Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 16 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 16

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Door de gelijkenis van een nieuwgeboren en ellendiglijk verlaten dochtertje, enz., stelt God den Joden voor ogen hun onwaardigheid en Zijn bijzondere liefde en weldadigheid, die Hij hun uit loutere genade bewezen heeft, vss. 1, 2, 3, enz. Daartegen hun snode ondankbaarheid en ontrouw, bewezen door allerlei gruwelijke afgoderij en heidense verbonden, 15. Voorts de rechtvaardigheid Zijner gestrenge oordelen over hen, 35. Die zij (erger zijnde dan haar zusters, Sodom en Samaria) wel verdiend had, 45. Met belofte nochtans van de genadige herstelling, welke zij, met de uitverkoren heidenen, in den Messias zouden deelachtig worden, 60.
 
Jeruzalems afkomst en ontrouw
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2 Mensenkind, maak 1Jeruzalem haar 2gruwelen bekend,
1 Dat is, den inwoners van Jeruzalem, dewelke hier vervolgens om deze oorzaak in het enkelvoud en in het vrouwelijk geslacht toegesproken worden.
2 Dat is, gruwelijke werken, voornamelijk door afgoderij bedreven.
 
3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE tot Jeruzalem: Uw 3handelingen en uw 4geboorten zijn uit het land der Kanaänieten; uw vader was 5een Amoriet, en uw moeder een 6Hethitische.
3 Velen verstaan hierdoor al het bedrijf van het gehele Israëlitische volk in het stuk van de religie en den godsdienst; waaronder ook te begrijpen zijn de werken rakende den wandel des levens. Anderen vertalen dit woord met afkomsten, of geslachten, oorsprongen, woningen, of verkeringen.
4 Dat is, de beginselen en de oorsprongen van uw voorgemelde handelingen zijn niet uit Abraham en Sara, van dewelke gij u beroemt afkomstig te wezen, maar uit de afgodische en goddeloze heidenen, welker doen gij nagevolgd hebt, ontaardende van het geloof en de werken van uw vader Abraham. Vgl. Joh. 8:39. Rom. 2:28; 9:7, 8. Sommigen menen dat het Hebreeuwse woord hier in het meervoud gesteld wordt om aan te wijzen dat de Israëlieten altijd verscheidene afgodische religies nagevolgd hebben, met één niet tevreden zijnde. verwijsteksten
5 Zie van de afkomst van dit volk Gen. 10:16, en van deszelfs boosheid Gen. 15:16. verwijsteksten
6 Van der Hethieten afkomst zie Gen. 10:15, en van hun boosheid Gen. 27:46. verwijsteksten
 
4 En aangaande uw geboorten: 7ten dage als gij geboren waart, 8werd uw navel 9niet afgesneden; en gij waart niet met water gewassen 10toen Ik u aanschouwde; gij waart ook 11geenszins met zout gewreven, noch in windelen gewonden.
7 Dat is, ten tijde als Ik Abram, die een afgodendienaar was, Joz. 24:2, toen gij in zijn lendenen waart, riep uit Ur in Chaldea om in het land van Kanaän te komen, bracht zijn zaad in Egypte, en leidde het door de woestijn in het beloofde land. Vgl. Hos. 2:2. verwijsteksten
8 De ellende van het volk van Israël wordt hier beschreven door een gelijkenis genomen van een nieuwgeboren kind, dat uit het lichaam van zijn moeder voortgekomen zijnde, van niemand gadegeslagen wordt.
9 Dit betekent, dat geen bloot creatuur dit volk van zijn aangeboren ellende, zonde en dood verloste of verlossen kon, om hetzelve tot de eeuwige zaligheid te brengen.
10 Hebr. met Mijn aanschouwen, dat is, zo haast als Ik u aanschouwde. Alzo zetten ook enigen de woorden bij of met mijn voet, Gen. 30:30, over. Dat is, zo haast als ik inkwam. Anders: tot Mijn aanschouwen, dat is, tot een welgevallen van Mijn aanschouwen, zodat gij Mijn gezicht zoudt aangenaam geweest zijn. Anders: tot verzachting, te weten waardoor de huid van het nieuwgeboren kind zacht, zuiver, net en glad wordt gemaakt, als dezelve na de afwassing met enige substanties daartoe gebruikelijk, bestreken is geweest. verwijsteksten
11 Hebr. gezouten wordende gezouten geworden. Het zout werd in voortijden ook gebruikt tot verstijving van de huid en versterking der inwendige partijen. Dit alles geeft te verstaan dat God in de Israëlieten, als Hij hen voor Zijn volk aannam, niet anders gevonden heeft dan ellende, vuilnis en zwakheid, en dienvolgens dezelve verkoren heeft niet uit aanzien van hun waarde, maar door Zijn genade, in den beloofden Middelaar.
 
5 12Geen oog had medelijden over u, om u een 13van deze dingen te doen, om zich over u te erbarmen; maar gij 14zijt geworpen geweest op het vlakke des velds, om de walgelijkheid 15van uw ziel, ten dage toen gij geboren waart.
12 Te weten, niet alleen omdat zij niet wilden, maar ook niet konden. Hebr. Geen oog spaarde of verschoonde over u.
13 Te weten, die aan een zodanig nieuwgeboren kindeken noodzakelijk tot zijn behoudenis gedaan moeten worden.
14 Dat is, als van allen verlaten en van niemand te helpen dan van God.
15 Want arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het, Jer. 17:9. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God, Rom. 8:7, en hij is geheel als een made en worm, Job 25:6, ja, lichter dan de ijdelheid, Ps. 62:10. verwijsteksten
 
