Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 50 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 50

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Wijdlopige profetie van de verstoring van de stad Babel en van het land der Chaldeeën, door de Perzen en Meden, vanwege haar afgoderij, tirannie en hoogmoed; met tussengevoegde schone beloften van de verlossing van het Joodse volk uit de Babylonische gevangenis, en van de algemene kerk uit de geestelijke gevangenis door den Messias.
 
Profetie tegen Babel
1 HET woord dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het land der Chaldeeën, door den 1dienst van den profeet Jeremía.
1 Hebr. hand.
 
2 Verkondigt onder de heidenen en doet horen, en 2werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel 3is ingenomen, a4Bel is beschaamd, 5Meródach is verpletterd, 6haar 7afgoden zijn beschaamd, haar 8drekgoden zijn verpletterd.
2 Om elkeen tot opmerking te verwekken, en inzonderheid Gods volk als door een teken of signaal bijeen te roepen, en hun deze vreemde en anderszins ongelofelijke profetie van Babels gewissen val en ondergang, mitsgaders de verlossing van Gods volk, tot Zijn eer en aller gelovigen troost, bekend te maken. De manier van spreken is genomen van krijgszaken.
3 Dat is, zal zo zekerlijk worden ingenomen alsof het alreeds geschied ware. Alzo in het volgende.
a Jes. 46:1. Jer. 51:44. verwijsteksten
4 De voornaamste afgod der Babyloniërs. Zie Jes. 46:1. Jer. 51:44. verwijsteksten
5 Dit schijnt ook een naam van een afgod geweest te zijn, hoewel er ook koningen van Babel vermeld worden die dien naam gevoerd hebben (zie Jes. 39:1), vermoedelijk ter ere van dezen afgod; gelijk de kinderen Israëls den Naam Gods, Jah en El, veel in hun namen gebruikt hebben, alzo deden de Babyloniërs ook met den naam der afgoden Bel en Nebo of Nebu, enz. verwijsteksten
6 Van de stad Babel.
7 Zie van het Hebreeuwse woord 1 Sam. 31 op vers 9. 2 Sam. 5 op vers 21. verwijsteksten
8 Zie Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
 
3 Want een volk komt tegen haar op van het 9noorden; dat zal haar land zetten in verwoesting, dat er geen inwoner in zal zijn; van de 10mensen af tot de beesten toe zijn zij 11weggezworven, doorgegaan.
9 Versta de Perzen en Meden, welke noordwaarts van Chaldea gelegen waren, door dewelke dit oordeel Gods over Babylonië begonnen, en voorts van tijd tot tijd vervolgd zou worden, tot de eindelijke en gehele verwoesting toe.
10 Hebr. van den mens tot het beest toe. Manier van spreken die de uiterste verwoesting betekent. Zie Jer. 4:25; 9:10. verwijsteksten
11 Als Jer. 9:10. verwijsteksten
 
4 In dezelve dagen en terzelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen 12Israëls komen, zij en de kinderen van Juda tezamen; wandelende en 13wenende zullen zij heengaan, en den HEERE hun God zoeken.
12 Voor zoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenis van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met dezelve uit de gevangenis zouden wederkeren. Zie 1 Kron. 9:3. Neh. 11 op vers 3. Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie Jer. 3:18 met de aantt. verwijsteksten
13 Vanwege hun onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.
 
5 Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun 14aangezichten zijn; 15zij zullen komen en den HEERE toegevoegd worden 16met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten.
14 Dat is, zij zullen zonder omzien, of rechttoe rechtaan (als men zegt), naar Sion trekken; waar hun hart is, derwaarts zullen zij haasten.
15 Anders: zeggende: Komt en laat ons ons voegen tot den Heere, of: Vervoegt u tot den Heere.
16 Of: het eeuwige verbond zal niet vergeten worden. Hebr. verbond der eeuwigheid. Zie Jer. 31:31, 32, 33. verwijsteksten
 
6 Mijn volk waren verloren schapen, hun 17herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen; zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun 18legering.
17 Kerkelijke en politieke regeerders.
18 Gelijk de kudden haar rustplaatsen plegen te hebben, waar zij nederliggen. De zin is, dat Gods volk van geestelijke en lichamelijke welvaart en rust beroofd was; als in het volgende verklaard wordt.
 
