Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 32 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 32

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Jeremia, in de belegering van Jeruzalem om zijn profetieën van den koning Zedekia gevangengesteld zijnde, koopt, door Gods bevel, een akker, neemt getuigen, maakt brief en zegel daarvan, en geeft die te bewaren, tot een teken dat de Joden uit Babel weder in hun land zouden komen, vss. 1, 2, enz. Jeremia bidt ootmoediglijk tot God, met verwondering over Zijn majesteit en werken, en draagt Hem zijn strijd voor over deze ongeziene zaak, 16. Waarop hem God verzekert dat Hij wel eerst Zijn volk zal straffen over hun grote zonden, maar daarna Zijn belofte volbrengen, en voorts Zijn kerk de genade van het nieuwe verbond tijdelijk en eeuwiglijk, lichamelijk en geestelijk doen genieten, 26.
 
Jeremía koopt een akker
1 HET 1woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, in het tiende jaar van Zedekía, koning van Juda; dit jaar was het achttiende jaar van Nebukadrézar.
1 Dat in vers 7 verhaald wordt. verwijsteksten
 
2 (Het heir nu des konings van Babel belegerde toen Jeruzalem; en de profeet Jeremía was besloten in het 2voorhof der bewaring, dat in het huis des konings van Juda is.
2 Alzo vss. 8 en 12. Jer. 33:1; 37:21. Vgl. Neh. 12:39. Dit was een mildere, ruimere en vrijere gevangenis dan het gevangenhuis. Zie Jer. 37:15, 18, 20, 21. verwijsteksten
 
3 Want Zedekía, de koning van Juda, had hem besloten, zeggende: Waarom profeteert gij, zeggende: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik geef deze stad in de hand des konings van Babel, en hij zal haar innemen;
4 En Zedekía, de koning van Juda, zal van de hand der 3Chaldeeën niet ontkomen; maar ahij zal 4zekerlijk gegeven worden in de hand des konings van Babel, en 5zijn mond zal tot deszelfs mond spreken en zijn ogen zullen deszelfs ogen zien;
3 Babyloniërs.
a Jer. 34:3. verwijsteksten
4 Hebr. gegeven wordende gegeven worden.
5 Dat is, zij zullen mond voor mond (als men zegt) of mondeling met elkander spreken. Vgl. Jer. 34:3, 4, en zie de vervulling Jer. 39:5, enz.; 52:9. verwijsteksten
 
5 En hij zal Zedekía naar Babel voeren, en aldaar zal hij 6zijn, totdat Ik hem 7bezoek, spreekt de HEERE; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeeën strijdt, gij zult toch geen geluk hebben?)
6 Dat is, blijven, als Jer. 27:22. verwijsteksten
7 Dat is, de genade bewijs dat hij door het zwaard niet omkome, maar in vrede sterve en eerlijk begraven worde. Zie Gen. 21 op vers 1. Jer. 34:4, 5. verwijsteksten
 
6 Jeremía dan zeide: Des HEEREN woord is tot mij geschied, zeggende:
7 Zie, Hanámeël, de zoon van Sallum, uw oom, zal tot u komen, zeggende: Koop u mijn 8veld, dat bij 9Anathoth is, want gij hebt het recht van 10lossing om te kopen.11
8 Van de velden der Levieten zie Num. 35 op vers 2. verwijsteksten
9 Zie Jer. 1:1. verwijsteksten
10 Zie Ruth 2 op vers 20. verwijsteksten
11 Versta hierbij Gods bevel aan Jeremia, van dien akker alsdan van hem te kopen, als het volgende uitwijst.
 
8 Alzo kwam Hanámeël, mijns ooms zoon, naar des HEEREN woord, tot mij in het voorhof der bewaring en zeide tot mij: Koop toch mijn veld, hetwelk is bij Anathoth, dat in het land van Benjamin is; want gij hebt het erfrecht en gij hebt de lossing, koop het voor u. Toen merkte ik dat het des HEEREN 12woord was.
12 Dat is, dat dit naar des Heeren woord geschiedde.
 