6 Als Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde 16in uw bloed, en Ik zeide tot u 17in uw bloed: 18Leef; 19ja, Ik zeide tot u in uw bloed: Leef.
16 Te weten dat aan uw lijf was, toen gij eerst ter wereld kwaamt. Dit bloed betekent ons de verdorvenheid der natuur, in dewelke wij allen ontvangen en geboren zijn, en die ons den tijdelijken en eeuwigen dood onderworpen maakt.
17 Dat is, daar gij in uw bloed waart.
18 Dat is, gij zult leven, niettegenstaande dat gij zeer verdorven en ellendig zijt. Het is een bevel, inhoudende een belofte des levens; van welke manier van spreken zie Ps. 37 op vers 3. Spr. 3 op vers 25. De Heere wil zeggen: Hoewel gij zeer onrein en mismaakt zijt, en ligt als in het midden des doods, nochtans zal Ik maken dat gij zult leven. Dit is steeds vervuld, volgens het verbond der genade, hetwelk God met Abraham heeft opgericht. verwijsteksten
19 Dit wordt tweemaal gezegd, om te tonen dat God Zijn beloften menigmaal heeft vernieuwd en dat zij vast gaan. Zie van deze beloften Gen. 12:1, 2, 3; 13:15, 16; 15:1, enz.; 17:1, 2, enz.; 22:17, enz.; 24:7; 26:3; 28:13, enz. verwijsteksten
 
7 Ik heb u tot 20tienduizend, als het gewas des velds, gemaakt; en gij zijt gegroeid en groot geworden en zijt gekomen tot 21grote sierlijkheid; uw borsten zijn vast geworden en uw haar is gewassen, doch gij waart 22naakt en bloot.
20 Dat is, tot een zeer grote menigte. Zie Ex. 1:7; 12:37. Een zeker getal voor een onzeker. verwijsteksten
21 Hebr. tot de sierlijkheid der sierlijkheden, dat is, tot zeer grote of de allermeeste frisheid. Zie van deze manier van spreken Lev. 2 op vers 3. Versta dit van een geestelijke sierlijkheid en frisheid, welker oorzaak zie Deut. 7:7, 8, en is dienvolgens voortgekomen uit de eerste weldaad hier vermeld, begrepen in de belofte des levens, vers 6. verwijsteksten
22 Hebr. naaktheid. Alzo vers 22. Versta de beroving der oorspronkelijke gerechtigheid, en de ledigheid van alle zaligmakend goed. Zie van de geestelijke naaktheid ook Openb. 3:17. verwijsteksten
 
8 Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd 23der minne; zo 24breidde Ik Mijn vleugel over u uit en dekte uw 25naaktheid; ja, aIk zwoer u en kwam met u in 26een verbond, spreekt de Heere HEERE, en gij werdt Mijne.
23 Dat is, dat gij huwbaar waart, of bekwaam om ten huwelijk begeerd te worden. De Heere spreekt hier menselijkerwijze van het geestelijke huwelijk, hetwelk Hij uit enkel genade en liefde aangegaan heeft met het Joodse volk, als Hij hetzelve van alle andere volken der aarde heeft afgezonderd en daarmede een verbond der genade in den Messias opgericht.
24 Dat is, Ik nam u in Mijn bewaring, om u tot Mijn bruid te nemen. Vgl. Ruth 3 op vers 9. verwijsteksten
25 Of: schaamte.
a Gen. 22:16; 24:7. verwijsteksten
26 Te weten van het geestelijke huwelijk, dat Ik uw God en gij Mijn volk zoudt wezen. Zie Gen. 17:1, 2, enz. verwijsteksten
 
9 Daarna 27wies Ik u met water, en Ik spoelde 28uw bloed van u af, en 29zalfde u met olie.
27 Hierdoor verstaan velen de weldaad van de vergeving der zonden, vloeiende uit het genadeverbond, en die dikwijls door afwassing afgebeeld en uitgedrukt wordt, Ex. 24:8. Lev. 15:13. Ps. 51:4, 9. Ez. 36:25. Hand. 22:16. 1 Kor. 6:11. Openb. 1:5. Doch versta ook dit en het volgende van de wedergeboorte en heiligmaking, ten opzichte van de kinderen der belofte en de uitverkorenen, die onder het volk waren. verwijsteksten
28 Te weten dat in uw geboorte aan u gevonden werd.
29 Te weten om u behaaglijk te maken. Vgl. Esth. 2:12. Dit betekende de geestelijke zalving met de olie der wedergeboorte, waardoor de mens tot een beter leven geheiligd wordt. Zie van deze olie en zalving 2 Kor. 1:21, 22. 1 Joh. 2:20, 27. verwijsteksten
 
10 30Ik bekleedde u ook met 31gestikt werk, en Ik schoeide u met 32dassenvellen, en omgordde u met 33fijn linnen en bedekte u met zijde.
30 Dat is, Ik heb u overvloediglijk voorzien, niet alleen naar het lichaam van al hetgeen dat u nodig was, maar met geestelijke goederen en weldaden zo verrijkt en vervuld, dat gij onder andere volken uitsteekt, Gen. 12:2, 3. Num. 24:5, 6, 7, 17, 18, 19. Deut. 4:6, 7, 8. Ps. 132:13, 14, 15, enz., en door Mijn huwelijk een koningin geworden zijt. Zie Ps. 45:10, 11, 12, 13, 14, enz. Zie ook op vers 13. verwijsteksten
31 Of: borduurwerk. Alzo vers 18. verwijsteksten
32 Zie van deze Ex. 25 op vers 5. verwijsteksten
33 Zie Gen. 41 op vers 42. verwijsteksten
 
11 Ook versierde Ik u met sieraad, en deed 34armringen aan uw handen en een 35keten aan uw 36hals.
34 Zie Gen. 24 op vers 22. verwijsteksten
35 Zie van dit woord ook Gen. 41:42. verwijsteksten
36 Hebr. keel, of gorgel.
 
