Statenvertaling.nl

sample header image

Klaagliederen 3 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Klaagliederen 3

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De profeet vaart voort in het beklagen van den ellendigen staat van het Joodse volk, vs. 1, enz. En den spot der vijanden, 14. Daarna troost hij zich met overlegging van Gods barmhartigheid, gerechtigheid en voorzienigheid, 21, enz. Hij wekt zichzelven en alle mensen op tot boete, geduld en het gebed tot den Heere, 40. Met herhaling van hun ellenden, 43, enz. En troost van de genadige verhoring Gods, 55, enz. Vertrouwende dat God wraak over hun vijanden doen zou, 64, enz.
 
Troost in ellende
1 ALEPH.1 2Ik ben de man die ellende gezien heeft door de roede 3Zijner verbolgenheid.
1 In dit hoofdstuk zijn doorgaans drie verzen na elkander met dezelfde letter beginnende. Zie Klgld. 1 op vers 1. verwijsteksten
2 De profeet spreekt hier van zichzelven alleen niet, onder den naam van een man, maar van de gehele kerk, die maar één lichaam uitmaakt.
3 Te weten des Heeren. Vgl. Jes. 10:5. verwijsteksten
 
2 Aleph. Hij heeft mij geleid en gevoerd 4in de duisternis en niet in het licht.
4 Dat is, in grote ellenden en zwarigheden. Zie Gen. 15 op vers 12. Alzo betekent licht hier groten welstand. Zie Ps. 27 op vers 1. verwijsteksten
 
3 Aleph. Hij heeft Zich immers tegen mij gewend, Hij heeft Zijn 5hand den gansen dag 6veranderd.
5 Dat is, plaag, straf. Zie Ps. 32:4. verwijsteksten
6 Of: omgekeerd. De zin is: Nu slaat Hij mij met die hand, met dewelke Hij mij tevoren heeft beschut en beschermd. Kortom: Hij stelt Zich heel anders jegens mij dan Hij placht te doen. Zie Ps. 77, de aant. op vers 11. verwijsteksten
 
4 Beth. 7Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt, Hij heeft mijn 8beenderen gebroken.
7 Dat is, de tekenen van Zijn zware hand tegen mij, vanwege mijn zonden, blijken daaraan, dat mijn vlees vergaat en mijn huid verschrompelt.
8 Dat is, Hij heeft mij al mijn kracht benomen. Zie ook Ps. 6:3, 4; 32:3; 51:10; 141:7. Jes. 38:13. Klgld. 1:13. verwijsteksten
 
5 Beth. Hij 9heeft tegen mij gebouwd, en Hij heeft mij met 10gal en moeite omringd.
9 Dat is, Hij heeft mij rondom bezet en besloten als met bolwerken der ellenden, zodat ik Zijn hand niet kan ontkomen of tegenstaan. Zie Job 10 op vers 17. verwijsteksten
10 De gal betekent vanwege haar bitterheid grote ellenden en kwaad, dat den mensen overkomt, alzo vers 19. Jer. 8:14; 9:15; 23:15. Zie Ps. 69 op vers 22. verwijsteksten
 
6 Beth. 11Hij heeft mij gezet in duistere plaatsen, 12als degenen die overlang dood zijn.
11 Dat is, Hij heeft mij in grote zwarigheden gebracht. Zie vers 2. Ez. 37:13. Anderen verstaan dit van de gevangenis waarin Jeremia heeft besloten gelegen. Anderen verstaan het van de graven. verwijsteksten
12 Hebr. als de doden der eeuwigheid, dat is, gelijk degenen die over langen tijd gestorven zijn en nu al vergeten zijn. Vgl. Ps. 88:5, 6, 7; 143:3 en de aant. aldaar. verwijsteksten
 
7 Gimel. Hij heeft 13mij toegemuurd, dat ik er niet uitgaan kan; Hij heeft 14mijn koperen boeien verzwaard.
13 Zie Job 19 op vers 8. Zie ook vss. 5, 9. verwijsteksten
14 Of: mijn stalen boeien. Anders: mijn ijzeren. Dat is, Hij heeft mijn ellenden, die mij omsingelen, van tijd tot tijd meer en meer vergroot.
 
