Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 11 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 11

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

God laat Zijn verbond met Israël door den profeet uitroepen, vs. 1, enz. Straft de vorige en tegenwoordige verbondsbreking van Israël en Juda door veelvoudige afgoderij, 8. Waarom Hij een groot en onvermijdelijk ongeluk over hen wil brengen, 11, 16, 17. Verbiedt den profeet voor hen te bidden, 14. Klaagt over des volks huichelachtige godsdiensten en zorgeloosheid, 15. De profeet klaagt voor God over de moorddadige conspiratie zijner landslieden van Anathoth tegen hem, en begeert Gods wraak, die hem God voorzegt, 18.
 
Verbondsbreuk
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende:
2 1Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, en spreekt tot de 2mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem.
1 Gij Jeremia, en Mijn andere vrome profeten en priesters die nog onder het volk overig zijt (als sommigen dit nemen), hoort dit en draagt het daarna het volk voor.
2 Hebr. man. Zie Jer. 4 op vers 3. Alzo vers 9. verwijsteksten
 
3 3Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: aVervloekt zij de 4man die niet 5hoort de woorden dezes verbonds,
3 Gij Jeremia.
a Deut. 27:26. Gal. 3:10. verwijsteksten
4 Dat is, de mens, of eenieder. Als Ps. 1:1, en elders dikwijls. Zie Job 12 op vers 10. verwijsteksten
5 Dat is, die de wet Gods niet gehoorzaam is.
 
4 Dat Ik uw vaderen geboden heb ten dage als Ik hen uit Egypteland, uit den b6ijzeroven, uitvoerde, zeggende: cZijt Mijner 7stem gehoorzaam en doet 8dezelve, naar alles wat Ik ulieden gebied; zo zult gij Mij tot een 9volk zijn en Ik zal u tot een God zijn;
b Deut. 4:20. verwijsteksten
6 Zie Deut. 4 op vers 20. verwijsteksten
c Lev. 26:3, 12. verwijsteksten
7 Dat is, woorden, geboden.
8 Te weten woorden des verbonds, als vss. 3, 6. verwijsteksten
9 Als Jer. 7:23. verwijsteksten
 
5 Opdat Ik den deed bevestige dien Ik uw vaderen gezworen heb, hun te geven een land, 10vloeiende van melk en honing, als het is te dezen dage. Toen antwoordde ik en zeide: 11Amen, o HEERE.
d Deut. 7:12. verwijsteksten
10 Zie Ex. 3 op vers 8. verwijsteksten
11 Zie Num. 5 op vers 22. Deut. 27:15. verwijsteksten
 
6 En de HEERE zeide tot mij: Roep al deze woorden uit in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden dezes verbonds en doet dezelve.
7 Want Ik heb uw vaderen 12ernstiglijk betuigd, 13ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, e14vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem.
12 Hebr. betuigende betuigd.
13 Dat is, van den tijd aan.
e Jer. 7:13, 25. verwijsteksten
14 Zie Jer. 7 op vers 13. verwijsteksten
 
8 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun foor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het g15goeddunken van 16hunlieder boos hart; daarom 17heb Ik over hen gebracht al de 18woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben.
f Jer. 7:26. verwijsteksten
g Jer. 3:17; 7:24; 9:14. verwijsteksten
15 Zie Jer. 3 op vers 17. verwijsteksten
16 Het boze hart van hen allen.
17 Dat is, zal Ik zekerlijk over hen brengen.
18 Te weten de bijgevoegde dreigementen, dat is, gedreigde straffen. Zie daarvan Leviticus 26 en Deuteronomium 28. verwijsteksten
 
9 Voorts zeide de HEERE tot mij: Er is een 19verbintenis bevonden onder de mannen van Juda en onder de inwoners van Jeruzalem.
19 Ligue, conspiratie, samenzwering, om kwaad te doen, regelrecht strijdende tegen het verbond dat zij met Mij gemaakt en bezworen hebben.
 