12 Desgelijks deed Ik een 37voorhoofdsiersel 38aan uw aangezicht, en 39oorringen aan uw oren, en 40een kroon der heerlijkheid op uw hoofd.
37 Zie Gen. 24 op vers 22. verwijsteksten
38 Of: over uw neus, of: aan uw voorhoofd. Zie Gen. 24 op vers 47. verwijsteksten
39 Zie hetzelfde woord in dezelfde betekenis Gen. 35:4. verwijsteksten
40 Of: een kroon des sieraads, dat is, een heerlijke of sierlijke kroon. Zie Spr. 4:9 en de aant. verwijsteksten
 
13 41Zo waart gij versierd met goud en zilver, en uw kleding was fijn linnen en zijde en 42gestikt werk; gij at 43meelbloem en honing en olie; en gij waart 44gans 45zeer schoon en waart voorspoedig, 46dat gij een koninkrijk werdt.
41 Door al deze gelijkenissen, genomen van lichamelijk sieraad, nooddruft, schoonheid en voorspoed, wordt afgebeeld de overvloed der geestelijke gaven, waarmede God het Israëlitische volk boven andere natiën verheven had, als daar waren het geven van de wet, de openbaring der hemelse leer, de gave der profetie, het priesterdom, de zuivere godsdienst, de wonderen, de hoop van het toekomende leven, enz.
42 Of: borduurwerk.
43 Versta onder de soorten van leeftocht hier verhaald, al wat nodig is tot onderhouding des levens en aangenaam tot deszelfs vermaking.
44 Hebr. in zeer zeer.
45 Dat is, zeer aangenaam en van alle volken met verwondering aangezien.
46 Dat is, dat gij uw eigen koningen gehad hebt, die u regeerden. Of: gij hadt voorspoed in het koninkrijk, te weten meest onder de regering van den koning David en Salomo. De koninklijke hoogheid was den Israëlieten beloofd, Gen. 17:6; 49:10. verwijsteksten
 
14 Daartoe 47ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn 48heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE.
47 Zie de belofte hiervan Gen. 12:2. Deut. 4:6, 7, 8. De vervulling Num. 23:8, 21, enz. Joz. 2:9. 2 Sam. 7:9. 1 Kon. 10:1, enz., 24, enz. 2 Kron. 32:23. verwijsteksten
48 Zie op vss. 10, 13. verwijsteksten
 
15 Maar gij hebt 49vertrouwd op uw schoonheid en hebt 50gehoereerd 51vanwege uw naam, ja, hebt uw hoererijen uitgestort aan eenieder die voorbijging; voor hem was 52zij.
49 Even alsof gij die altijd behouden zoudt, hoe gij het ook met Mij maaktet.
50 Dat is, afgoderij bedreven, eensdeels in uw afgodendienst, anderdeels in uw snode verbintenissen met de afgodische volken. Zie van de geestelijke hoererij door afgodendienst, Lev. 17 op vers 7; 20 op vers 5, en van de ongeoorloofde verbintenissen door God verboden, Ex. 23:32; 34:12. Deut. 7:2, en van de Joden gemaakt, 2 Kron. 19:2; 20:35, enz. verwijsteksten
51 Dat is, omdat gij den naam hebt zeer schoon te zijn, en uit zulke oorzaak den wil u gemeen te maken, tot verzadiging van uw hoerachtigen aard.
52 Te weten uw schoonheid. Vgl. Jes. 57:5. Jer. 2:20, 23, 36; 3:6. verwijsteksten
 
16 En gij hebt van uw klederen genomen, en u gemaakt geplekte 53hoogten en hebt daarop gehoereerd; 54zulks is niet gekomen en zal niet geschieden.
53 Versta altaren in hoge plaatsen den afgoden opgericht, en met bonte of breedgeplekte klederen behangen, opdat zij van verre gezien zijnde, de passanten tot afgoderij zouden aantrekken. Deze worden hier vergeleken bij de bedden der hoeren, dewelke schoon en kostelijk opgepronkt worden, om de minnaars aan te lokken, Spr. 7:16, waarom ook deze afgodische plaatsen der afgodendienaren bedden genaamd worden, Jes. 57:7. verwijsteksten
54 De zin is, dat het de Joden zo grof maakten met hun afgoderij, dat zij huns gelijken niet hadden noch hebben zouden.
 
17 Daartoe hebt gij genomen 55de vaten uws sieraads van 56Mijn goud en van Mijn zilver, dat Ik u gegeven had, en gij hebt u 57mansbeelden 58gemaakt; en gij hebt met dezelve 59gehoereerd.
55 Het Hebreeuwse woord wordt in het gemeen genomen voor allerlei vaatwerk, gereedschap, of huisraad, dat van goud, zilver, enz., gemaakt is. Vgl. Lev. 15 op vers 4. verwijsteksten
56 Dat is, hetwelk Ik u gegeven had tot noodzakelijk gebruik en matig sieraad. Vgl. Hos. 2:8. verwijsteksten
57 Het schijnt dat hier mansbeelden genaamd worden, en niet vrouwenbeelden, omdat Jeruzalem hier ingevoerd wordt onder de persoon van een hoer, die zich met alle man vermengt. Of omdat zij enige beelden hebben gehad in den vorm van een man, zeer onkuiselijk en ijselijk afgebeeld.
58 Te weten van dat goud en zilver.
59 Te weten met die offeranden te doen, aan te roepen en alle godsdienstige eer te bewijzen.
 