9 Dies kocht ik van Hanámeël, mijns ooms zoon, het veld dat bij Anathoth is; en ik 13woog hem het geld toe, zeventien zilveren 14sikkelen.
13 Zie Gen. 23 op vers 16. verwijsteksten
14 Hebr. zeven sikkelen en tien van zilver. Van den zilveren sikkel zie Gen. 20 op vers 16. verwijsteksten
 
10 En ik 15onderschreef den 16brief en verzegelde dien, en deed het getuigen 17betuigen, als ik het geld op de weegschaal gewogen had.
15 Hebr. eigenlijk: schreef in den brief, dat is, onderschreef, ondertekende, als te zien is vers 12. verwijsteksten
16 Te weten koopbrief, als volgt.
17 Te weten door onderschrijving of ondertekening, als vers 12. Alzo vss. 25, 44. Waarvoor wij zeggen: getuigen daartoe te nemen. verwijsteksten
 
11 En ik nam den koopbrief, die verzegeld was naar het gebod en de inzettingen, en den 18open brief;
18 Als vers 14. Waardoor sommigen verstaan een kopie of afschrift, uittreksel van den koopbrief; anderen, een akte van ratificatie of publiek bescheid der overheid, dienende tot bevestiging van dezen koop, in al zijn omstandigheden. Anderen verstaan het van een brief die diende om den koop een iegelijk bekend te maken. verwijsteksten
 
12 En ik gaf den koopbrief aan 19Baruch, den zoon van Neríja, den zoon van Machséja, voor de ogen van Hanámeël, mijns ooms 20zoon, en voor de ogen der getuigen, die den koopbrief hadden 21onderschreven; voor de ogen van al de Joden die in het voorhof der bewaring 22zaten.
19 Den schrijver en dienaar van den profeet Jeremia. Zie Jer. 36:4, 5, enz. verwijsteksten
20 Dit is hierbij gevoegd uit vss. 7, 8, 9. Anders: mijn neef; dewijl het Hebreeuwse woordje dod ook breder somtijds, en voor een beminde en een zeer lieven vriend genomen wordt, als te zien is in Salomo’s Hooglied. verwijsteksten
21 Hebr. in den koopbrief hadden geschreven, als vers 10. verwijsteksten
22 Of: woonden.
 
13 En ik beval Baruch voor hun 23ogen, zeggende:
23 Dat is, in hun tegenwoordigheid, als boven dikwijls.
 
14 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Neem deze brieven, dezen koopbrief, zo den verzegelden als dezen 24open brief, en doe ze in een aarden vat, opdat zij vele dagen 25mogen bestaan.
24 Zie op vers 11. verwijsteksten
25 Dat is, opdat zij een langen tijd mogen duren.
 
15 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: 26Er zullen 27nog huizen en velden en wijngaarden in dit land gekocht worden.
26 Hieruit blijkt wat God met deze vreemde handeling, ten tijde der belegering van Jeruzalem, voorhad, te weten Zijn volk te verzekeren dat de gevangenis van Babel een einde zou nemen en zij nog weder in hun land zouden komen en dat bezitten, enz. Zie vss. 43, 44. verwijsteksten
27 Of: wederom.
 
Gebed van Jeremía
16 Voorts, nadat ik den koopbrief aan Baruch, den zoon van Neríja, gegeven had, bad ik tot den HEERE, zeggende:
17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw 28uitgestrekten arm; geen ding is U 29te wonderlijk.
28 Als Ex. 6:5, enz. verwijsteksten
29 Te weten om te doen. Alzo vers 27. Hebr. eigenlijk: wonderlijker dan Gij, dat is, zo wonderbaar dat Gij het niet zoudt kunnen doen als Gij het belooft; geen ding is U onmogelijk. Vgl. Gen. 18:14 met de aant. Matth. 19:26. Luk. 1:37. Dit ziet op de verlossing uit de Babylonische gevangenis, die bij de mensen onmogelijk scheen. Vgl. Ez. 37:3, 11, 12, enz. verwijsteksten
 