10 Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner 20voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en 21zij hebben andere goden nagewandeld om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben Mijn verbond 22gebroken, dat Ik met hun vaderen 23gemaakt heb.
20 Die in de woestijn en voorts in de volgende tijden ongehoorzaam geweest zijn.
21 Als boze nakomelingen van hun boze voorvaderen.
22 Of: vernietigd.
23 Zie Gen. 15 op vss. 17, 18. verwijsteksten
 
11 Daarom zegt de HEERE alzo: Zie, Ik zal een 24kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen 25uitkomen; als zij dan tot Mij zullen hroepen, zal Ik naar hen niet horen.
24 Dat is, straf, ongeluk, ellende, enz., als vers 12. verwijsteksten
25 Dat is, zichzelven daaruit redden. Vgl. Micha 2:3. verwijsteksten
h Spr. 1:28. Jes. 1:15. Jer. 14:12. Ez. 8:18. Micha 3:4. verwijsteksten
 
12 Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem heengaan en roepen tot de goden dien zij gerookt hebben; maar zij zullen hen 26gans niet kunnen verlossen ten tijde huns 27kwaads.
26 Hebr. verlossende niet verlossen.
27 Dat Ik over hen brengen zal, vers 11. Alzo vss. 14, 17, 23. verwijsteksten
 
13 Want i28naar het getal uwer steden zijn uw goden geweest, o Juda; en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die 29schaamte, altaren om den Baäl te roken.
i Jer. 2:28. verwijsteksten
28 Als Jer. 2:28. verwijsteksten
29 Dat is, den schandelijken afgod Baäl. Zie Jer. 3 op vers 24. verwijsteksten
 
14 30Gij dan, kbid niet voor dit volk en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen.
30 O Jeremia.
k Jer. 7:16; 14:11. verwijsteksten
 
15 31Wat heeft Mijn 32beminde in 33Mijn huis te doen, dewijl 34zij die 35schandelijke daad 36met velen doet en 37het heilige vlees van u geweken is? 38Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde.
31 Vergelijk de manier van spreken met 2 Sam. 16:10 en de aant. aldaar. verwijsteksten
32 Te weten dit volk (het Hebreeuwse woord staat in het mannelijk geslacht, maar de volgende woorden in het vrouwelijke), dat zich alzo noemt of zich erop beroemt dat het Mijn beminde volk is; of God noemt hen zo, niettegenstaande hun ondankbaarheid, vanwege Zijn verbond, dat Hij met hen en hun vaderen gemaakt, en de weldaden die Hij hun bewezen had. Vgl. Jer. 12:7, 8. Rom. 3:3; 11:28. Sommigen verstaan hierdoor den profeet Jeremia en andere dienstknechten Gods, die dagelijks in den tempel tot dit boze volk profeteerden, vgl. Jer. 7:2, alsof God zeide: Wat hebben Mijn knechten meer in den tempel bij dit wederspannige volk te doen om hen te onderwijzen of voor hen te bidden? Zie vers 14. verwijsteksten
33 Den tempel; alsof God zeide: Wat lopen zij veel in den tempel, daar zij toch zo vol van alle boosheid zijn?
34 Versta de dochter Mijns volks, of de stad Jeruzalem, dat is, de inwoners.
35 Anders: grove schandelijkheid, omdat het Hebreeuwse woord, betekenende een gruwelijke daad of aanslag (zie Spr. 31 op vers 16), hier een letter meer heeft dan gewoonlijk, dienende tot verzwaring van de betekenis. Vgl. Ps. 3 op vers 3. Versta hierdoor de gruwelijke afgoderij, waarvan vers 13, enz. verwijsteksten
36 Te weten met vele afgoden, als vers 13. Of men kan het duiden op de menigte of groten hoop dergenen die deze gruwelen bedreven, aldus: dewijl velen hunner deze schandelijke daad bedrijven. Sommigen stellen in plaats van met velen: ja, zelfs de groten. Vgl. Ez. 8:11; 23:39. verwijsteksten
37 Hebr. het vlees der heiligheid, of des heiligdoms, zijn van u geweken, of zullen van u wijken. Gelijk het woord vlees bij ons in het meervoud niet gebruikelijk is, alzo wordt het ook in den Hebreeuwsen bijbeltekst niet meer dan eens (Spr. 14:30) in het meervoud gebruikt. De zin is: Al uw offeranden, o Jeruzalem, deugen niet meer, gij doet geen heilig offer meer, omdat gij alles met uw boosheid ontheiligt. Sommigen verstaan het aldus, dat God hen dreigt dat de tijd voorhanden is, dat zij om hun goddeloosheid gestraft en uit hun land verjaagd zijnde, in den tempel niet meer zullen kunnen komen, noch offeren, noch hun vrolijke maaltijden van het vlees der offeranden houden, gelijk zij nu deden, doch met een gruwelijke ontheiliging van Gods heilige inzettingen, waarom hen God uit Zijn huis en land verstoten zou. Sommigen verstaan door het heilige vlees de oprechte Israëlieten, die uitwendig en inwendig besneden waren. verwijsteksten
38 Of: Want in uw boosheid, enz. Anders: Wanneer uw kwaad (dat is, uw straf, ellende) voorhanden is, of door Mijn profeten voorzegd of gedreigd wordt, dan verheugt gij u. Dat is, gij veracht Mijn dreigementen zozeer, dat gij ook, als tot Mijn smaad, des te meer vreugde bedrijft, om te tonen dat gij er niet op past.
 