18 En gij hebt uw gestikte klederen genomen en hebt 60ze bedekt; en gij hebt 61Mijn olie en Mijn 62reukwerk voor hun aangezichten gesteld.
60 Te weten uw beelden, en dat, om die ook met kostelijk sieraad te vereren. Hetwelk mede afgoderij is.
61 Die Ik u tot ander gebruik gegeven heb, en onder andere tot Mijn dienst. Zie Gen. 28 op vers 18. Ex. 27:20, 21; 30:7. Lev. 2:1, 2; 8 op vers 2. Richt. 9 op vers 9. verwijsteksten
62 Van het reukwerk uit verscheidene specerijen tot het gebruik van den godsdienst gemaakt, zie Ex. 30:34, 35. verwijsteksten
 
19 En Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie en honing, waarmede Ik u spijsde, dat hebt gij ook voor 63hun aangezichten gesteld tot een 64lieflijken reuk; zo is het geschied, spreekt de Heere HEERE.
63 Te weten der beelden.
64 Vgl. Gen. 8 op vers 21. verwijsteksten
 
20 Verder hebt gij uw zonen en uw dochteren, die gij 65Mij gebaard hadt, genomen en hebt hen 66denzelven geofferd 67om te verteren; 68is het wat kleins van uw hoererijen,
65 Te weten die Mij toekwamen uit kracht van het verbond dat Ik met u en uw zaad gemaakt heb. Want hoewel het Joodse volk God verlaten had en waardig was van God verlaten te worden, nochtans dewijl dit nog niet geschied was, genereerde het kinderen, die Hij ook door de besnijdenis voor de Zijnen nog waardig achtte te kennen, niet willende de kinderen om de misdaad der ouders straffen. Alzo Ez. 23:37. verwijsteksten
66 Te weten afgoden en beelden.
67 Dat is, opdat zij die met het vuur verslinden zouden.
68 Te weten in uw ogen of oordeel, dat gij zulke gruwelen doet als in het voorgaande en volgende verhaald worden, voortkomende uit uw hoererij?
 
21 Dat gij Mijn kinderen b69geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve 70voor hen door het vuur hebt doen gaan?
b Jes. 57:5. verwijsteksten
69 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk kelen, of de keel afsteken, Lev. 1 op vers 5. Maar hier wordt het eenvoudig genomen voor doden, door door het vuur te doen gaan. Zie Lev. 18 op vers 21. 2 Kon. 23 op vers 10. 2 Kron. 28 op vers 3. Ez. 23:37. verwijsteksten
70 Dat is, ter ere van de afgoden.
 
22 Ook hebt gij bij al uw gruwelen en uw hoererijen niet gedacht aan de dagen 71uwer jonkheid, als 72gij naakt en bloot waart, als gij 73vertreden waart in uw bloed.
71 Zie op vers 4. verwijsteksten
72 Zie op vers 7. verwijsteksten
73 Zie op vers 6. verwijsteksten
 
23 Het is ook geschied na al uw boosheid (wee, wee u, spreekt de Heere HEERE),
24 Dat gij u een 74verwelfsel gebouwd hebt, en u een hoge plaats gemaakt hebt in elke straat.
74 Dat is, verheven plaats, om daarop uw afgoderij te bedrijven. Vgl. Lev. 26 op vers 30. Insgelijks Jes. 57:7, enz. Jer. 3:6. verwijsteksten
 
25 75Aan elk hoofd des wegs hebt gij uw hoge plaats gebouwd, en hebt uw schoonheid gruwelijk gemaakt, en 76hebt uw 77benen gespreid voor eenieder die voorbijging, en hebt uw hoererijen vermenigvuldigd.
75 Of: Op elken hoofdweg, of: Vooraan op allen weg, dat is, op alle kruiswegen en aanvangen der straten. Alzo Ez. 21:21. Vgl. Spr. 8:2 en de aant., alwaar de scheiweg een huis der paden wordt genoemd. verwijsteksten
76 Dat is, gij hebt u overgegeven tot allerlei soort van de allersnoodste en onbeschaamdste afgoderij, van wat volken gij ze ook ontleend zoudt mogen hebben. Het Hebreeuwse woord wordt gebruikt van den mond en van de benen; van den mond, voor dien wijd opensperren om lichtvaardiglijk en onbeschaamdelijk te spreken, Spr. 13:3; van de benen, voor open te zetten tot onkuisheid, als hier. verwijsteksten
77 Hebr. voeten.
 
26 Gij hebt ook 78gehoereerd met de 79kinderen van Egypte, uw naburen, die 80groot van vlees zijn; en gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot toorn te verwekken.
78 Te weten met ongeoorloofde verbonden met hen te maken, vgl. Jes. 30:2; 31:1, tegen het bevel des Heeren, Deut. 17:16. Alzo is ook vers 28 het woord hoereren genomen. verwijsteksten
79 Dat is, Egyptenaars. Alzo kinderen van Assur voor Assyriërs, vers 28, kinderen van Babel, Ez. 23:17. verwijsteksten
80 Dat is, die zeer geweldig en machtig zijn, zelfs in onkuisheid. Vgl. Ez. 23:20. verwijsteksten
 
27 Zie, daarom 81strekte Ik Mijn hand over u uit en verminderde het u 82bescheiden deel; en Ik 83gaf u over in den lust dergenen die u haten, 84der dochteren cder Filistijnen, die vanwege 85uw schandelijken weg beschaamd waren.
81 Te weten om u te straffen, gelijk volgt. Zie Ez. 14 op vers 9. verwijsteksten
82 Te weten van spijze en drank en gewoon onderhoud. Zie Job 23 op vers 12. verwijsteksten
83 Zie de verklaring van deze manier van spreken Ps. 27 op vers 12. verwijsteksten
84 Dat is, des volks der Filistijnen. Zie 2 Kon. 19 op vers 21. verwijsteksten
c 2 Kron. 28:18. verwijsteksten
85 Hebr. uw weg van schandelijkheid.
 