8 Gimel. Ook wanneer ik roep en schreeuw, 15sluit Hij de oren voor mijn gebed.
15 Of: Hij sluit mijn gebed uit, dat is, Hij neemt mijn gebed niet aan, immers gevoel ik geen verlichting. Vgl. Ps. 22:2; 77:8, enz. verwijsteksten
 
9 Gimel. 16Hij heeft mijn wegen toegemuurd met 17uitgehouwen stenen, Hij 18heeft mijn paden verkeerd.
16 Dat is, Hij heeft mij alle wegen van uitkomst afgestopt met onoverwinnelijke hindernissen. Zie Num. 22:24. Job 19:8. Hos. 2:5. verwijsteksten
17 Of: gesneden. Zie 1 Kron. 22 op vers 2. Zie ook Jes. 9 op vers 9. verwijsteksten
18 Dat is, Hij heeft al mijn aanslagen tenietgemaakt, die ik voorgenomen had tot mijn verlossing. Het is enerlei zin met vss. 5, 7. verwijsteksten
 
10 Daleth. 19Hij is mij een loerende beer, 20een leeuw in verborgen plaatsen.
19 Of: Hij heeft op mij geloerd als een beer, enz. Vgl. Job 10:16. Jes. 38:13. Hos. 5:14; 13:8. Amos 5:19. verwijsteksten
20 Een leeuw schuilende in zijn hol en loerende op de mensen of beesten die voorbijgaan, om die te betrappen en te verslinden. Zie deze gelijkenis ook Hos. 5:14; 13:7. verwijsteksten
 
11 Daleth. 21Hij heeft mijn wegen afgewend, 22en Hij heeft mij 23in stukken gebroken; 24Hij heeft mij woest gemaakt.
21 Dat is, Hij heeft mijn daden geheel tot een ander einde gewend dan ik gemeend had. Anders: Als mijn wegen wederspannig (of afwijkende) zijn, zo verbreekt of verscheurt Hij mij.
22 Dat is, Hij heeft zo den kerkenstand als het staatsbestuur verscheurd en te schande gemaakt.
23 Gelijk een schaap dat in de klauwen der leeuwen of der beren vervalt.
24 Dat is, Hij heeft mij beroofd van mijn vrienden, goederen en alle behulpzame middelen, zodat ik niets behouden heb.
 
12 Daleth. 25Hij heeft Zijn boog 26gespannen, en 27Hij heeft mij den pijl als ten doel gesteld.
25 Dat is, Hij heeft Zijn wapenen tegen mij bereid, om gestrengelijk met mij te handelen. Gode worden hier en elders figuurlijkerwijze materiële wapenen toegeschreven. Zie Richt. 7:20. Job 16:12. Ps. 21:13. Jes. 27:1; 34:5, 6. Hab. 3:9, 11. verwijsteksten
26 Hebr. getreden. Zie Ps. 7:13. Klgld. 2:4. verwijsteksten
27 Zie Job 16:12, en vgl. Job 7:20. Zie ook Ps. 64:4. verwijsteksten
 
13 He. Hij heeft 28Zijn pijlen 29in mijn nieren doen ingaan.
28 Hebr. de zonen of kinderen van Zijn pijlkoker. Zie Job 6 op vers 4. Daarom worden de pijlen aldus genoemd, omdat zij in den pijlkoker besloten zijn. Ps. 127:4, 5 worden ook de zonen bij pijlen vergeleken. verwijsteksten
29 Dat is, Hij heeft de pijlen Zijner plagen doen gaan tot in de binnenste delen mijns lichaams en mijner ziel. Zie Job 16 op vers 13; 19 op vers 27. Ps. 139 op vers 13. verwijsteksten
 