18 bGij, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in den 30schoot hunner 31kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige God, Wiens 32Naam is HEERE der heirscharen;
b Ex. 34:7. verwijsteksten
30 Zie Ps. 79 op vers 12. verwijsteksten
31 Die de zonden der vaderen deelachtig zijn en hun voetstappen navolgen. Zie Ex. 20:5, 6. verwijsteksten
32 Als Jer. 31:35. Zie 1 Kon. 18 op vers 15. verwijsteksten
 
19 Groot van craad en machtig van daad (want Uw d33ogen zijn open over alle 34wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te egeven naar zijn wegen en naar de 35vrucht zijner handelingen);
c Jes. 28:29. verwijsteksten
d Job 34:21. Spr. 5:21. Jer. 16:17. verwijsteksten
33 Dit betekent somtijds Gods bijzondere voorzorg, als 1 Kon. 8 op vers 29. Ps. 32 op vers 8; somtijds Gods voorzienigheid en toezicht op alles wat er omgaat, als hier. Vgl. Spr. 5:21; 15:3. Insgelijks 2 Kron. 16 op vers 9. verwijsteksten
34 Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
e Jer. 17:10. verwijsteksten
35 Zie Jer. 17 op vers 10. verwijsteksten
 
20 Gij, Die tekenen en wonderen gesteld hebt in Egypteland, 36tot op dezen dag, zo in Israël als onder andere 37mensen; en hebt U een Naam gemaakt als hij is te dezen dage;
36 Welker gedachtenis duurt tot op dezen dag.
37 Hebr. mens, dat is, mensen, als dikwijls.
 
21 En hebt Uw volk Israël fuit Egypteland uitgevoerd, door tekenen en door wonderen, en door een sterke hand en door een uitgestrekten arm en door grote verschrikking;
f Ex. 6:6. 2 Sam. 7:23. 1 Kron. 17:21. verwijsteksten
 
22 En hebt hun dit land gegeven, dat Gij hun vaderen gezworen hadt hun te zullen geven, een land 38vloeiende van melk en honing.
38 Zie Ex. 3 op vers 8. verwijsteksten
 
23 Zij zijn er ook ingekomen en hebben het erfelijk bezeten, maar hebben Uwer stem niet gehoorzaamd en in Uw wet niet gewandeld; zij hebben 39niets gedaan van alles wat Gij hun geboden hadt te doen; dies hebt Gij hun al dit 40kwaad doen bejegenen.
39 Hebr. al wat Gij, enz., hebben zij niet gedaan, dat is, niets van hetgeen Gij hun geboden hadt. Zie 1 Kon. 11 op vers 34. verwijsteksten
40 Der straf.
 
24 Zie, de 41wallen; zij zijn gekomen aan de stad om die in te nemen, en de stad is 42gegeven in de hand der Chaldeeën, die tegen haar strijden; vanwege het zwaard en den honger en de pestilentie; en wat Gij gesproken hebt, is geschied, en zie, Gij ziet het.
41 Opgeworpen hoogten, schansen, bolwerken, vestingwerken, buiten de stad. Zie 2 Sam. 20 op vers 15. Sommigen verstaan andere krijgsinstrumenten, opgericht en dienende om muren en grote sterke gebouwen te verbreken en onder den voet te werpen, of uit en van dezelve met allerlei geweer den vijand te beschadigen. Vgl. Jer. 33:4. verwijsteksten
42 Of: wordt gegeven; alzo vss. 25, 36, 43. Dat is, zij is zo goed (als men zegt) als gegeven, zij zal toch zekerlijk gegeven worden; de zaken zijn er zo binnen gesteld, dat men tastbaar merken kan dat Uw woord in alles waarachtig is, en voorts vervuld zal worden. verwijsteksten
 
25 Evenwel hebt Gij tot mij gezegd, Heere HEERE: Koop u dat veld voor geld, en doe het getuigen betuigen; 43daar de stad in der Chaldeeën hand gegeven is!
43 Alsof hij zeide: Dit is voor het menselijk vernuft een vreemde en wonderlijke zaak.
 
