten
13 Hebr. alsof men zeide: dranken, drinkingen.
 
5 Daarom, zie, Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur 14maken, dat zij haar 15paden niet zal vinden.
14 Hebr. alsof men zeide: muren toemuren.
15 Dat is, Ik zal hen van alle kanten zo benauwen, dat zij dit hoereren wel zullen afleren, of achterwege moeten laten. Vgl. Job 3:23; 19:8. Klgld. 3:7, 9. Insgelijks Ez. 16:41; 23:22, 23, 24. verwijsteksten
 
6 En zij zal haar boelen 16nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weder tot mijn vorigen 17Man, want toen was mij beter dan nu.
16 Als tegen Mijn wil willende dóórdringen.
17 Den Heere.
 
7 Zij 18bekent toch niet dat Ik haar het 19koren en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baäl 20gebruikt hebben.
18 Of: weet, erkent, dat is, zij wil het niet weten of bekennen, het is een moedwillige onwetendheid; of: zij neemt het niet ter harte.
19 Allerlei zegen.
20 Of: waarvan zij een Baäl gemaakt hebben. Hebr. gedaan, gemaakt, bereid. God wil zeggen, dat zij al Zijn schone gaven schandelijk ter afgoderij misbruikt hebben. Van Baäl zie Richt. 2 op vers 11, en vgl. Ez. 7:20; 16:16, 17, 18, 19. Hos. 8:4; 12:2. verwijsteksten
 
8 Daarom zal Ik wederkomen en 21Mijn koren wegnemen 22op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezetten tijd; en Ik zal 23wegrukken Mijn wol en Mijn vlas, dienende om haar naaktheid te bedekken.
21 Vgl. Ez. 16:17, 18, 19, met de aantt. verwijsteksten
22 Als Ik dat beloofd had en placht te geven; of: in den oogst, als het rijp zal zijn, en gij het koren en den most, enz., meent in te zamelen.
23 Dat is, hun ontnemen; alsof de Heere zeide: Het is aan hen kwalijk besteed, zij zijn het niet waard, daarom zal Ik het redden uit de handen dezer misbruikers, die het ten onrechte bezitten.
 
9 En nu zal Ik haar 24dwaasheid ontdekken voor de ogen harer boelen; en niemand azal haar uit Mijn hand verlossen.
24 Of: schandelijkheid. Zie Gen. 34 op vers 7. Jer. 13 op vers 22. Ez. 16 op vss. 36, 37. verwijsteksten
a Hos. 5:14. verwijsteksten
 
10 En Ik zal doen ophouden al haar vrolijkheid, haar 25feesten, haar nieuwe maanden en haar sabbatten, ja, al haar gezette hoogtijden.
25 Hebr. feest, nieuwe maand, sabbat, gezette hoogtijd, dat is, zij zullen geen uiterlijken vorm van godsdienst hebben (als Hos. 3:4), en dienvolgens geen vreugde noch troost in het houden der feestdagen. verwijsteksten
 
11 En Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgenboom, waarvan zij zegt: Deze zijn mij een 26hoerenloon, dat mij mijn 27boelen gegeven hebben. Maar Ik zal ze stellen tot een bwoud, en het wild gedierte des velds zal ze vreten.
26 Dat is, beloning mijner afgoderij. Vgl. Hos. 9:1 met de aant. verwijsteksten
27 Dat is, afgoden, Baäls, enz.
b Ps. 80:13. Jes. 5:5. verwijsteksten
 
12 En Ik zal over haar 28bezoeken de dagen der Baäls, 29waarin zij dien gerookt heeft, en zich versierd met haar 30voorhoofdsiersel en haar 31halssieraad, en is haar boelen nagegaan, maar heeft Mijner vergeten, spreekt de HEERE.
28 Dat is, zal hen straffen om hun langdurige en menigvuldige afgoderij.
29 Of: dien zij rookte, dat is, placht te roken; of: omdat zij dien gerookt hebben.
30 Of: oorringen. Zie Gen. 24 op vers 22. Gelijk de hoeren zich voor de boelen plegen te versieren, alzo Israël in het plegen van haar afgoderij. Vgl. vers 1. verwijsteksten
31 Of: juwelen, baggen, kostelijke halsketentjes, enz. Zie Spr. 25:12. Hoogl. 7:1. verwijsteksten
 