28 Verder hebt gij 86gehoereerd met de 87kinderen van Assur, omdat gij 88onverzadelijk waart; ja, als gij met hen gehoereerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd geworden.
86 Zie op vers 26. verwijsteksten
87 Zie 2 Kon. 16:7. 2 Kron. 28:16. verwijsteksten
88 Te weten van hoereren.
 
29 Maar gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd 89in het land van Kanaän tot in Chaldéa; en daarmede ook zijt gij niet verzadigd geworden.
89 Sommigen verstaan dit alzo, dat de Joden niet alleen de afgoderij der Kanaänieten nagevolgd hebben, maar ook der Chaldeeën, en dat zulks zou mogen geschied zijn van degenen die met Jechonia naar Babel zijn gevankelijk weggevoerd geweest.
 
30 Hoe 90zwak is uw hart (spreekt de Heere HEERE) als gij al deze dingen doet, zijnde het werk van een 91heersende hoerachtige vrouw;
90 Of: flauw, week, mat, te weten vermoeid en overarbeid zijnde, door die onverzadelijke hoerachtige begeerlijkheid.
91 Dat is, die niet alleen een hoer is, maar in de hoererij zo overdadig, dartel en moedwillig, dat zij de meesteres boven allen is.
 
31 Als gij uw 92verwelfsel bouwt 93aan het hoofd van iederen weg, en uw hoge plaats maakt in elke straat, en niet zijt geweest als 94een hoer, het hoerenloon beschimpende!
92 Zie op vers 24. verwijsteksten
93 Zie op vers 25. verwijsteksten
94 Dewijl gij geen loon begeert, maar toegeeft. Zie vss. 33, 34. verwijsteksten
 
32 O die 95overspelige vrouw! Zij neemt in plaats van 96haar Man de 97vreemden aan.
95 Te weten die andere mannen tot zich lokt, zonder enig loon te begeren.
96 Die God Zelf is, Hos. 2:19. 2 Kor. 11:2. verwijsteksten
97 Te weten boelen en hoereerders, dat is, vreemde en valse goden, Ps. 44:21. Jer. 2:25; 3:13. verwijsteksten
 
33 98Men geeft loon aan alle hoeren; maar gij geeft 99uw loon aan al uw 100boelen, en gij beschenkt hen, opdat zij tot u 1van rondom 2zouden ingaan 3om uw hoererijen.
98 Hebr. Zij geven, te weten de hoereerders.
99 Te weten zowel in het bekomen en verkrijgen van de vreemde goden en de wijze om die te dienen, als om afgodische verbonden met de heidenen te maken.
100 Hebr. liefhebbers, of minnaars. Alzo in het volgende.
1 Dat is, van alle steden en landen.
2 Zie van deze manier van spreken Gen. 6 op vers 4. verwijsteksten
3 Dat is, om met u hoererij te bedrijven.
 
34 Zo geschiedt met u in uw hoererijen 4het tegendeel 5van de vrouwen, 6dewijl men u niet naloopt om te hoereren; want als gij hoerenloon geeft en het hoerenloon u niet gegeven wordt, zo zijt gij tot een tegendeel geworden.
4 Hebr. omkering.
5 Te weten die onkuis zijn en haar lichaam gemeen maken. Want zij begeren hoerenloon te ontvangen en niet te geven.
6 Hebr. en achter u om werd niet gehoereerd, dat is, dewijl niemand u vervolgt of naloopt om met u hoererij te bedrijven.
 
Jeruzalems straf en herstel
35 Daarom, o hoer, hoor des HEEREN woord.
36 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat uw 7vergift uitgestort is en uw schaamte door uw hoererijen met 8uw boelen ontdekt is, en met al de drekgoden 9uwer gruwelen, en naar het 10bloed uwer kinderen, dat gij hun gegeven hebt;
7 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk koper, koperroest, kopergroen, Spaans groen, hetwelk vergiftig is, en wordt hier bij gelijkenis genomen voor den vuilen vloed, dien een hoer met veel hoereren krijgt aan haar lichaam. Waarmede te verstaan gegeven wordt hoe vuil en schandelijk de afgoderij voor God is. Naar anderer gevoelen wijst het woord op de onverzadelijke begeerlijkheid der hoeren. Zie van het Hebreeuwse woord ook Ez. 24:11. Dit vertalen anderen met vuiligheid, lelijkheid, schamelheid of fielterij. verwijsteksten
8 Hier wordt verhaald tweeërlei geestelijke hoererij: de eerste met vreemde volken door ongeoorloofde verbonden, als daar waren de Assyriërs, Egyptenaars en Babyloniërs; de andere met de afgoden door valse godsdiensten.
9 De afgoden worden zo genaamd omdat in hun afgodsdienst vele gruwelen geschieden.
10 Hebr. de bloeden, dat is, doodslagen, zie Gen. 4 op vers 10, waardoor gij uw kinderen wredelijk vermoord hebt, den afgoden ter eer. Zie vss. 20, 21. Anders: bij of omtrent het bloed van uw kinderen, enz., dat is, als gij uw kinderen vermoord hebt. verwijsteksten
 
37 Daarom, zie, Ik zal al uw 11boelen vergaderen met dewelke gij 12vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen 13uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen.
11 Uit hetwelk het heirleger der Babyloniërs bestond.
12 Te weten in geestelijke afgoderij, zowel der goddeloze verbonden als der valse godsdiensten. Anders: wellust of vermaak genomen of gedreven hebt, of: wellustig geweest zijt, of: het zoet gehad hebt.
13 Of: uw schaamte. Dit betekent de snoodste en gemeenste schande die men iemand voor de mensen zou mogen aandoen. Vgl. 2 Sam. 10:4. Jes. 20:4; 47:3. Jer. 13 op vss. 22, 26. Nah. 3:5. verwijsteksten
 