14 He. Ik ben 30al mijn volk 31tot belaching geworden, hun 32snarenspel den gansen dag.
30 Te weten al dengenen die mijn vrienden en bekenden geweest zijn; inzonderheid dengenen die afgevallen zijn vanwege deze zware ellenden, die Gij, Heere, ons toeschikt.
31 Dat is, een materie van belaching en bespotting.
32 Hebr. snarenslaging. De zin is: Zij dichten liedekens van mij en zij hebben hun genoegen daarin, dat zij mij dagelijks in hun liedekens mijn ellende verwijten en voorwerpen. Zie vers 63. Job 17:6; 30 op vers 9. Ps. 69:13. Vgl. Deut. 28:37. verwijsteksten
 
15 He. Hij heeft mij 33met bitterheden verzadigd, 34Hij heeft mij met alsem dronken gemaakt.
33 Of: met grote bitterheid, of: met gans bittere spijze, dat is, met groten angst, kruis en droefheid. Zie vss. 5 en 19. verwijsteksten
34 Te weten de Heere heeft mij, door de veelheid van droefenissen en smarten, schier van mijn zinnen en verstand beroofd.
 
16 Vau. 35Hij heeft mijn tanden met zandsteentjes verbrijzeld, 36Hij heeft mij in de as nedergedrukt.
35 Dat is, Hij heeft mij zulk brood te eten gegeven, dat vol zandstenen was, hetwelk mij de tanden gebroken heeft. Zie Spr. 20:17. verwijsteksten
36 Dat is, Hij heeft mij tot den allernederigsten en verachtzaamsten staat gebracht.
 
17 Vau. En Gij hebt 37mijn ziel verre van den vrede verstoten, 38ik heb het goede vergeten.
37 Dat is, allen welstand en vreugd hebt Gij, o Heere, ver van mijn hart weggedaan.
38 Hij wil zeggen: Ik heb nu zo lang in ellende geleefd, dat ik vergeten heb wat welstand en genoegen is; mij heugen geen goede dagen meer.
 
18 Vau. Toen zeide ik: 39Mijn sterkte is vergaan, en 40mijn hoop van den HEERE.
39 Te weten om deze ellende langer te kunnen verdragen.
40 Te weten dat ik van dezelve eenmaal zou kunnen verlost worden, gelijk ik van den Heere gehoopt had.
 
19 Zain. 41Gedenk aan mijn ellende en aan mijn 42ballingschap, 43aan den alsem en gal.
41 Anders: Gedenkende, of: Als ik gedacht.
42 Vgl. Klgld. 1:7. verwijsteksten
43 Dat is, aan de bitterheid die daarin was. Zie vss. 5, 15. verwijsteksten
 
20 Zain. Mijn ziel 44gedenkt er wel terdege aan, en 45zij bukt zich neder in mij.
44 Hebr. Gedenkende gedenkt er mijn ziel aan, dat is, zij overdenkt en overlegt wel ernstiglijk de ellenden die mij zijn overkomen vanwege mijn zonden.
45 Zij wordt erdoor vernederd en gedwee gemaakt.
 
21 Zain. 46Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen:
46 Alsof hij zeide: Als ik deze dingen (te weten die terstond zullen verhaald worden) wel overweeg, zo zal ik daaruit besluiten dat God mij nog eindelijk zal genadig zijn.
 
22 Cheth. 47Het zijn ade goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, 48dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben.
47 Dat is, het is de overvloeiende genade Gods toe te schrijven.
a Jes. 1:9. Hab. 3:13. verwijsteksten
48 Dat is, dat Hij ons nu nog Zijn genade bewijst.
 