De HEERE verklaart den koop
26 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremía, zeggende:
27 Zie, Ik ben de HEERE, de gGod van alle 44vlees; zou Mij enig ding 45te wonderlijk zijn?
g Num. 16:22. verwijsteksten
44 Zie Gen. 6 op vers 12. Num. 16 op vers 22. verwijsteksten
45 Zie op vers 17. verwijsteksten
 
28 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik geef deze stad in de hand der Chaldeeën en in de hand van Nebukadrézar, den koning van Babel, en hij zal haar innemen.
29 En de Chaldeeën, die tegen deze stad strijden, zullen er inkomen en deze stad met vuur aansteken, en zullen ze hverbranden, met de huizen, op welker daken zij den Baäl gerookt en anderen goden drankoffers 46geofferd hebben om Mij te 47vertoornen.
h Jer. 21:10. verwijsteksten
46 Als Jer. 7:18. verwijsteksten
47 Of: te tergen. Alzo in het volgende.
 
30 Want de kinderen van Israël en de kinderen van Juda hebben van hun 48jeugd aan 49alleenlijk gedaan wat kwaad was in Mijn ogen; want de kinderen Israëls hebben Mij door het werk hunner handen alleenlijk vertoornd, spreekt de HEERE.
48 Zie Jer. 2 op vers 2. verwijsteksten
49 Dat is, anders niet gedaan dan, enz.
 
31 Want 50tot Mijn toorn en tot Mijn grimmigheid is Mij deze stad geweest, van den dag af dat zij haar gebouwd hebben, tot op dezen dag toe; opdat Ik haar van Mijn aangezicht wegdeed;
50 Dat is, zij heeft niet anders gedaan dan wat diende om Mijn toorn en grimmigheid te verwekken, daarop zijn zij (als men zegt) altoos uit geweest, daarop hebben zij het toegelegd. Anders: in Mijn toorn, dat is, Ik ben op haar vertoornd geweest, enz.
 
32 Om al de boosheid der kinderen van Israël en der kinderen van Juda, die zij gedaan hebben om Mij te vertoornen, zij, hun koningen, hun vorsten, hun priesters en hun profeten, en de 51mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem;
51 Hebr. man, als Jer. 4:3. verwijsteksten
 
33 Die Mij den i52nek hebben toegekeerd en niet het aangezicht; hoewel Ik hen leerde, k53vroeg op zijnde en lerende, evenwel hoorden zij niet om 54tucht aan te nemen;
i Jer. 2:27; 7:24. verwijsteksten
52 Zie Jer. 2:27. verwijsteksten
k Jer. 7:13, 25; 25:3; 26:5; 29:19. verwijsteksten
53 Zie Jer. 7 op vers 13. verwijsteksten
54 Zie Spr. 1 op vers 2, enz. verwijsteksten
 
34 Maar zij hebben hun 55verfoeiselen gesteld in het 56huis 57dat naar Mijn Naam genoemd is, om dat te verontreinigen.
55 Zie Jer. 4 op vers 1. verwijsteksten
56 Den tempel.
57 Als Jer. 7:31. verwijsteksten
 
35 58En zij hebben de lhoogten van Baäl gebouwd, die in het dal des zoons van Hinnom zijn, om hun zonen en hun dochters den 59Molech door het vuur te laten gaan; hetwelk Ik hun niet heb geboden, noch 60in Mijn hart is opgekomen, dat zij dezen gruwel zouden doen; opdat zij Juda mochten doen zondigen.
58 Zie Jer. 7:10 met de aant. verwijsteksten
l Jer. 19:5. verwijsteksten
59 Dat is, ten dienste en ter ere van dezen afgod. Zie Lev. 18 op vers 21. verwijsteksten
60 Zie Jer. 7:31. verwijsteksten
 