38 Daartoe zal Ik u naar 14de rechten der overspeelsters en 15der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan 16het bloed der grimmigheid en des 17ijvers.
14 Zie van deze rechten Lev. 20:10. Deut. 22:22. verwijsteksten
15 Zie Gen. 9:6. Ex. 21:12. Matth. 26:52. Openb. 13:10. verwijsteksten
16 Dat is, den dood die voortkomen zal uit Mijn grimmigheid en ijver.
17 Zie Ez. 5 op vers 13. verwijsteksten
 
39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw 18sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten.
18 Hebr. vaten of gereedschappen uws sieraads, of uwer heerlijkheid.
 
40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken.
41 Zij zullen ook uw huizen 19met dvuur verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor veler 20vrouwen ogen; en Ik zal u doen ophouden van een hoer te zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon geven.
19 Deze straf is hier misschien ook vermeld ten aanzien van de zonde des overspels, die alzo door enige oude wetten is gestraft geweest. Vgl. Gen. 38:24. Lev. 21:9. Jer. 29:22, 23. Ez. 23:45, 47. Zie deze verbranding vervuld 2 Koningen 25. 2 Kronieken 36. Jeremia 52. verwijsteksten
d 2 Kon. 25:9. Jer. 52:13. verwijsteksten
20 Dat is, volken. Alzo is het Joodse volk in deze gehele handeling voorgesteld onder den naam van een overspelige vrouw. Zo worden ook door dochteren in de Heilige Schrift volken verstaan. Zie op vers 27. Hier nu wordt gesproken van de omliggende volken, denwelken de Joden in hun ondergang tot een openbaar voorbeeld van Gods wraak, ja, velen tot een spot geworden zijn. Zie Ps. 137:7. Klgld. 1:8, 21; 2:15, 16. Ez. 25:3, enz.; 26:2, enz. verwijsteksten
 
42 Zo zal Ik 21Mijn grimmigheid op u doen rusten, en 22Mijn ijver zal van u afwijken; en Ik zal stil zijn en niet meer toornig wezen.
21 Zie Ez. 5 op vers 13. verwijsteksten
22 Te weten nadat Ik al Mijn schrikkelijke oordelen tegen u zal uitgevoerd hebben, zodat Ik Mij daarmede tevreden houden zal zonder Mij over uw snoodheid meer te storen. God spreekt van Zichzelven menselijkerwijze.
 
43 Daarom dat gij niet gedacht hebt 23aan de dagen uwer jonkheid en Mij 24tot beroering geweest zijt met dit alles, zie, zo zal Ik ook 25uw weg op uw ehoofd geven, spreekt de Heere HEERE; en gij zult 26die schandelijke daad niet doen boven al uw 27gruwelen.
23 Dat is, aan uw eerste ellende en Mijn weldadigheid daarin jegens u. Zie vers 4, enz. verwijsteksten
24 Te weten tot toorn. Alzo is dit woord voor toornige beroering genomen Gen. 45:24. Spr. 29:9. Zie de aantt. verwijsteksten
25 Zie Ez. 9 op vers 10. verwijsteksten
e Ez. 9:10; 11:21. verwijsteksten
26 Versta het vergeten van haar jonkheid, waarvan in het begin van dit vers gemeld is. Anders: het vermoorden van haar kinderen, waarvan zie vss. 20, 21. Sommigen nemen het Hebreeuwse woord in het goede, en vertalen deze woorden aldus: en gij hebt niet één gedachte gemaakt of gehad, dat is, niet eens gedacht aan al uw gruwelen. verwijsteksten
27 Dat is, gruwelijke afgoderijen.
 
44 Zie, eenieder die spreekwoorden gebruikt, zal van u een 28spreekwoord gebruiken, zeggende: 29Zo de moeder is, is haar dochter.
28 Zie Ez. 12 op vers 22. verwijsteksten
29 Dat is, de dochter volgt zeer dikwijls den aard en de zeden van haar moeder.
 
45 30Gij zijt de dochter uwer moeder, die de walg had 31van haar Man en van haar kinderen; en gij zijt de zuster 32uwer zusters, die de walg gehad hebben van haar mannen en van haar kinderen; 33uw moeder was een Hethitische, en uw vader een Amoriet.
30 Dat is, gij aardt naar haar en zijt haar in manieren en werken gelijk.
31 Dat is, van God, Dien zij door de afgoderij verliet, en van haar eigen zonen en dochteren, die zij den afgoden ter eer vermoordde.
32 Genaamd Samaria en Sodom in het volgende vers. Hebr. zuster, dat is, van elkeen uwer zusters. Alzo in het volgende.
33 Zie op vers 3. verwijsteksten
 
46 Uw 34grote zuster nu is Samaría, zij en haar 35dochteren, dewelke woont 36aan uw linkerhand; maar uw zuster die kleiner is dan gij, die tegen uw rechterhand woont, is Sódom en haar dochteren.
34 Samaria, waardoor de tien stammen te verstaan zijn, wordt Jeruzalems grote zuster genaamd, omdat haar koninkrijk meerder was dan het koninkrijk van Juda, alzo Sodom haar kleine zuster, omdat haar koninkrijk minder was.
35 Het woord dochteren betekent wel dikwijls de onderhorige plaatsen der grootste steden (zie 2 Kon. 19 op vers 21), maar hier kan men het verstaan van de inwoners dezer steden en landen. verwijsteksten
36 Dat is, noordwaarts van u. Want die in Jeruzalem waren, staande met het aangezicht naar het oosten, hadden Samaria aan de linkerhand, dat is, benoorden, en Sodom aan de rechterhand, dat is, bezuiden.
 
