Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 17 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 17

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Door de gelijkenis van een arend, halende een cedertakje van den Libanon, en plantende een nieuwen wijnstok; mitsgaders een anderen groten arend, naar welken die wijnstok zich neigde, stelt God Zijn volk voor, de gevankelijke wegvoering van den koning Jechonia en anderen door den koning van Babel, de aanstelling van Zedekia tot koning in zijn plaats, en deszelfs meinedigheid en afval tot den koning van Egypte, vss. 1, 2, 3, enz. Dies God voorzegt, dat hij van Egypte en zijn eigen volk verlaten, en naar Babel gevankelijk zal weggevoerd worden, 15. Belooft evenwel een ander nieuw evangelisch cedertakje, tot heil Zijns volks, 22.
 
De wijnstok en de twee arenden
1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, stel een 1raadsel voor en gebruik een 2gelijkenis 3tot het huis Israëls,
1 Zie Richt. 14 op vers 12. verwijsteksten
2 Of: parabel, dat is, een verhaal in hetwelk een zaak doorgaans met iets anders vergeleken wordt, om die te meer klaarheid en kracht te geven; en kan anders ook genoemd worden een allegorie. Alzo Ez. 20:49; 24:3. Matth. 13:3, 13, enz. Hebr. parabelt een parabel. verwijsteksten
3 Of: rakende het huis Israëls.
 
3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: 4Een arend die groot was, 5groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van vederen, die 6verscheidene verven had, kwam op den 7Libanon en nam den 8oppersten tak van een 9ceder.
4 Versta Nebukadnezar, den koning van Babel. Zie vers 12. verwijsteksten
5 Dat is, hebbende grote macht, een wijd uitgestrekt koninkrijk en overvloed van allen rijkdom.
6 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk wat met de naald van verscheidene kleuren gemaakt wordt, als geborduurd of gestikt werk, Ez. 16:10, 13, enz. Maar hier wordt het bij gelijkenis gebruikt van schone gespikkelde en dooreengekleurde vederen, alsof zij geborduurd waren. verwijsteksten
7 Versta het land van Palestina, hetwelk noordwaarts met het gebergte van Libanon bepaald was. Zie 1 Kon. 4 op vers 33. verwijsteksten
8 Door dezen is betekend de koning Jojachin, anders ook Jechonia genaamd, 1 Kron. 3:16, die van Nebukadnezar gevankelijk naar Babylonië weggevoerd was, 2 Kon. 24:12. 2 Kron. 36:10. verwijsteksten
9 Die een beeld was van het koninkrijk der Joden. Vgl. Num. 24:6. Amos 2:9. verwijsteksten
 
4 Hij plukte den top 10zijner jonge takjes af, en bracht hem in een land van 11koophandel, hij zette hem in 12een stad van 13kooplieden.
10 Deze betekenen de vorsten, heren en edellieden, die met den koning Jojachin in de gevangenis naar Babel gingen, 2 Kon. 24:12. verwijsteksten
11 Hier is in het oorspronkelijke het woord chenaän, hetwelk eigenlijk betekent koopman. Zie Job 40:25 en de aant. Versta nu hierdoor Babylonië, alwaar veel koophandel omging, uit oorzaak van de menigte der mensen die daar woonden, en die van alle landen daar verkeerden en handelden. verwijsteksten
12 Namelijk Babel.
13 Anders: kruideniers, of: drogisten, als 1 Kon. 10:15. Zo zou de stad van Babel genaamd zijn, omdat zij vol was van allerlei specerijen, reukwerken, en kostelijke waren, dienende niet alleen tot nooddruft of vermaak, maar ook tot lekkernij en overdadigheid. verwijsteksten
 
5 14Hij nam ook van 15het zaad des lands en 16legde het in een zaadakker; hij nam het, hij zette het 17bij vele wateren, 18met grote voorzichtigheid.
14 Te weten de voorgemelde arend, de koning Nebukadnezar.
15 Dat is, van degenen die in het land van Juda geboren waren. Versta Matthanja, den oom van Jechonia, dat is, zijns vaders Jojakims broeder, genaamd van Nebukadnezar Zedekia, 2 Kon. 24:17. verwijsteksten
16 Dat is, hij stelde Zedekia tot een koning over Juda.
17 Dat is, in een bekwame plaats, waar het wel kon groeien.
18 Dat is, met wijze en welbedachte conditiën. Anders: als een wilgenboom, die gaarne bij het water wast.
 