36 En nu, daarom zegt de HEERE, de God Israëls, alzo van deze stad, waar gij van zegt: Zij is 61gegeven in de hand des konings van Babel, door het zwaard en door den honger en door de pestilentie:
61 Als vers 24. verwijsteksten
 
37 Zie, Ik zal hen 62mvergaderen uit al de landen waarheen Ik hen zal verdreven hebben in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid en in grote verbolgenheid; en Ik zal hen tot deze plaats wederbrengen en zal hen 63zeker doen wonen.
62 Te weten Mijn volk.
m Jer. 23:3; 29:14; 31:10. verwijsteksten
63 Hebr. in zekerheid, of: in vertrouwen, dat is, gerust, zeker en veiliglijk, als elders dikwijls.
 
38 nJa, zij zullen Mij tot een 64volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.
n Jer. 24:7; 30:22; 31:1, 33. verwijsteksten
64 Als Jer. 30:22; 31:1. verwijsteksten
 
39 En Ik zal hun 65enerlei hart en enerlei 66weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten 67goede, mitsgaders hun kinderen na hen.
65 Ik zal door Mijn Geest alzo in de harten van Mijn uitverkorenen werken, dat zij door één geloof en één godsdienst in liefde aan elkander zullen verbonden en verenigd zijn.
66 Dat is, enerlei godsdienst of religie, enerlei manier of wijze van geloof en leven. Zie Jes. 30:21; 35:8. Jer. 6:16. Matth. 22:16. Hand. 9:2; 18:25, 26, enz. verwijsteksten
67 Dat is, tot hun best, heil en zaligheid.
 
40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen 68maken, dat Ik 69van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.
68 Als Jer. 31:31, enz. verwijsteksten
69 Dat is, dat Ik hen nimmermeer zal verlaten, maar zal geduriglijk bij hen wonen en hen volgen met Mijn weldadigheid. Zie Jer. 31 op vers 33, en vgl. wijders Rom. 8:30. 1 Petr. 1:5, 9. 1 Joh. 2:19, 20, 27; 3:9; 5:18. verwijsteksten
 
41 En Ik zal 70Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe; en Ik zal hen 71getrouwelijk in dit land oplanten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel.
70 Vgl. Deut. 30:9. verwijsteksten
71 Hebr. in of met getrouwheid of waarheid.
o Jer. 24:6. Amos 9:15. verwijsteksten
 
42 Want zo zegt de HEERE: Gelijk als Ik over dit volk gebracht heb al dit grote 72kwaad, alzo zal Ik over hen brengen al het goede dat Ik over hen 73spreek.
72 Te weten der straf, dat is, ellende, ongeluk, tegenspoed.
73 Dat is, hun beloof, of beloofd heb.
 
43 En er zullen 74velden gekocht worden in dit land, waarvan gij 75zegt: Het is woest, dat er geen mens noch beest in is; het is in der Chaldeeën hand 76gegeven.
74 Hebr. een veld zal, enz., dat is, velden, als in het volgende vers.
75 Dat is, alsdan zult gij zeggen, als het zal verwoest zijn. Alzo Jer. 33:10. verwijsteksten
76 Als vers 24. verwijsteksten
 
44 Velden 77zal men voor geld kopen, en de brieven 78onderschrijven en verzegelen, en getuigen doen betuigen, in het land van 79Benjamin en in de plaatsen rondom Jeruzalem en in de steden van Juda, en in de steden van het gebergte, en in de steden der laagte en in de steden van het zuiden; want Ik zal hun gevangenis wenden, spreekt de HEERE.
77 Hebr. zullen zij, enz., als dikwijls.
78 Zie vss. 10, 12. verwijsteksten
79 Vgl. Jer. 17:26. verwijsteksten

Einde Jeremia 32