47 Doch gij 37hebt in haar wegen niet gewandeld, noch naar haar gruwelen gedaan; 38het was wat gerings, 39een verdriet; maar gij hebt het 40meer verdorven dan zij, in al uw 41wegen.
37 Dat is, haar zonden zijn nog bij de uwe, die veel meerder en gruwelijker zijn, niet te vergelijken.
38 Te weten niet anders te zondigen dan die van Samaria en Sodom gezondigd hadden.
39 Te weten dat gij niet meer zoudt doen dan zij gedaan hadden.
40 Dat is, erger gemaakt en goddelozer geleefd. Alzo is het woord verderven of verdorven maken genomen Deut. 31:29. Richt. 2:19. Anders heet de Heilige Schrift dit zijn weg verderven, Gen. 6:12, zijn handelingen of werken verderven, Zef. 3:7. verwijsteksten
41 Dat is, werken.
 
48 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, indien Sódom, uw zuster, zij met haar dochters, gedaan heeft gelijk gij gedaan hebt en uw dochters!42
42 Een afgebroken rede, in het eedzweren gebruikelijk.
 
49 Zie, dit was de ongerechtigheid uwer zuster Sódom: hoogmoed, 43zatheid van brood en 44stille gerustheid had zij en haar dochters, maar zij sterkte de hand des armen en nooddruftigen niet.
43 Versta al de zonden, dewelke uit den overvloed van lichamelijke nooddruft plegen in den goddeloze voort te komen; alzo in het volgende: geruste voor het kwaad dat daaruit komt.
44 Of: geruste stilheid. Anders: overvloedige ledigheid.
 
50 En zij verhieven zich en deden 45gruwelijkheid 46voor Mijn aangezicht; daarom fdeed Ik haar weg, 47nadat Ik het gezien had.
45 Zie hiervan Gen. 13:13; 18:20; 19:5. verwijsteksten
46 Zie Gen. 6 op vers 11. verwijsteksten
f Gen. 19:24. verwijsteksten
47 Te weten hoe gruwelijk zij leefden. Vgl. Gen. 18:21 en de aant. Het is menselijkerwijze van God gesproken. verwijsteksten
 
51 Samaría ook heeft naar de helft uwer zonden 48niet gezondigd; en gij hebt uw gruwelen meer dan zij vermenigvuldigd, en hebt uw zusters 49gerechtvaardigd door al uw gruwelen die gij gedaan hebt.
48 Te weten om uw ondankbaarheid, waardoor gij de weldadigheid, die van Mij aan u veel meerder dan aan Samaria geweest is, smadelijk verworpen hebt; en om uw zorgeloosheid, waardoor gij de straffen die Ik over Samaria gezonden heb, u tot een voorbeeld en waarschuwing, hebt in den wind geslagen.
49 Dat is, verklaard vromer te zijn dan gij, omdat zij zo gruwelijk niet gezondigd hebben. Vgl. Jer. 3:11. verwijsteksten
 
52 Draag gij dan ook uw schande, gij die voor uw 50zusters 51geoordeeld hebt door uw zonden, die gij gruwelijker gemaakt hebt dan zij; zij zijn rechtvaardiger dan gij. Wees gij dan ook beschaamd, en draag uw schande, omdat gij uw 52zusters gerechtvaardigd hebt.
50 Hebr. zuster. Zie op vers 45. verwijsteksten
51 Dat is, gerechtvaardigd en vromer dan uzelven gesproken hebt, als in het voorgaande vers. Anders: die uw zuster, te weten Samaria, veroordeeld hebt, verklarende dat zij om haar afval rechtvaardiglijk van God gestraft en verlaten was. Anders: Gij die uw zusters geoordeeld hebt, draag ook uw schande om uw zonden, enz.
52 Hebr. zuster. Zie op vers 45. verwijsteksten
 
53 Als Ik haar 53gevangenen wederbrengen zal, namelijk de gevangenen van Sódom en haar dochters, en de 54gevangenen van Samaría en haar dochters, 55dan zal Ik wederbrengen de gevangenen uwer gevangenis in het midden van haar;
53 Hebr. gevangenis, alzo in het volgende. Zie Num. 31 op vers 12. verwijsteksten
54 Het woord gevangenis wordt genomen voor allerlei plagen en straffen die den mens overkomen. Zie Job 42:10 en de aant. verwijsteksten
55 Dat is, nimmermeer. Want Sodom en Samaria waren gans uitgeroeid zonder enige hoop van in haar vorigen staat hersteld te worden. Alzo in het volgende 55ste vers. Versta dit met uitneming van degenen die God uit genade verkoren had tot een heilig zaad en overblijfsel Zijner kerk, van dewelke zie vers 60. verwijsteksten
 
54 Opdat gij uw schande draagt, en te schande gemaakt wordt om al hetgeen dat gij gedaan hebt, als gij 56haar 57troosten zult.
56 Te weten Sodom en Samaria.
57 Dat is, in haar plagen die zij ontvangen hebben, verlichten, als zij zullen inzien dat gelijke zonden gelijke plagen krijgen. Vgl. Ez. 14 op vers 22. verwijsteksten
 