7 Allen die hen vonden, 19aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de b20woning der gerechtigheid, 21ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen.
19 Vgl. Deut. 7 op vers 16. Ps. 14 op vers 4. Alzo Jer. 51:34. verwijsteksten
b Jer. 31:23. verwijsteksten
20 Namelijk in Judea en bijzonderlijk Jeruzalem, waar God en Zijn volk woonden, en waar God de ware gerechtigheid geopenbaard had. Zie Jer. 31:23. verwijsteksten
21 Of: daar, hoewel, de HEERE de Verwachting hunner vaderen geweest is, dat is, Diegene op Welken hun voorvaders gehoopt hebben (zie Jer. 14:8), welker voetstappen zij nu niet gevolgd hebben, daarom met recht van Hem gestraft en van ons ook geplaagd zijn, willen zij zeggen, spottenderwijze. verwijsteksten
 
8 cVliedt weg uit het midden van Babel en gaat uit, uit der Chaldeeën land; en weest als de 22bokken 23voor de kudde heen.
c Jes. 48:20. Jer. 51:6. Openb. 18:4. verwijsteksten
22 Kloekmoediglijk en onversaagd daarheen trekkende, gelijk de bokken voor de schapen vooraan treden.
23 Hebr. voor het aangezicht der kudde.
 
9 Want zie, Ik zal een verzameling van grote volken uit het land van het noorden verwekken, en tegen Babel opbrengen; die zullen zich tegen haar 24toerusten; vandaar zal zij ingenomen worden; 25hun pijlen zullen zijn als eens 26kloeken helds, geen zal 27ledig wederkeren.
24 Of: in orde stellen. Alzo vers 14. verwijsteksten
25 Der voorzeide verzameling.
26 Of: ervaren. Anders: eens helds die van kinderen berooft, dat is, die zelfs de jongelingen of jonge manschap nedervelt.
27 Geen van hun pijlen zal vergeefs geschoten worden. Vgl. 2 Sam. 1:22. Of: die (te weten held) niet ledig wederkeert, zonder nederlaag zijns vijands. verwijsteksten
 
10 En Chaldéa zal ten roof zijn; allen die het beroven, zullen 28verzadigd worden, spreekt de HEERE.
28 Van roof en buit volop hebben.
 
11 Omdat gij u verblijd hebt, omdat gij van vreugde hebt opgesprongen, 29gij plunderaars Mijner 30erfenis, omdat gij 31geil geworden zijt als een grazige vaars en hebt gebriest als de sterke 32paarden,
29 Of: plunderende, of: als gij plunderdet.
30 Des lands Kanaäns en Mijns volks.
31 Of: gegroeid zijt, aan het lichaam toegenomen zijt, als een jonge vaars, die in jong teder gras gaat weiden.
32 Als Jer. 47:3. verwijsteksten
 
12 Zo is uw 33moeder zeer beschaamd; die u gebaard heeft, is schaamrood geworden; zie, zij is geworden de 34achterste der heidenen, een woestijn, dorheid en wildernis.
33 Babylon, de hoofdstad van Chaldea.
34 Dat is, de snoodste, laagste, slechtste onder alle natiën. Hebr. het achterste.
 
13 Vanwege de verbolgenheid des HEEREN zal zij niet bewoond worden, maar zij zal geheel een verwoesting worden; dal wie aan Babel voorbijgaat, zal zich ontzetten en 35fluiten over al haar plagen.
d Jer. 49:17. verwijsteksten
35 Of: schuifelen. Zie Jer. 18:16. verwijsteksten
 
14 Rust u toe tegen Babel rondom, allen gij die den boog 36spant, schiet 37in haar, spaart de 38pijlen niet; want zij heeft tegen den HEERE gezondigd.
36 Hebr. treedt.
37 Of: op, tegen.
38 Hebr. pijl.
 
