Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 6 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 6

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Profetie van de verwoesting des lands, om de gruwelijke afgoderij des volks, vs. 1, enz. Beloften van genade aan een klein boetvaardig overblijfsel, 8. Den profeet wordt belast door gebaren van ontsteltenis en rouw af te beelden des volks zonden en plagen, 11.
 
De verwoesting des lands voorzegd
1 EN het woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, 1zet uw aangezicht tegen a2de bergen Israëls, en profeteer tegen dezelve,
1 Dat is, neem een vast voornemen en maak u vaardig om onbeschroomd daartegen te profeteren. Alzo Ez. 13:17; 20:46; 21:2; 25:2; 28:21; 35:2; 38:2. verwijsteksten
a Ez. 36:1. verwijsteksten
2 Te weten die omtrent en rondom Jeruzalem waren. Zie Ps. 125:2. Versta het land en koninkrijk van Juda, hetwelk Israël genaamd wordt, niet alleen omdat de Joden zowel als de Israëlieten van den patriarch Israël, dat is, Jakob, afkomstig waren, maar ook om andere oorzaken, vermeld 2 Kron. 15 op vers 17; 21 op vers 2. verwijsteksten
 
3 En zeg: Gij 3bergen Israëls, hoort het woord des Heeren HEEREN; zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de 4beken en tot de dalen: Zie, Ik, Ik breng over u het 5zwaard, en Ik zal uw 6hoogten verderven.
3 Versta de mensen die op de bergen woonden. Alzo moeten in het volgende de woorden heuvelen, beken en dalen genomen worden, namelijk voor degenen die daarop of daarbij of daarin hun woningen hadden. Vgl. Richt. 1:19. Ps. 98:8. Ez. 36:1. Micha 6:1, 2. verwijsteksten
4 Of: stromen, vloeden, rivieren, kolken, die hun loop sterkelijk in het land uitspreiden. Alzo is het woord genomen Job 6:15. Ez. 31:12; 35:8. verwijsteksten
5 Dat is, den oorlog. Zie Lev. 26:6. 2 Kron. 20:9, en de aantt. verwijsteksten
6 Zie Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
 
4 Daartoe zullen uw 7altaren verwoest en uw 8zonnebeelden verbroken worden; en Ik zal 9uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer 10drekgoden.
7 Te weten die zij ter ere van hun afgoden opgericht hadden.
8 Zie van deze Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
9 Of: uw dodelijk gewonden. Versta de Joden, die van hun vijanden verslagen en vermoord zouden worden, zelfs als zij tot hun afgoden gevloden zouden zijn, om in hun nood van die geholpen te worden.
10 Zie Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
 
5 En 11Ik zal de dode lichamen der kinderen Israëls voor het aangezicht hunner drekgoden 12leggen, en Ik zal uw beenderen rondom uw altaren strooien.
11 Dat is, Ik zal hen niet alleen laten vermoorden voor hun afgoden, maar zal ook hun dode lichamen en de stukken daarvan laten liggen, en maken dat zij verstrooid worden omtrent hun afgodische altaren, om die daarmede te verontreinigen. Want de dode lichamen der mensen waren zeer verfoeilijk gehouden omtrent de altaren en offeranden.
12 Hebr. eigenlijk: geven.
 
6 13In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen 14en uw werken uitgedelgd worden.
13 Dat is, in alle plaats waar gij zoudt mogen wonen.
14 Versta de beelden en afgoden met al hun afgodisch gereedschap, door mensenhanden gemaakt. Zie 2 Kon. 22 op vers 17. verwijsteksten
 
7 En de verslagenen zullen in het midden van u 15liggen, opdat 16gij weet dat Ik de 17HEERE ben.
15 Hebr. vallen. Vallen voor liggen. Zie Jer. 9 op vers 22. verwijsteksten
16 Zie Ez. 5 op vers 13. verwijsteksten
17 Dat is, de enige en ware God, Die dit door Mijn profeten gesproken heb, en metterdaad betonen zal dat Ik waarachtig en rechtvaardig ben. Alzo vers 10. Ez. 11:10; 12:15, enz. verwijsteksten
 
8 Ik zal dan nog een overblijfsel laten, als gij enigen zult hebben 18die het zwaard ontkomen onder de heidenen, wanneer gij in de landen zult verstrooid worden.
18 Hebr. ontkomers des zwaards. Versta degenen die wel ballingen zouden moeten worden in vreemde landen, maar door Gods genade tot hun best in het leven zouden overblijven, opdat God Zich hier altijd een zeker volk in het midden van alle verwoestingen behield.
 
