Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De zending van Ezechiël |
1 EN Hij zeide tot mij: Mensenkind, sta op uw voeten en Ik zal met u spreken. |
2 aZo kwam in mij, als Hij tot mij sprak, de Geest, Die mij stelde op mijn voeten; en ik hoorde Dien Die tot mij sprak. a Ez. 3:24. Dan. 10:10. |
a Ez. 3:24 Toen kwam de Geest in mij en stelde mij op mijn voeten; en Hij sprak met mij en Hij zeide tot mij: Ga, besluit u binnen in uw huis. Dan. 10:10 En zie, een hand roerde mij aan, en maakte dat ik mij bewoog op mijn knieën en de palmen mijner handen. |
3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, Ik zend u tot de kinderen Israëls, tot de rebellerende volken, die tegen Mij gerebelleerd hebben; bzij en hun vaderen hebben overtreden tegen Mij tot op dezen zelven huidigen dag. b Jer. 3:25. |
b Jer. 3:25 Wij liggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons, want wij hebben tegen den HEERE onzen God gezondigd, wij en onze vaderen, van onze jeugd aan tot op dezen dag; en wij zijn der stem des HEEREN onzes Gods niet gehoorzaam geweest. |
4 En deze kinderen zijn hard van aangezicht en stijf van hart; Ik zend u tot hen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Heere HEERE. |
5 En zij, hetzij dat zij het horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen (want zij zijn een wederspannig huis), czo zullen zij weten dat een profeet in het midden van hen geweest is. c Ez. 33:33. |
c Ez. 33:33 Maar als dat komt (zie, het zal komen), dan zullen zij weten dat er een profeet in het midden van hen geweest is. |
6 En gij, mensenkind, dvrees niet voor hen en vrees niet voor hun woorden; hoewel wederwilligen en doornen bij u zijn, en gij bij schorpioenen woont; vrees voor hun woorden niet, een ontzet u niet voor hun aangezicht, want zij zijn een wederspannig huis. d Jer. 1:8, 17. Luk. 12:4. e Ez. 3:9. 1 Petr. 3:14. |
d Jer. 1:8 Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. Jer. 1:17 Gij dan, gord uw lendenen en maak u op, en spreek tot hen alles wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet versla. Luk. 12:4 En Ik zeg u, Mijne vrienden: Vreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna niets meer kunnen doen. e Ez. 3:9 Uw voorhoofd heb Ik gemaakt als een diamant, harder dan een rots; vrees hen niet en ontzet u niet voor hun aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn. 1 Petr. 3:14 Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd; |
7 Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn wederspannig. |
8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen dat Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uw mond fen eet wat Ik u geef. f Openb. 10:9. |
f Openb. 10:9 En ik ging heen tot den Engel, zeggende tot Hem: Geef mij dat boeksken. En Hij zeide tot mij: Neem dat en eet het op; en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honing. |
9 Toen zag ik, en zie, er was een hand tot mij uitgestoken; en zie, daarin was de rol eens boeks. |
10 En Hij spreidde die voor mijn aangezicht uit; en zij was beschreven, voor en achter, en daarin waren geschreven klaagliederen en zuchting en wee. |