15 Juicht over haar rondom, zij heeft haar 39hand gegeven; haar fundamenten zijn gevallen, haar muren zijn afgebroken; want dat is des HEEREN wraak, wreekt u aan haar, 40doet haar gelijk als zij gedaan heeft.
39 Dat is, zich den Perzen en Meden onderworpen. Zie 2 Kron. 30:8 met de aant. verwijsteksten
40 Als vers 29. verwijsteksten
 
16 Roeit uit van Babel den 41zaaier, en dien die 42de sikkel handelt in den oogsttijd; 43laat hen vanwege het 44verdrukkende zwaard zich keren, een iegelijk tot zijn volk, en vlieden een iegelijk naar zijn land.
41 Zelfs de landlieden, die meest weerloos zijn en nochtans zeer nodig in het land.
42 Dat is, den maaier.
43 Of: zij zullen zich keren, vlieden, enz., te weten die uit andere landen gekomen waren, om aldaar (als in een zeer rijk land) te verkeren, of die zij in dienstbaarheid getrokken hadden, of die hun te hulp mochten gekomen zijn.
44 Vgl. Jer. 25:38; 46:16, met de aantt. verwijsteksten
 
17 Israël is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben; de eerste die hem heeft 45opgegeten, was de koning van 46Assur, en deze, de laatste, Nebukadrézar, de koning van Babel, heeft hem de 47beenderen verbrijzeld.
45 Als vers 7. verwijsteksten
46 Dat is, Assyrië, te weten Pul, Tiglath-Pileser en Salmaneser. Zie 2 Kon. 15:19, 20, 29; 16:7; 17:3, enz. verwijsteksten
47 Hebr. alsof men zeide: heeft hem gebeenderd, of ontbeend, dat is, ten uiterste verdorven en machteloos gemaakt.
 
18 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal 48bezoeking doen over den koning van Babel en over zijn land, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over den ekoning van Assur.
48 Met straffen. Zie Gen. 21 op vers 1. verwijsteksten
e 2 Kon. 19:35, 37. Jes. 37:36, 38. verwijsteksten
 
19 En Ik zal Israël 49weder tot zijn woning brengen, en hij zal weiden op den 50Karmel en op den 50Basan; en zijn ziel zal op het gebergte van Efraïm en Gilead verzadigd worden.
49 Dit kan men enigszins duiden op het lichamelijke, maar ziet voornamelijk op de geestelijke verzameling tot Gods kerk door den Messias, als boven dikwijls.
50 . 50 Beide in zeer vette en vruchtbare landouwen gelegen en daarvan vermaard. Van Basan zie Deut. 32 op vers 14. Ps. 22 op vers 13. Van Karmel zie 1 Kon. 18 op vers 19, en een ander Karmel 1 Sam. 25:2, enz., alwaar Nabal zijn schapen had; zelfs wordt het woord karmel ook in het gemeen gebruikt tot aanduiding van een vruchtbare landouw. Zie Jer. 2 op vers 7. verwijsteksten
 
20 In die dagen en te dien tijde, spreekt de HEERE, zal Israëls ongerechtigheid 51gezocht worden, maar zij zal er niet zijn, en de zonden van Juda, maar zullen niet gevonden worden; want Ik zal ze dengene vergeven dien Ik zal doen 52overblijven.
51 De Heere wil zeggen, dat Hij volkomenlijk met Zijn volk zal verzoend zijn door den Messias Jezus Christus. Vgl. Jer. 31:34; 33:8, enz. verwijsteksten
52 Vgl. Jes. 10:22. Rom. 9:27, 28, 29. verwijsteksten
 
21 53Tegen het land 54Meratháïm, trek tegen hetzelve op, en tegen de inwoners van 55Pekod; verwoest en 56verban achter hen, spreekt de HEERE, en doe naar alles wat Ik u geboden heb.
53 Gods bevel aan den koning Cyrus van zijn optocht tegen Babel. Vgl. Jes. 45:1, enz. verwijsteksten
54 Dit vertalen velen met land der rebellieën of rebellen, te weten der Babyloniërs, die wederspannig en bitter tegen God en Zijn volk geweest waren. Zie vss. 24, 29. Of: der twee rebellen, te weten Assyriërs en Babyloniërs. Anderen houden het voor een eigennaam van zeker land in Assyrië, alwaar een zeker volk, Mardi genoemd, gewoond hebben, en verstaande dat God hier den koning Cyrus last en instructie geeft dat hij door Merathaïm en Pekod zal optrekken en al wat achter deze landen gelegen was verwoesten. verwijsteksten
55 Zie Ez. 23:23, alwaar aan dit landschap ook gedacht wordt. verwijsteksten
56 Zie Deut. 2 op vers 34. Alzo vers 26. verwijsteksten
 