9 Dan zullen uw ontkomenen 19Mijner gedenken onder de heidenen waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik 20verbroken ben door hun 21hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun 22ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen 23een walging 24aan zichzelven hebben 25over de boosheden die zij in al hun gruwelen gedaan hebben.
19 Te weten Dien zij, in hun voorspoed zijnde en in wellusten levende, vergeten hadden. God te gedenken is hier tot Hem weder te keren, met verzaking van het voorgaande leven. Vgl. Jer. 51:50. verwijsteksten
20 Dat is, Mij bekommerd of gekweld heb. Zo wordt menselijkerwijze van God gesproken, om te tonen dat de zonden der Joden Hem zeer mishaagden en den loop Zijner weldaden aan hen verhinderden en afbraken.
21 Versta dit van het geestelijke hoerdom, hetwelk is afgoderij. Zie Lev. 17 op vers 7; 20 op vers 5. verwijsteksten
22 Vgl. Ez. 20 op vers 24. verwijsteksten
23 Dat is, zichzelven met smartelijke droefheid en doorsnijding des harten verfoeien, vanwege hun voorgaande leven, en zich tot God bekeren. Vgl. Ez. 20:43; 36:31. verwijsteksten
24 Hebr. in hun aangezichten, dat is, aan zichzelven.
25 Het Hebreeuwse woordje is ook alzo genomen 1 Kon. 21:22. 2 Kon. 7:7, en hier in vers 11. verwijsteksten
 
10 En zij 26zullen weten dat Ik de HEERE ben; Ik heb niet 27tevergeefs gesproken van hun dit kwaad aan te doen.
26 Zie Ez. 5 op vers 13. verwijsteksten
27 Te weten, omdat Mijn trouw vereist, dat Ik hen zo vermanen en dreigen zou door Mijn profeten, en Mijn gerechtigheid, dat Ik hen zo verderven zou door hun vijanden.
 
11 Zo zegt de Heere HEERE: b28Sla met uw hand 29en stamp met uw voet, en zeg: Ach, over alle gruwelen der boosheden van het huis Israëls; want zij zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie 30vallen.
b Ez. 21:17. verwijsteksten
28 Te weten tot een teken van droefheid en zwarigheid, die gij maken zult over de zonden des volks, en de straffen die daarop volgen zullen. Vgl. Num. 24:10 en de aant. Het handslaan, of klappen (doch met andere woorden in het oorspronkelijke) is ook gebruikt geweest ten teken van verachting. Zie Job 34 op vers 37. Klgld. 2:15. Ja, zelfs ten teken van vreugde, Ps. 47:2; 98:8. Ez. 25:6. En van contracten, Job 17 op vers 3. verwijsteksten
29 Ook tot een teken van droefheid. Een gelijk teken is op de dij of heup kloppen, Jer. 31:19. Ez. 21:12. verwijsteksten
30 Dat is, vergaan en omkomen. Zie Gen. 14:10 en de aant. Lev. 26:7 en de aant. verwijsteksten
 
12 Die 31veraf is, zal door de pest sterven, en die 32nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven en 33belegerd is, zal door honger sterven; alzo zal Ik Mijn grimmigheid tegen hen volbrengen.
31 Versta degenen die in de omliggende landen zouden gevlucht zijn, of hier en daar in bossen en spelonken zich versteken zouden.
32 Dat is, die in der Chaldeeën handen vallen zouden.
33 Te weten in de stad Jeruzalem. Anders: behoed is.
 
13 Dan zult gij weten dat Ik de HEERE ben, als hun verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op 34alle hoge heuvelen, op alle toppen der bergen, en onder allen groenen boom en onder alle 35dichte eiken, de plaats alwaar zij al hun drekgoden 36lieflijken reuk maakten.
34 Zie Deut. 12 op vers 2. 1 Kon. 14:23. 2 Kon. 16:4. verwijsteksten
35 Dat is, zeer dicht getakte.
36 Hebr. den reuk der rust, te weten van offeranden of reukwerk, waarin zij meenden dat hun afgoden rust, vermaak en welbehagen hadden; en bootsten alzo na wat God ingesteld had. Zie Gen. 8 op vers 21. Lev. 26 op vers 31. verwijsteksten
 
14 Daarom zal Ik Mijn hand over hen uitstrekken, en zal het land woest maken, ja, woester dan 37de woestijn naar 38Diblath heen, in al hun woningen; en zij zullen bevinden dat Ik de HEERE ben.
37 Men meent dat deze woestijn gelegen is geweest in het land der Moabieten, zeer afgrijselijk vanwege haar buitengewone woestheid, waardoor de Israëlieten passeerden als zij eerst in het land van Kanaän zouden komen, Num. 33:47. Jer. 48:22. verwijsteksten
38 Een stad in het voorgemelde land der Moabieten, zo men meent, anders genaamd: Diblathaïm, Jer. 48:22. verwijsteksten

Einde Ezechiël 6