55 Als uw zusters, Sódom en haar dochters, zullen wederkeren tot haar vorigen staat, mitsgaders Samaría en haar dochters zullen wederkeren tot haar vorigen staat, zult gij ook en uw dochters wederkeren tot uw vorigen staat.
56 Ja, uw zuster Sódom 58is in uw mond niet gehoord geweest, ten dage 59uws groten hoogmoeds,
58 Hebr. is niet tot een gehoor of gerucht geweest in uw mond, dat is, gij hebt kwalijk enig gewag gemaakt van het vreselijke voorbeeld Mijner wraak, die Ik over de Sodomieten uitgestort heb, teneinde dat gij met vermijding van gelijke zonden, gelijke straffen zoudt mogen ontgaan.
59 Hebr. uwer hoogmoeden, dat is, als gij zeer hoogmoedig zijt geweest, te weten als gij met grote hovaardij en stoutmoedigheid alle waarschuwingen Mijner profeten versmaad hebt en in uw gruwelen voortgegaan zijt. Anders: uwer heerlijkheden of voortreffelijkheden, dat is, als gij in uw hoogsten welstand, weelde en waardigheid waart. Het Hebreeuwse woord wordt in het kwade voor hoogmoed of hovaardij genomen, Lev. 26:19. Job 35:12. Ez. 7:24, in het goede voor heerlijkheid, voortreffelijkheid, hoogheid, Ex. 15:7. Job 40:5. Ps. 47:5. verwijsteksten
 
57 Aleer uw boosheid 60ontdekt was. Als de tijd was 61der versmading van de dochteren van Syrië, en van al degenen die rondom 62datzelve waren, 63de dochteren der Filistijnen, die u 64verachtten 65van rondom,
60 Te weten door Mijn straffen, die Ik over u gezonden heb. Anders zijn de zonden van Gods volk door de predicatie en vermaningen der profeten altijd ontdekt geweest.
61 Dat is, waardoor gij van de Syriërs zijt versmaad geweest, als zij uw land afliepen en plunderden, 2 Kon. 16:5, 6. 2 Kron. 28:5, 6. verwijsteksten
62 Te weten land van Syrië.
63 Dat is, de Filistijnen. Zie 2 Kron. 28:18. verwijsteksten
64 Versta de verachting die even tevoren is versmading genaamd geweest. Anders: beroofden en plunderden. Want het Hebreeuwse woord betekent naar veler gevoelen niet alleen verachten, maar ook beroven.
65 Dat is, van alle zijden.
 
58 Hebt gij 66uw schandelijke daden en uw gruwelen gedragen, spreekt de HEERE.
66 Hebr. schandelijke daad, schandelijkheid, dat is, de straffen derzelve; waardoor uw boosheid heeft begonnen ontdekt te worden.
 
59 Want alzo zegt de Heere HEERE: 67Ik zal u ook doen gelijk als gij gedaan hebt, die den 68eed gveracht hebt, brekende het 69hverbond.
67 Dat is, gelijk gij het verbond gebroken hebt, alzo heb Ik nu ook de vrijheid hetzelfde te doen.
68 Te weten waardoor gij gezworen en u vervloekt hebt, indien gij het verbond dat Ik met u gemaakt heb, kwaamt te breken, Deut. 27:15, enz. Vgl. Neh. 10:29 en de aant. verwijsteksten
g Jer. 2:20. verwijsteksten
69 Gemaakt op den berg Sinaï.
h vers 8. verwijsteksten
 
60 Evenwel zal Ik 70gedachtig wezen aan Mijn verbond 71met u in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een 72eeuwig verbond oprichten.
70 Zie Gen. 8 op vers 1. verwijsteksten
71 Dat is, dat Ik met u gemaakt heb ten tijde van Abraham, Izak en Jakob. Want met dezen en hun nakomelingen had God een verbond der genade opgericht, steunende op de verdiensten van den toekomenden Messias, Gen. 17:2. verwijsteksten
72 Te weten hangende van het voorgaande verbond der genade, en een vernieuwing daarvan zijnde, en mede openstaande voor alle heidenen die in Christus geloven zouden.
 
61 Dan zult 73gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij 74uw zusters die groter zijn dan gij, met degenen die kleiner zijn dan gij, 75aannemen zult; want Ik zal u dezelve geven 76tot idochters, maar niet uit 77uw verbond.
73 Namelijk, o Jeruzalem en Juda.
74 Versta degenen die uit de Israëlieten of de tien stammen, en uit de volken, zo grote, zo kleine, in den Messias geloven, en zich tot de ware kennis van God bekeren zouden.
75 Dat is, ontvangen tot de gemeenschap der kerk.
76 Te weten als uit u geboren door de prediking van het Heilig Evangelie.
i Gal. 4:26. verwijsteksten
77 Te weten het verbond der wet, dat Ik met u gemaakt heb, alsof gij dat wel onderhouden hadt; maar uit Mijn genadeverbond, hetwelk ook Mijn uitverkorenen uit de heidenen aangaat.
 
62 Want Ik zal Mijn 78verbond met u 79oprichten, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben;
78 Versta het verbond der genade, en vgl. Jer. 31:32. verwijsteksten
79 Of: bevestigen.
 
63 Opdat gij het gedachtig zijt en u schaamt, en 80niet meer uw mond opent, vanwege uw schande, wanneer Ik 81voor u verzoening doen zal over al hetgeen dat gij gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE.
80 Hebr. niet meer opening des monds hebt, dat is, opdat gij niet meer de stoutheid noch de stof hebt om u te ontschuldigen en uw zonden te verschonen. Deze manier van spreken in het goede genomen, is zoveel als de vrijmoedigheid en de stof hebben om iets klaarlijk uit te spreken. Zie Ez. 29:21. Ef. 6:19. verwijsteksten
81 Dat is, u met Mij verzoenen zal. Alzo 2 Kron. 30:18. Of: genadig zijn zal, Deut. 21:8. Zie de aant. verwijsteksten

Einde Ezechiël 16