22 Er is een krijgsgeschrei in het land, en een grote 57breuk.
57 Zie Jer. 4 op vers 6. verwijsteksten
 
23 58Hoe is de 59hamer der ganse aarde zo afgehouwen en verbroken! Hoe is Babel geworden tot een 60ontzetting onder de heidenen!
58 Een vraag die uit verwondering voortkomt; als Jer. 51:41. verwijsteksten
59 De Babyloniër, door welken God Zijn oordelen over vele volken had uitgevoerd, die Hij door hem, als met een hamer, geslagen en verpletterd heeft. Vgl. Jes. 41:7. Jer. 25 op vers 9; 51:20. verwijsteksten
60 Of: verwoesting.
 
24 61Ik heb u een strik gesteld, dies zijt gij ook 62gevangen, o Babel, 63dat gij het niet wist; gij zijt 64gevonden en ook gegrepen, omdat gij u tegen den HEERE 65in strijd gemengd hebt.
61 Dit is Gods antwoord op de voorgaande vraag, die voortkwam uit verwondering over een zaak die den mensen scheen onmogelijk te zijn.
62 Als een groot wild.
63 Dat is, onvoorziens, zonder dat gij het dacht of verwachttet; want Cyrus, de rivier Eufraat afgeleid hebbende, is over het droge onvoorziens in de stad gevallen, bij nacht. Vgl. vers 38. Dan. 5:30. verwijsteksten
64 Dat is, betrapt, achterhaald. Vgl. Jer. 2:26. verwijsteksten
65 Dat is, tegen God gestreden hebt, Wiens volk gij geplaagd hebt. De manier van spreken wordt alzo vol gevonden Deut. 2:9, 24, enz. verwijsteksten
 
25 De HEERE heeft Zijn 66schatkamer opengedaan en de 67instrumenten Zijner gramschap voortgebracht; want dat is een 68werk des Heeren, des HEEREN der heirscharen, in het land der Chaldeeën.
66 Dat is, wapenhuis.
67 Dat is, wapenen, die Hij gebruiken zal tot uitvoering van Zijn rechtvaardig en schrikkelijk oordeel over Babel; alzo Jes. 13:5. Vgl. Ps. 7:13, 14, enz. verwijsteksten
68 Als Jer. 48:10. verwijsteksten
 
26 Komt aan tegen 69haar van het 70uiterste, opent haar schuren, 71vertreedt haar als korenhopen en 72verbant haar; laat haar geen overblijfsel hebben.
69 Namelijk Babel, of: tegen het, te weten land der Chaldeeën; alzo in het volgende.
70 Der aarde; of: des lands, zodat gij van het einde af begint. Anders: van dat, of tegen dat haar einde voorhanden is, of: vanwege het einde; men kan dit ook vergelijken met Jer. 51:31. verwijsteksten
71 Gelijk de dorsende ossen het koren treden. Vgl. Jes. 21:10. Jer. 51:33. Anders: werpt hen op als hopen, dat is, maakt grote hopen der verslagenen. Of: werpt alles overhoop, maakt ze tot enkel opgeworpen hopen. verwijsteksten
72 Als vers 21. verwijsteksten
 
27 73Doodt met het zwaard al haar 74varren, laat ze 75afgaan ter slachting; wee over hen, want hun 76dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking.
73 In het Hebreeuws is een woord alsof men zeide: Zwaardt, dat is, slaat, doodt met het zwaard.
74 Dat is, rijke, geweldige, stoute hanzen. Vgl. Ps. 22:13; 68:31, enz. verwijsteksten
75 Als Jer. 48:15. verwijsteksten
76 Dat is, de tijd hunner straf, hun van God verordineerd. Zie Ps. 37 op vers 13. Alzo vers 31. verwijsteksten
 