16 De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van 39lieflijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot 40geroep een 41vuur om 42denzelven aangestoken, en zijn 43takken 44zullen verbroken worden.
39 Hebr. vrucht van gedaante.
40 Vgl. Ez. 1:24. verwijsteksten
41 Versta de verwoesting, het verderf en de vertering van land en lieden door de Babyloniërs.
42 Olijfboom. Anders: een vuur heeft zijn bladeren aangestoken.
43 Of: scheuten, loten, spruiten.
44 Anders: zullen zij verbreken.
 
17 Want de HEERE der heirscharen, Die u heeft l45geplant, heeft een 46kwaad over u uitgesproken, om der boosheid wil van het huis van Israël en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven om Mij 47te vertoornen, rokende den Baäl.
l Jer. 2:21. verwijsteksten
45 Als een olijfboom; gelijk in het voorgaande vers gezegd is.
46 Het verderf door de Babyloniërs.
47 Of: tot toorn te verwekken.
 
Jeremía’s leven bedreigd
18 De 48HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen 49hebt Gij mij hun handelingen doen zien.
48 Als ik in eenvoudigheid mijn beroeping waarnam, volgens Gods last, en op geen kwaad dacht.
49 Dit spreekt Jeremia tot God, Dien hij als Getuige neemt dat hij hiervan niets spreekt uit menselijke suspiciën of affecten, maar alleen uit de Goddelijke openbaring, door een gezicht. Vgl. Jer. 24:1. verwijsteksten
 
19 En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt 50om te slachten; want ik wist niet dat zij 51gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons 52den boom met zijn 53vrucht verderven en laat ons hem uit het 54land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde.
50 Ter slachting, om geslacht te worden, dat men hem slachte.
51 Dat is, boze aanslagen en praktijken tegen mij voorhadden.
52 Te weten den profeet Jeremia met zijn leer of profetie.
53 Hebr. eigenlijk: brood, dat is, spijze, en voorts vrucht, als die ter spijze dient.
54 Zie Ps. 27 op vers 13. verwijsteksten
 
20 Maar, o HEERE der heirscharen, Gij 55rechtvaardige Rechter, mDie de 56nieren en het hart proeft, laat mij Uw wraak 57van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak 58ontdekt.
55 Hebr. Rechter der gerechtigheid, of: Die gerechtigheid richt.
m 1 Sam. 16:7. 1 Kron. 28:9. Ps. 7:10; 26:2. Openb. 2:23. verwijsteksten
56 De innerlijkste en verborgen gedachten en bewegingen. Zie Job 19 op vers 27. Ps. 7 op vers 10. verwijsteksten
57 Die Gij van hen zult nemen, of aan hen doen.
58 Als mijn Advocaat en Rechter voorgedragen en bevolen.
 
21 Daarom, zo zegt de HEERE van de mannen van 59Anathoth, die uw 60ziel zoeken, zeggende: Profeteer niet in den Naam des HEEREN, opdat gij van onze handen niet sterft.
59 Zie Jer. 1:1. verwijsteksten
60 Naar uw leven staan. Zie Ex. 4 op vers 19. 2 Sam. 4 op vers 8. verwijsteksten
 
22 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, Ik zal 61bezoeking over hen doen: de jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochters zullen van honger sterven.
61 Dat is, hen straffen. Zie Gen. 21 op vers 1. verwijsteksten
 
23 En zij zullen geen 62overblijfsel hebben; want Ik zal een kwaad brengen over de mannen van Anathoth, in 63het jaar hunner bezoeking.
62 Dat is, niemand zal er van hen overblijven, zij zullen allen omkomen en uitgeroeid worden. Welverstaande, zo zij zich niet bekeren.
63 Of: te weten het jaar hunner bezoeking, dat is, hunner straf. Alzo Jer. 23:12, enz. verwijsteksten

Einde Jeremia 11