23 Cheth. 49Zij bzijn allen morgen nieuw, 50Uw trouw is groot.
49 Zie Ps. 73 op vers 14. De zin is: Wij gevoelen alle dag nieuw bewijs Uwer goedertierenheid jegens ons. verwijsteksten
b Ps. 30:6. verwijsteksten
50 O Heere, Uw trouw is groot in het volbrengen Uwer beloften, 1 Kor. 10:13. 2 Tim. 2:13. verwijsteksten
 
24 Cheth. 51De HEERE is mijn Deel, 52zegt mijn ziel, cdaarom zal ik op Hem hopen.
51 De Heere is het Die mij aan ziel en aan lichaam onderhoudt, zijnde in alle manier voor mij genoegzaam, Gen. 17:1. Ps. 16:5; 73:26. Jer. 10:16. verwijsteksten
52 Dat is, ik ben in mijn hart daarvan genoegzaam verzekerd. Zie Ps. 16, de aant. op vers 5; 18:3; 73:25, 26. Rom. 8:38. verwijsteksten
c Hab. 2:3. verwijsteksten
 
25 Teth. De HEERE is goed dengenen 53die Hem verwachten, 54der ziele die Hem zoekt.
53 Dat is, die vastelijk zich op Hem verlaten en met waar geloof op Hem vertrouwen.
54 Dat is, den mens die zich van ganser harte benaarstigt om God te genaken door de middelen die Hij verordineerd heeft om tot Zijn kennis te komen.
 
26 Teth. 55Het is goed dat men hope en stil zij 56op het heil des HEEREN.
55 Hij is gelukkig, die zijn hoop vast op den Heere gesteld heeft en in stilheid verlossing van den Heere is verwachtende. Zie Ps. 37 op vers 7. Zie ook Jes. 30:7. Anders: Het is goed, als men smart lijdt, dat men stil zij, enz. verwijsteksten
56 Dat is, op de verlossing die de Heere bewijst dengenen die op Hem vertrouwen.
 
27 Teth. Het is goed 57voor een man 58dat hij het juk 59in zijn jeugd draagt.
57 Dat is, voor een iegelijk. Anderen verstaan door man een treffelijken man.
58 Dat is, dat hij kruis en tegenspoed lijdt, en zich der discipline onderwerpt, opdat zijn boze en verdorven natuur getoomd en getemd worde. Vgl. Ps. 119:71. verwijsteksten
59 Eer de zonde te diep in zijn hart wortele en ten enenmale over hem heerse.
 
28 Jod. 60Hij 61zitte eenzaam en zwijge stil, omdat 62Hij het hem opgelegd heeft.
60 Te weten die het juk in zijn jeugd heeft leren dragen. Anders: Hij zal zitten, enz. Of: Dat hij zitte.
61 Hij neme het kruis in zijn eenzaamheid stillekens op, zonder groot gebaar te maken, gedachtig zijnde dat het de Heere hem tot zijn best heeft opgelegd. Zie Ps. 39:10. verwijsteksten
62 Te weten de Heere.
 
29 Jod. 63Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: 64dMisschien is er verwachting.
63 Dat is, hij werpe zichzelven zeer deemoediglijk ter aarde voor het aanschijn Gods, bekennende dat Hij hem met gerechtigheid al die ellende oplegt. Vgl. Job 42:6. Ps. 22:16, 30. 1 Kor. 14:25. Het tegendeel zie Ps. 73:8, 9. verwijsteksten
64 Alsof hij zeide: Ofschoon ik geen uitkomst zie, alle middelen mij ontbrekende, en de hand des Heeren dus zwaar op mij zijnde, nochtans zal ik hopen, vertrouwende dat God mij toch eindelijk Zijn genade zal laten smaken. Het woord misschien betekent niet altoos twijfeling of onzekerheid, maar ook dikwijls een vertroosting of aanporring in zwaarwichtige zaken, als Joz. 14:12. Zie de aant. Joël 2 op vers 14. verwijsteksten
d Hand. 8:22. verwijsteksten
 
30 Jod. 65Hij geve zijn wang dien die hem slaat, 66hij worde zat van smaad.
65 Dat is, dat hij met geduld aanneme de slagen en plagen, die hem de mensen onverdiend of zonder wettige oorzaak aandoen.
66 Zie Job 7 op vers 4. Het is hier te zeggen: met geduld allerlei kwaad verdragen. verwijsteksten
 