28 Er is een stem der 77gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN onzes Gods, de wraak Zijns 78tempels.
77 Der Joden die vandaar zouden ontkomen om Gods wonderwerk te boodschappen.
78 Die God aan de Chaldeeën geoefend heeft omdat zij den tempel verstoord en verbrand hadden, 2 Kon. 25:9. Alzo Jer. 51:11. verwijsteksten
 
29 Laat u horen tegen Babel, gij 79schutters; allen gij die den boog 80spant, legert u tegen haar rondom, 81laat niemand van haar ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, 82doet haar naar alles wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den 83Heilige Israëls.
79 Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Gen. 49:23. Job 16:13. Zie ook Ps. 18 op vers 15. verwijsteksten
80 Hebr. treedt.
81 Hebr. haar zij, of zij hebben geen ontkoming.
82 Als vers 15. verwijsteksten
83 Zie Ps. 71 op vers 22. verwijsteksten
 
30 Daarom zullen haar fjongelingen vallen op haar straten, en al haar krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden, spreekt de HEERE.
f Jer. 49:26. verwijsteksten
 
31 Zie, Ik wil 84aan u, gij 85trotse, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen; want uw 86dag is gekomen, de tijd dat Ik u bezoeken zal.
84 Zie Jer. 21 op vers 13. verwijsteksten
85 Hebr. trotsheid, hovaardij, hoogmoed. Zie van zulk gebruik der Hebreeuwse spraak Job 35 op vers 13. De zin is: Die zo trots is, dat hij de trotsheid zelve is of genoemd mag worden; alzo in het volgende vers. verwijsteksten
86 Als vers 27. verwijsteksten
 
32 Dan zal de trotse aanstoten en vallen, en er zal niemand zijn die hem oprichte; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijn steden; dat zal alle plaatsen rondom hem verteren.
33 Zo zegt de HEERE der heirscharen: De kinderen Israëls en de kinderen van Juda zijn tezamen verdrukt geweest; en allen die hen gevangen hadden, hebben hen vastgehouden; zij hebben hen geweigerd los te laten.
34 Maar hun Verlosser is sterk, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; Hij zal hun twist 87zekerlijk twisten, opdat Hij het 88land in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere.
87 Hebr. twistende twisten. Zie Ps. 35 op vers 1. Alzo Jer. 51:36. verwijsteksten
88 Het Joodse land, of Zijn kerk, voornamelijk; en voorts andere landen die van Babel zijn geplaagd.
 
35 Het zwaard zal zijn over de Chaldeeën, spreekt de HEERE, en over de inwoners van Babel, en over haar vorsten en over haar wijzen.
36 Het zwaard zal zijn over de 89leugenaars, dat zij zot worden; het zwaard zal zijn over haar helden, dat zij versagen.
89 Of: leugendichters. Versta waarzeggers, sterrenkijkers, waarvan Chaldea vol was. Alzo Jes. 44:25. verwijsteksten
 
37 Het zwaard zal zijn over 90zijn paarden en over zijn wagens, en over den gansen 91gemengden hoop die in het midden van haar is, dat zij tot 92vrouwen worden; het zwaard zal zijn over haar schatten, dat zij geplunderd worden.
90 Het vrouwelijk geslacht (hier merendeels gebruikt) wordt hier tweemaal veranderd in het mannelijk; men kan dit duiden op den koning of zijn volk.
91 Krijgslieden en ander gemeen volk uit allerlei natiën bestaande.
92 Moedeloos en weerloos. Alzo Jer. 51:30. Vgl. Jes. 19:16. Nah. 3:13, enz. verwijsteksten
 