13 32Daarom, zie, Ik zal haar 33lokken en 34zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar 35hart spreken.
32 Opdat zij niet ten enenmale vervalle en verloren ga; hetwelk geschieden zou, indien Ik haar met Mijn barmhartigheid niet voorkwam, haar eerst met plagen verootmoedigende, en daarna door de predicatie van het Heilig Evangelie oprichtende en door Mijn Heiligen Geest krachtiglijk lerende en troostende. Vgl. Jer. 16:14. Micha 2:12, 13, enz. verwijsteksten
33 Of: overreden. Dit ziet op de lieflijke predicatie van het Evangelie en overreding der uitverkorenen tot bekering en geloof. Zie van het Hebreeuwse woord Richt. 14 op vers 15. Jer. 20 op vers 7, en vgl. Jes. 50:4, enz. Matth. 3:3, 5, 6, 11, enz.; 11:28. Insgelijks Jes. 50:4, enz. verwijsteksten
34 De zin schijnt te zijn: Ik zal haar eerst plagen, en daarna, enz. Waarom sommigen dit aldus overzetten: als Ik haar in de woestijn zal hebben doen wandelen; gelijk God Israël in voortijden eerst voerde in de woestijn, en daarna in het beloofde land.
35 Dat is, vriendelijk, troostelijk. Zie Gen. 34 op vers 3. verwijsteksten
 
14 36En Ik zal haar geven haar wijngaarden van 37daar af, en het dal van 38Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland.
36 Dit zijn geestelijke beloften van het genadeverbond, gegrond in den enigen Verlosser, Middelaar en Messias, onzen Heere Jezus Christus, in Welken wij door het geloof uit loutere genade vrede hebben met God, gerustheid der consciëntie, een zekere toevlucht, een zalige bescherming, overvloed van alle geestelijke gaven, met een bestendigen troost, en kortom de gewisse genade van dit en de eeuwige heerlijkheid van het toekomende leven. Dit is de inhoud van de volgende verzen van dit hoofdstuk, onder lichamelijke beloften, naar den stijl van het Oude Testament, behorende tot de algemene kerk der Joden en heidenen. Vgl. Jes. 65:9. Hos. 12:10. verwijsteksten
37 Van de woestijn af, als zij die zullen doorgegaan zijn, dat is, hun voorgaande lijden een einde zal nemen; gelijk ten tijde als zij de woestijn doorgegaan zijnde, eerst voor den mond van Kanaän kwamen, enz.
38 Zie van dit dal Joz. 7:24, 26. Het was gelegen vooraan in het beloofde land bij de stad Jericho, en alzo een deur der hoop of verwachting, dat God Zijn volk door Jozua tot daartoe gebracht hebbende, voorts Zijn beloften zou volvoeren en hen in volkomen bezit van Kanaän stellen; gelijk de gelovigen in deze vallei des kruises, door de genade van den Heere Christus, een beginsel des eeuwigen levens en een open deur hebben van de levende hoop van het volkomen bezit der eeuwige heerlijkheid. Zie Hebr. 6:18, 19, 20, enz., en vgl. Jes. 65:10. verwijsteksten
 
15 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE, dat gij Mij noemen zult: Mijn Man, en Mij niet meer noemen zult: Mijn 39Baäl.
39 Willende kwansuis God nog door den Baäl vereren. Vgl. Ex. 3:2, 4, 5. Richt. 2 op vers 11. Het woord baäl betekent wel heer en meester, maar omdat zij het specialijk den afgoden op zijn heidens gewoon waren te geven, zo verfoeit God dien titel. verwijsteksten
 
16 En Ik zal de namen der Baäls van haar mond wegdoen; en 40zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.
40 De Baäls; dat is, Mijn kerk zal van alle besmetting van de afgoderij en het bijgeloof gezuiverd zijn.
 