31 Caph. 67Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid;
67 De zin is: Ofschoon God de Heere somtijds een tijdlang Zijn goedertierenheid Zijn kinderen schijnt te onttrekken, nochtans zal zulks niet altijd duren. Zie 1 Kor. 10:13. Zie dergelijke spreuken Ps. 30:6; 73:24; 126:5, 6; 130:7; 135:14. Jes. 27:6, 7, 8; 54:7, 8. Jer. 10:24; 30:11; 46:28. Hab. 3:2. 2 Kor. 4:17. 1 Petr. 1:6. verwijsteksten
 
32 Caph. Maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen 68naar de grootheid Zijner goedertierenheden.
68 Of: naar de veelheid Zijner goedertierenheden, dat is, Zijn goedertierenheid is zonder einde.
 
33 Caph. Want Hij plaagt en bedroeft 69des mensen kinderen 70niet van harte.
69 Hebr. des mans kinderen; mans voor mensen. Zie Job 12 op vers 10. verwijsteksten
70 Hebr. niet uit Zijn hart, dat is, Hij heeft er geen lust aan, maar de zonden der mensen zijn oorzaken daarvan. Vgl. Jes. 28 op vers 21. En als Hij Zijn kinderen kastijdt, dat doet Hij om hen van zondigen af te trekken. verwijsteksten
 
34 Lamed. 71Dat men al de gevangenen der aarde onder zijn voeten 72verbrijzelt;
71 De zin is: Ofschoon de Heere dikwijls de tirannen als roeden gebruikt, zo heeft Hij nochtans daar geen welgevallen aan, dat men al degenen die door de macht en het geweld in de gevangenis geworpen zijn, zonder aanzien van personen en daden zou te schande maken. Zie Ps. 109:16. Zach. 1:15. Luk. 6:36. verwijsteksten
72 Dat is, vertreedt. Zie voorbeelden hiervan Joz. 10:24, en vgl. Job 5:4. Ps. 44:20; 143:3. verwijsteksten
 
35 Lamed. Dat men het recht eens mans 73buigt voor het aangezicht des Allerhoogsten;
73 Dat is, vertrekt, verwijlt, hetzij door valse getuigen of andere onbetamelijke middelen. Zie een voorbeeld Luk. 18:4, en vgl. Ex. 23:6, 7. Deut. 16:19. 2 Kron. 19:6, 7. verwijsteksten
 
36 Lamed. Dat men een mens 74verongelijkt in zijn 75twistzaak; 76zou het 77de Heere niet zien?
74 Hetzij door geweld, autoriteit of arglistigheid. Hebr. verkeert.
75 Of: rechtsvordering, proces.
76 Zou er de Heere geen acht op geven?
77 Die rechtvaardig is. Zie Ps. 11:7, en vgl. Ps. 94:5, 6, enz. verwijsteksten
 
37 Mem. e78Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zo het de Heere niet beveelt?
e Ps. 33:9. verwijsteksten
78 Wat creatuur in den hemel of op de aarde kan met zekerheid zeggen: Zulks zal geschieden; daar het toch niet kan geschieden, tenzij dat het den Heere belieft hetzelve te doen? De voorzienige regering Gods strekt zich uit over alle dingen die er geschieden in den hemel of op de aarde.
 
38 Mem. 79fGaat niet uit 80den mond des Allerhoogsten 81het kwade en het goede?
79 Is het niet God Die alle dingen in Zijn raad besluit, ordineert en in het werk stelt?
f Jes. 45:7. Amos 3:6. verwijsteksten
80 Dat is, besluit of bevel. Zie Gen. 41 op vers 40. verwijsteksten
81 Hebr. kwaden. De zin is: Alle tegenspoed en voorspoed, die den mens overkomt. Zie Amos 3:6. verwijsteksten
 
39 Mem. 82Wat klaagt dan een levend mens? Eenieder klage vanwege zijn 83zonden.
82 De zin is: Dewijl de mens bij zichzelven genoegzaam overtuigd is waarom God Zijn straffen over hem laat komen, te weten om zijner zonden wil; waarom kwelt hij zich en klaagt, in plaats van raad te zoeken? Waarom ziet hij meer op zijn ellende, dan op de oorzaken derzelve?
83 Te weten met dewelke hij de slaande hand Gods op zijn hals gehaald heeft, en hij bidde dezelve af, opdat hij daarvan verlost en bevrijd worde.
 