38 93Droogte zal zijn over haar wateren, dat zij uitdrogen; want het is een land 94van gesneden beelden, en zij 95razen naar de 96schrikkelijke afgoden.
93 Vgl. de aant. op vers 24. verwijsteksten
94 Vol van afgoderij, die zij met de gesneden beelden bedrijven.
95 Als dolle, onzinnige mensen. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 5 op vers 6. verwijsteksten
96 Hebr. verschrikkingen. Zoals de afgoden met recht worden genoemd, omdat sommige schrikkelijk van gedaante zijn, en in het gemeen den afgodendienaren schrik aanbrengen. Gelijk zij elders om gelijke oorzaak smarten genoemd worden. Zie 2 Sam. 5 op vers 21. Met denzelfden naam emim zijn eertijds vanwege hun schrikkelijkheid enige reuzen genoemd. Zie Gen. 14:5. Deut. 2:10, met de aantt. En zodanigen plegen zich wel de macht en heerschappij over anderen aan te nemen, en voorts naar der heidenen wijze tot afgoden gemaakt te worden. Zulk een is ook zonder twijfel geweest Nimrod, de eerste stichter der Assyrische en Babylonische heerschappij. Zie Gen. 6:4; 10:8. verwijsteksten
 
39 Daarom zo zullen de 97wilde dieren der woestijnen met de wilde dieren der eilanden daarin wonen; ook zullen de 98jonge struisen daarin wonen; en men zal er geen 99verblijf meer hebben in eeuwigheid, en zij zal niet 99bewoond worden 100van geslacht tot geslacht.
97 Hebr. tsiim en iim; het eerste heeft den naam van dorre woeste plaatsen, het andere van eilanden. Zie Jes. 13:21, 22 met de aantt. verwijsteksten
98 Hebr. struisdochters. Anders: jonge uilen.
99 . 99 Zie van zulk gebruik van het Hebreeuwse woord Jer. 17 op vers 6. verwijsteksten
100 Hebr. tot geslacht en geslacht toe.
 
40 gGelijk God Sódom en Gomórra en haar naburen heeft 1omgekeerd, spreekt de HEERE, alzo zal niemand 2aldaar wonen en geen mensenkind in haar verkeren.
g Gen. 19:25. Jer. 49:18. verwijsteksten
1 Hebr. Gelijk de omkering Gods van Sodom, enz. Vgl. Jer. 49:18. verwijsteksten
2 In Babel.
 
41 Zie, her komt een volk uit het 3noorden; en een grote natie en 4geweldige koningen zullen van de zijden der 5aarde opgewekt worden.
h Jer. 6:22, enz. verwijsteksten
3 Zie op vers 3. verwijsteksten
4 Of: vele.
5 Of: des lands. Zie Jer. 6:22, 23, 24, alwaar een gelijke profetie is van Babels aankomst tegen Juda, als hier van de Meden en Perzen tegen Babel. Zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
 
42 Boog en spies zullen zij voeren; wreed zijn zij en zullen niet barmhartig zijn; hun stem zal bruisen als de zee en op paarden zullen zij rijden; 6het is toegerust als een man ten oorlog, tegen u, o dochter van Babel.
6 Te weten volk; of: eenieder van hen is toegerust, als Jer. 6:23, van Babel tegen de dochter van Sion. verwijsteksten
 
43 De koning van Babel heeft hunlieder gerucht gehoord en zijn handen zijn slap geworden; ibenauwdheid heeft hem aangegrepen, weedom als van een barende vrouw.
i Jer. 49:24. verwijsteksten
 
44 k7Zie, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal 8hen in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want lwie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie is de herder die voor Mijn aangezicht bestaan zou?
k Jer. 49:19, enz. verwijsteksten
7 Zie Jer. 49:19 en de volgende verzen, tot het 22ste vers toe, alwaar nagenoeg met dezelfde woorden geprofeteerd wordt van den optocht des konings van Babel tegen Edom, die hier staan van Cyrus’ optocht tegen Babel, om te kennen te geven dat men Babel weder zou doen gelijk zij anderen volken gedaan had. Zie de aantt. aldaar en vgl. Openb. 18:6. verwijsteksten
8 Te weten de Babyloniërs uit Babel.
l Job 41:1. Jer. 49:19. verwijsteksten
 
45 Daarom, hoort den mraadslag des HEEREN dien Hij over Babel heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten die Hij gedacht heeft over het land der Chaldeeën: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Zo hij de woning boven hen niet zal verwoesten!
m Jer. 49:20. verwijsteksten
 
46 De naarde is bevende geworden van het 9geluid der inneming van Babel, en het gekrijt is gehoord onder de volken.
n Jer. 49:21. verwijsteksten
9 Of: gerucht. Hebr. stem.

Einde Jeremia 50