17 En Ik zal te dien dage een verbond 41voor hen maken met het cwild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den 42krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen 43nederliggen.
41 Dat is, tot hun best.
c Job 5:23. Jes. 11:6. Ez. 14:21; 34:25. verwijsteksten
42 Dat is, krijgswapenen, instrumenten van oorlog en vijandelijkheid. Vgl. Jes. 11:9. Micha 5:9, enz. verwijsteksten
43 Dat is, doen slapen. Zie Ps. 3 op vers 6. verwijsteksten
 
18 En Ik zal u Mij 44ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen 45in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden.
44 Vgl. Ef. 5:25, enz., alwaar de apostel de verborgenheid van dit geestelijke huwelijk (in de Heilige Schrift dikwijls vermeld) aanwijst; en zie voorts het Hooglied van Salomo. verwijsteksten
45 Of: met, door, dat is, gerechtigheid en barmhartigheid zullen elkander in dit genadewerk vriendelijk ontmoeten en kussen. De aandachtige lezer kan deze woorden vergelijken met Ps. 85:10, 11, 12, 13, 14. Jes. 1:27; 45:8, 23, 24, 25. Jer. 23:6; 33:14, 15, 16. Rom. 3:22, 23, 24, 25, 26, enz. verwijsteksten
 
19 En Ik zal u Mij 46ondertrouwen in 47geloof; den gij zult den HEERE kennen.
46 Merk dat deze genadebelofte in het 18de en 19de vers driemaal wordt verhaald, tot onzen troost en verzekering.
47 Of: trouw.
d Jer. 31:33, 34. verwijsteksten
 
20 En het zal te dien dage geschieden dat Ik verhoren zal, spreekt de HEERE; Ik zal den hemel 48verhoren, en die zal de aarde verhoren.
48 Figuurlijke manieren van spreken, door dewelke God te kennen geeft, dat alle creaturen Zijn kerk ter zaligheid moeten dienen, wanneer Hij met hen verzoend en tevreden is. Vgl. Rom. 8:20, 21, 22, 28. verwijsteksten
 
21 En de aarde zal het koren verhoren, mitsgaders den most en de olie; en die zullen 49Jizreël verhoren.
49 Dat is, Gods volk, alzo genoemd, niet alleen omdat zij die plaats bewoond en daar geleden hebben (als Hos. 1:5), maar inzonderheid om de betekenis van dezen naam Jizreël, dat is, gezaaide Gods, of: zaad Gods, waarop het volgende vers slaat; dat is, Gods kerk, inzonderheid van het Nieuwe Testament. Zie Rom. 9:24, 25, enz. verwijsteksten
 
22 En Ik zal ze Mij op de aarde 50zaaien, en zal Mij ontfermen over 51Lo-Ruchama; en Ik ezal zeggen tot 52Lo-Ammi: 53Gij zijt Mijn volk; en 54dat zal zeggen: 55O mijn God.
50 Zie Ps. 22 op vers 31, enz. Jer. 31:27. Matth. 13:3. 1 Petr. 1:23. verwijsteksten
51 Dat is, niet ontfermde; als Hos. 1:6. verwijsteksten
e Hos. 1:10. Rom. 9:26. 1 Petr. 2:10. verwijsteksten
52 Dat is, niet Mijn volk, als Hos. 1:9. verwijsteksten
53 Hebr. Ammi atta, dat is, gij zijt Mijn volk.
54 Te weten volk.
55 Of: Gij zijt mijn God. Vgl. Zach. 13:9. verwijsteksten

Einde Hosea 2