40 Nun. Laat ons onze 84wegen onderzoeken en doorzoeken, en 85laat ons wederkeren tot den HEERE.
84 Dat is, onze gedachten, woorden en werken, gedenkende wat dezelve wel verdiend hebben, naar de weegschaal van Gods rechtvaardig oordeel.
85 Hebr. eigenlijk: laat ons wederkeren tot den HEERE toe, dat is, laat ons hartelijk berouw hebben vanwege onze menigvuldige zonden, en om vergiffenis van dezelve bidden, met een vast vertrouwen van hetzelve te zullen verkrijgen, en met een voornemen van ons leven voortaan te beteren. Vgl. Hos. 14:2. Joël 2 op vers 12. 2 Kor. 7:9. verwijsteksten
 
41 Nun. Laat ons ons hart opheffen, 86mitsgaders de handen, 87tot God in den hemel, zeggende:
86 Anders: tot de wolken. Zie Job 36, de aant. op vers 32. verwijsteksten
87 Die alleen kan en wil vergeven de zonden der boetvaardige zondaren.
 
42 Nun. Wij hebben overtreden en wij zijn wederspannig geweest, 88daarom hebt Gij niet gespaard.
88 Versta hierbij: maar Gij hebt ons wel geducht gekastijd, te weten zolang als wij volhard hebben in onze zonden en overtredingen.
 
43 Samech. 89Gij hebt ons met toorn bedekt en Gij hebt ons 90vervolgd; Gij hebt ons gedood, 91Gij hebt niet verschoond.
89 Eigenlijk naar de Hebreeuwse letter: Gij hebt ons met toorn als met een tent overdekt, of: Gij hebt ons overtent, of overhut. Zie Ps. 5:12. verwijsteksten
90 Te weten met Uw rechtvaardige oordelen, overal waar wij heengingen.
91 Gij hebt geen medelijden gehad over ons noch over onze kinderkens. Zie Klgld. 2:2, 17. verwijsteksten
 
44 Samech. Gij hebt U 92met een wolk bedekt, 93zodat er geen gebed doorkwam.
92 Als met een scheidsmuur. Vgl. Jes. 59:1, 2. verwijsteksten
93 Zodat ons gebed voor Uw aangezicht niet kon komen.
 
45 Samech. Gij hebt ons 94tot een uitvaagsel en wegwerpsel gesteld in het midden der 95volken.
94 Of: tot een afschuring, dat is, tot zulk een vuiligheid of onreinigheid die men afschuurt, dat is, tot zulke mensen waarvan men een afkeer of afschuw heeft. Vgl. 1 Kor. 4:13. verwijsteksten
95 Over dewelke wij eertijds geheerst hebben.
 
46 Pe. Al onze vijanden 96hebben hun mond tegen ons opgesperd.
96 Zij hebben vrijmoediglijk uitgebraakt al wat zij bedenken konden dat het enigszins tot onze oneer was strekkende. Zie Klgld. 2:16, en vgl. Ps. 22:14. verwijsteksten
 
47 Pe. 97De vrees en de kuil zijn over ons gekomen, de verwoesting en de verbreking98.
97 Vgl. Ps. 11:6. Jes. 24:17. Jer. 48:43. De zin is: Wij zijn in een ellendigen staat, in groten schrik en benauwdheid, en wij zien geen uitkomst. verwijsteksten
98 Te weten, zijn over ons gekomen.
 