6 En 19het sproot uit en werd tot een weelderig uitlopenden wijnstok, 20doch nederig van 21stam, ziende met zijn takken 22naar hem, dewijl zijn wortels onder hem waren. Zo werd 23hij tot een wijnstok die ranken voortbracht en scheuten uitwierp.
19 Te weten dat zaad, de koning Zedekia. De zin is, dat deze koning welvoer en gelukkig was in zijn koninkrijk, zolang als hij den koning van Babel getrouw bleef.
20 Te weten als die onder het gebied was van den koning van Babel, dien hij jaarlijks tribuut moest betalen.
21 Hebr. statuur, hoogte, opstaande gestalte. Alzo Ez. 19:11; 31:3, 5, 10. verwijsteksten
22 Te weten waarvan hij zijn planting had en onder wiens bescherming hij schuilde.
23 Namelijk de wijnstok.
 
7 Nog was er een 24grote arend, 25groot van vleugelen en overvloedig van vederen; en zie, 26deze wijnstok voegde 27zijn wortelen naar 28denzelven toe, en wierp zijn takken tot hem uit, opdat 29hij 30hem bevochtigen zou 31naar de bedden 32zijner planting toe.
24 Namelijk Farao, de koning van Egypte. Zie vss. 15, 17. verwijsteksten
25 Vgl. de aant. op vers 3. verwijsteksten
26 Dat is, de koning Zedekia.
27 Versta door dezen de gezanten, die de koning Zedekia naar den koning van Egypte heimelijk zond om een verbond met hem te maken, teneinde dat hij hem helpen zou tegen den koning van Babel, wiens schatplichtige en vazal hij was, en van welken hij nu was afgevallen. Vgl. vers 15. Jer. 2:18. verwijsteksten
28 Te weten arend, den koning van Egypte.
29 Versta denzelven arend.
30 Te weten den voorgemelden wijnstok, den koning Zedekia.
31 Dat is, naar de ingangen en passages toe, die leidden tot de plaats zijner planting. Het Hebreeuwse woordje is in gelijke betekenis genomen Richt. 7:3, 17. Zie de aantt. Dit ziet nu op de gewoonte van Egypte, alwaar men, als de rivier Nijl overvloeide, waterlopen, groeven en voren maakte om het water door het gehele land uit te laten en naar alle plaatsen te verspreiden. Alzo begeerde of verzocht ook de koning Zedekia, dat de koning van Egypte zijn macht en krijgsvolk hem toeschikken zou, om tegen den koning van Babel geholpen te worden. Anders: uit de bedden zijner planting, te weten zodat zijn land van den koning van Egypte bevochtigd zijnde, hij alsdan daardoor mocht opwassen. verwijsteksten
32 Te weten des wijnstoks planting, dat is, ter plaatse waar hij geplant was, te weten in Judea.
 
8 Hij was in een goede landouw bij vele wateren 33geplant, om takken te maken en vrucht te dragen, opdat hij tot een heerlijken wijnstok worden mocht.
33 Te weten van den koning Nebukadnezar.
 
9 Zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: Zal 34hij gedijen? Zal 35hij niet 36zijn wortels uitrukken en zijn vrucht afsnijden, dat hij droog worde? Hij zal aan al de bladeren van zijn gewas verdrogen; 37en dat 38niet door een groten arm, noch door veel volk, om dien van zijn wortels weg te voeren.
34 Te weten de wijnstok, die van den eersten arend geplant is.
35 Te weten de eerste arend, de koning Nebukadnezar.
36 Te weten van den wijnstok. Versta den koning Zedekia, als boven, met al zijn macht en ganse koninkrijk.
37 Alzo is de letter vau voor en dat genomen Jer. 17:10. verwijsteksten
38 Dat is, zonder dat een zeer geweldig leger daartoe zal nodig zijn. Want de Heere zal Zedekia tegen zijn, om zijn goddeloosheid en meinedigheid.
 