48 Pe. 99Met 100waterbeken loopt mijn oog neder vanwege de breuk 1der dochter mijns volks.
99 Dat is, daar komt zulke overvloed van tranen uit mijn ogen, alsof zij geheel in water versmolten waren. Vgl. Klgld. 1:16. verwijsteksten
100 Zie Ps. 1 op vers 3. verwijsteksten
1 Dat is, mijns volks, hetwelk ik bemin als mijn dochter, als Klgld. 1:6. Zie ook Klgld. 2:11, 13. verwijsteksten
 
49 Ain. Mijn oog 2vliet en kan niet ophouden, omdat er 3geen rust is;
2 Te weten van tranen. Anders: wordt vlietende.
3 De grote ellende van de dochter mijns volks houdt niet op.
 
50 Ain. 4Totdat het 5de HEERE van den hemel aanschouwe, en 6het zie.
4 Dat is, totdat de HEERE metterdaad doe blijken dat Hij ons gunstig is. Zie vers 8. Insgelijks vss. 43, 44. Klgld. 2:1. verwijsteksten
5 Aldus noemt ook de apostel Paulus den Heere Christus, 1 Kor. 15:47. verwijsteksten
6 Te weten mijn ellende.
 
51 Ain. 7Mijn oog 8doet mijn ziel moeite aan 9vanwege al de dochteren mijner stad.
7 Dat is, de ellende die ik met mijn ogen aanschouw.
8 Of: werkt in mijn ziel, dat is, beweegt mijn ziel, of doet mijn ziel wee. Of: verteert mijn ziel.
9 Die namelijk van de vijanden zijn geschonden en gevankelijk weggevoerd. Zie Klgld. 5:11. Anders: boven al de dochteren mijner stad, dat is, meer dan enige vrouwspersonen gewoon zijn te doen over hetgeen dat zij allermeest beminnen. verwijsteksten
 
52 Tsade. Die mijn vijanden zijn 10zonder oorzaak, hebben mij 11als een vogelken 12dapperlijk gejaagd.
10 Dat is, zonder dat ik hun ooit enig kwaad heb gedaan of gezocht te doen. Of: zonder dat zij enig voordeel daarvan hebben te verwachten. Zie Ps. 35 op vers 7; 69:5; 109:3; 119:161. verwijsteksten
11 Dat is, gelijk een vogelvanger de vogeltjes zoekt te vangen. Vgl. Ps. 11:1; 102:8; 124:7. Pred. 9:12. verwijsteksten
12 Te weten om mij ten enenmale ten verderve te brengen. Hebr. jagende gejaagd.
 
53 Tsade. 13Zij hebben 14mijn leven in een kuil uitgeroeid, en zij hebben 15een steen 16op mij geworpen.
13 Te weten de vijanden waarvan vers 52 gesproken is. verwijsteksten
14 Dat is, mij in eigen persoon. De zin is: Zij hebben mij niet alleen gevankelijk genomen (hetwelk waarlijk geschied is aan den persoon van Jeremia, Jer. 37:16; 38:6), maar zij hebben ook grote wreedheid gebruikt, pogende mij het leven te benemen. Vgl. Gen. 37:24. verwijsteksten
15 Hetzij om den mond des grafs toe te sluiten, opdat ik er niet kon uitkomen, of om mij te doen versmachten en te doden.
16 Dat is, op het graf waarin ik lig, of voor de deur des puts waarin zij mij besloten hebben. Vgl. Joz. 10:18. Dan. 6:18. Matth. 27:60. verwijsteksten
 
54 Tsade. 17De wateren zwommen over mijn hoofd; 18ik zeide: 19Ik ben afgesneden.
17 Versta hier door de wateren vele en grote ellenden. Zie Ps. 69 op vss. 2, 3; 124:4, 5. De profeet spreekt in den persoon van Gods volk, doch alzo dat hij somtijds (als een lid van Gods volk) zijn lijden voorstelt dat hem was overkomen, en de genade die hem God bewezen had, zijnde een voorbeeld en vertroosting voor Gods volk. verwijsteksten
18 Ik beeldde mijzelven in en sprak.
19 Het is ten enenmale met mij gedaan, ik zie geen middel van verlossing, maar veelmeer het tegendeel. Vgl. Ps. 31:23 met de aant. verwijsteksten
 