10 Ja, zie, 39zal hij geplant zijnde gedijen? 40Zal hij niet, als de 41oostenwind hem aanroert, 42gans verdrogen? 43Op de bedden 44van zijn gewas zal hij verdrogen.
39 Deze vraag loochent sterkelijk.
40 Deze vraag verzekert sterkelijk.
41 Versta den koning van Babel, die den koning Zedekia, al zijn macht en de stad Jeruzalem zou verderven, gelijk de vruchten van den oostenwind verdorven worden, Gen. 41:6. verwijsteksten
42 Hebr. verdrogende verdrogen.
43 Te weten waarin hij geplant is om wel bevochtigd te worden en wel te groeien. Of: tezamen met de voren, dat is, met het land van Juda mede, waarin hij staat, zal hij verdorren en vergaan. Of: de voren, dat is, de middelen, waardoor hij zal zoeken water, dat is, hulp uit Egypte te krijgen, zullen mede vergaan.
44 Dat is, waarin hij wast of groeit. Alzo vers 7 de bedden zijner planting, dat is, waarin hij geplant was. verwijsteksten
 
11 Daarna geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
12 Zeg nu tot 45dat wederspannig huis: Weet gij niet wat 46deze dingen 47zijn? Zeg: 48Zie, de koning van Babel is tot Jeruzalem gekomen, en heeft 49haar koning genomen en haar 50vorsten, en heeft hen tot zich gevoerd naar Babel.
45 Hebr. dat huis der wederspannigheid. Versta den stam of het koninkrijk van Juda. Zie Ez. 2 op vers 5. verwijsteksten
46 Te weten die Ik u voorgesteld heb van twee arenden.
47 Of: beduiden, of betekenen, of te kennen geven.
48 Hier volgt de verklaring der voorgestelde gelijkenis.
49 Namelijk Jojachin, 2 Kon. 24:12. 2 Kron. 36:10. Zie op vers 3. verwijsteksten
50 Dewelke vers 4 vergeleken worden bij de opperste tere takken van den Libanon. verwijsteksten
 
13 Daartoe heeft hij van het 51koninklijk zaad genomen, en daarmede aeen verbond gemaakt, en heeft hem tot 52een eed gebracht, en de 53machtigen des lands heeft hij 54weggenomen;
51 Genaamd vers 5 het zaad des lands, namelijk van Juda. Hebr. zaad des koninkrijks. Hij verstaat Zedekia. Zie op vers 5. verwijsteksten
a Jer. 34:18. verwijsteksten
52 Of: in een eed doen komen, te weten waardoor Zedekia zich vervloekte, zo hij zijn woord niet hield en niet getrouw bleef. Vgl. Ez. 16 op vers 59. Sommigen menen dat deze manier van spreken in den eed doen komen ziet op het oude gebruik, waardoor degenen die met elkander een verbond maakten, beesten slachtten, die in stukken deelden en dan door de gedeelde stukken doorgingen. Zie Gen. 15 op vers 17. verwijsteksten
53 Te weten die Zedekia met raad en met daad hadden kunnen helpen, om het koninkrijk van Juda tegen den koning van Babel vast te maken en eindelijk van hem te doen afvallen.
54 Te weten tot pandlieden of gijzelaars.
 
14 Opdat het koninkrijk nederig zou zijn, zich niet verheffende, en dat het 55zijn verbond houdende, bestaan mocht.
55 Te weten van den koning van Babel. Versta de beloften van onderdanigheid en trouw, die Zedekia en de heren des lands aan den koning van Babel gedaan hadden.
 
15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, bopdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij 56het verbond breken en ontkomen?
b Jer. 37:5. verwijsteksten
56 Te weten dat hij met den koning Nebukadnezar gemaakt heeft.
 
16 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo hij niet 57in de plaats des konings die hem koning gemaakt heeft, wiens eed hij veracht en wiens verbond hij gebroken heeft, 58bij hem in het midden van Babel 59zal sterven!
57 Te weten waar de koning Nebukadnezar woont, dat is, in Babel, gelijk hier in het einde van het vers gezegd wordt.
58 Dat is, in dezelfde plaats of stad, als daarstraks gezegd is, en dienvolgens niet in zijn vaderland.
59 De zin is, dat hij daar zekerlijk zou sterven; hoewel hij het land niet zien zou, omdat hem tevoren in Ribla de ogen verblind zouden worden, 2 Kon. 25:6, 7. Jer. 32:5; 34:3, 5; 52:11. verwijsteksten
 
17 Ook zal Farao door een groot heir en door menigte van krijgsvergadering met 60hem in oorlog cniets uitrichten, 61als men een dwal zal 62opwerpen en als men esterkten bouwen zal, om 63vele zielen uit te roeien.
60 Dat is, met Zedekia, te weten om hem te helpen, door zijn macht bij de macht van Zedekia te voegen. Of: tegen hem, dat is, tegen den koning Nebukadnezar, om hem te wederstaan en van Jeruzalem te verdrijven.
c Jer. 37:7. verwijsteksten
61 Hetwelk de koning van Babel doen zou.
d Ez. 4:2. verwijsteksten
62 Hebr. uitstorten. Alzo 2 Sam. 20:15. 2 Kon. 19:32. verwijsteksten
e 2 Kon. 25:1. Jes. 29:3. Ez. 4:2. verwijsteksten
63 Dat is, vele mensen.
 
18 Want 64hij heeft den 65eed veracht, brekende het verbond, daar hij, zie, zijn 66hand gegeven had; dewijl hij al deze dingen gedaan heeft, zal hij niet ontkomen.
64 Namelijk de koning Zedekia.
65 Of: vloek.
66 Te weten aan den koning van Babel, tot verzekering van te zullen vasthouden aan het verbond dat hij met hem gemaakt had. Zie van zulke handgeving, gedaan tot verzekering van hetgeen dat men zegt of belooft, 2 Kon. 10:15. 2 Kron. 30:8. Ezra 10:19. verwijsteksten
 
19 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik 67Mijn eed, dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, datzelve 68niet op zijn hoofd geve!
67 God noemt den eed dien Zedekia aan den koning van Babel gedaan had, Zijn eed, omdat hij met aanroeping Zijns Naams gedaan was; en in gelijken zin Zijn verbond, dat hij met denzelven koning gemaakt had. Versta onder het woord eed de straf van de verbreking van den eed.
68 Dat is, met straffen vergelde. Zie 1 Kon. 8 op vers 32. Alzo Ez. 9:10; 11:21; 16:43; 22:31. Een afgebroken manier van eedzweren. verwijsteksten
 
20 En Ik zal 69Mijn fnet over 70hem uitspreiden, dat hij gegrepen zal worden in Mijn jachtgaren; en Ik zal hem doen brengen naar Babel, en zal 71daar met hem grechten over zijn overtreding, waardoor hij tegen Mij overtreden heeft.
69 Zie Ez. 12 op vers 13; 32:3. verwijsteksten
f Ez. 12:13; 32:3. verwijsteksten
70 Te weten over den koning Zedekia.
71 Te weten boven het recht dat Ik over hem heb laten gaan te Ribla, 2 Kon. 25:6, 7. Want daarna heeft hij te Babel in de gevangenis gelegen totdat hij stierf, Jer. 52:11. God wordt gezegd met den mens te rechten, of in het recht Zich met hem te begeven, als Hij door Zijn straffen hem van zijn zonden overtuigt en gelijk in een gericht beschaamd maakt. Alzo Jes. 66:16. Ez. 20:35; 38:22. Zie breder hiervan Ez. 20 op vers 35. verwijsteksten
g Jer. 4:12; 25:31. verwijsteksten
 