55 Koph. HEERE, ik heb Uw Naam aangeroepen 20uit den ondersten kuil.
20 Hebr. uit den kuil der benedenheden, dat is, toen ik in de uiterste benauwdheid was. Zie Ps. 88 op vers 7; 120:1. verwijsteksten
 
56 Koph. 21Gij hebt mijn stem gehoord; 22verberg Uw oor niet 23voor mijn zuchten, voor mijn roepen.
21 Dat is, Gij hebt mij gegeven waar ik U om gebeden heb.
22 Weiger toch voortaan niet acht te geven op mijn ijverig en hartgrondig gebed.
23 Anders: opdat ik adem moge scheppen.
 
57 Koph. Gij zijt 24genaderd ten dage als ik U aanriep; Gij hebt gezegd: Vrees niet.
24 Dat is, Uw gunstige hulp laten smaken, hetwelk Gij mij zo duidelijk hebt te kennen gegeven, alsof Gij met uitgedrukte woorden tot mij gezegd hadt: Vrees niet, Jes. 41:10. verwijsteksten
 
58 Resch. Heere, 25Gij hebt de twistzaken mijner ziel getwist, 26Gij hebt mijn leven verlost.
25 Dat is, Gij hebt mij beschermd en verlost, als men mij zocht te doden. Vgl. Jeremia 38. Zie ook Ps. 35 op vers 1. verwijsteksten
26 Dat is, Gij hebt mij verlost uit de handen dergenen die mij wredelijk zochten te doden.
 
59 Resch. HEERE, Gij hebt gezien 27de verkeerdheid die men mij aangedaan heeft; 28oordeel mijn rechtszaak.
27 Hebr. mijn verkeerdheid, dat is, die mij aangedaan is. Zie Jer. 2 op vers 2. verwijsteksten
28 Dat is, neem mijn zaak aan en oordeel mij naar mijn oprechtheid, help mij tot mijn recht. Vgl. Ps. 43:1. verwijsteksten
 
60 Resch. Gij hebt al 29hun 30wraak gezien, al hun gedachten tegen mij.
29 Te weten mijner vijanden.
30 Dat is, hoe wraakgierig, ja, ook hoe bloedgierig zij tegen mij zijn.
 
61 Schin. HEERE, Gij hebt 31hun smaden gehoord en al hun gedachten tegen mij;
31 Dat is, hun spijtige en smadelijke woorden, die zij over mij uitgestort hebben.
 
62 Schin. 32De lippen dergenen die tegen mij opstaan, en 33hun dichten tegen mij den gansen dag34.
32 De woorden mijner vijanden, waarmede zij mij dreigen.
33 Dat is, de gedachten van hun boze hart.
34 Versta hierbij: hebt Gij gehoord.
 
63 Schin. Aanschouw 35hun zitten en opstaan; ik ben 36hun snarenspel.
35 Zie Ps. 1 op vers 1; 139 op vers 2, en vgl. Jes. 37:28. verwijsteksten
36 Zie de aant. op vers 14. Job 30 op vers 9. verwijsteksten
 
64 Thau. HEERE, geef 37hun weder die vergelding 38naar het werk hunner handen.
37 Te weten welker liedeken en snarenspel ik ben, als vers 63. verwijsteksten
38 Zie Ps. 28:4; 94:2. verwijsteksten
 
65 Thau. Geef hun 39een deksel des harten; Uw vloek zij over hen;
39 Dat is, zulke bedwelming en mist des harten, die hen berooft van alle manhaftigheid en courage, zodat zij ons geen kwaad kunnen doen.
 
66 Thau. Vervolg hen met toorn, en verdelg hen 40van onder den hemel des HEEREN.
40 Dat is, overal, zo wijd als de hemel strekt, als Ex. 17:14. Deut. 7:24; 25:19; 29:20. 2 Kon. 14:27. verwijsteksten

Einde Klaagliederen 3