21 Daartoe zullen al 72zijn vluchtenden met al zijn 73benden 74door het hzwaard vallen, en de overgeblevenen zullen 75in alle winden iverstrooid worden; en gijlieden zult weten dat Ik, de HEERE, gesproken heb.
72 Zie van dezen 2 Kon. 25:5. Jer. 52:8. verwijsteksten
73 Dat is, scharen en hopen van krijgsvolk. Zie Ez. 12 op vers 14. verwijsteksten
74 Dat is, in den oorlog of door wapenen omkomen. Zie Lev. 26 op vers 7. verwijsteksten
h Ez. 16:40. verwijsteksten
75 Dat is, in alle hoeken der wereld. Zie Ez. 5 op vers 10. verwijsteksten
i Ez. 5:10, 12; 12:14. verwijsteksten
 
22 Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook 76van den oppersten tak des hogen 77ceders 78nemen, dat Ik 79zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik 80een tederen afplukken, denwelken Ik op 81een hogen en verheven berg planten zal;
76 Dat is, van den koninklijken stam. Zie vers 3. Of aldus: van den hogen tak des ceders, of: van den oppersten tak des ceders die hoog was. verwijsteksten
77 Dat is, des koninkrijks van Juda. Zie op vers 3. verwijsteksten
78 Te weten een scheutje of rijsje, hetwelk hier terstond een tere tak genaamd wordt.
79 Dat is, planten zal.
80 Men verstaat hierdoor Zerubbabel en zijn opvolgers, maar inzonderheid Christus, van Denwelken zij voorbeelden waren. Christus wordt een Scheut of Spruite genaamd, Jes. 11:1; 60:21. Zach. 6:12. verwijsteksten
81 Versta het ware Sion, dat is, de ware Joodse en Christelijke kerk en gemeente der heiligen. Zie Jes. 2:2; 11:9. Ez. 20:40. Micha 4:1. verwijsteksten
 
23 Op den berg 82der hoogte Israëls zal Ik hem planten, en hij zal takken voortbrengen en 83vrucht 84dragen, en hij zal tot een 85heerlijken ceder worden, dat onder hem wonen zullen 86alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen.
82 Dat is, die zeer hoog zal wezen. Versta deze hoogheid zowel van de hoogberoemde en wijduitgebreide vermaardheid van het Rijk van Christus, als van de uitnemende hoogheid en waardigheid der weldaden van Christus, die daarin te bekomen zullen zijn.
83 Zie van deze vrucht Ps. 85:10, enz. Jes. 11:2, enz. Dan. 9:24. verwijsteksten
84 Hebr. maken.
85 Versta geen uiterlijke noch aardse, maar inwendige en hemelse heerlijkheid; van dewelke zie Ps. 110:1, enz. Ef. 1:20, enz. Filipp. 2:9, 10, 11. verwijsteksten
86 Dat is, niet alleen Israëlieten en Joden, maar ook heidenen.
 
24 Zo zullen alle 87bomen des velds weten dat Ik, de HEERE, 88den hogen boom vernederd heb, 89den nederigen boom verheven heb, 90den groenen boom verdroogd en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen.
87 Dat is, mensen, die zo genoemd worden omdat zij goede vruchten moeten dragen, Ps. 1:3. Jes. 56:3. Matth. 7:17, 18, 19. Sommigen verstaan eigenlijk de koningen, die onder andere mensen in hoogheid uitsteken, Dan. 4:20, 22. verwijsteksten
88 Men kan dit lichamelijk verstaan van de Babyloniërs en hun monarchie, die verstoord is door Cyrus; en geestelijk van den duivel en zijn rijk, dat door Christus verwoest is.
89 Dit kan ook lichamelijk verstaan worden van de Joden, toen zij wederkeerden uit de Babylonische gevangenis, en geestelijk van alle uitverkorenen en gelovigen, die door Christus uit het geweld des duivels verlost zijn.
90 Het voorgaande wordt met andere woorden herhaald.

Einde Ezechiël 17