Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Jeremia’s afkomst en tijd zijner profetering, vs. 1, enz. God beroept hem tot het profetisch ambt, en versterkt hem met een teken, tegen zijn excuses, 4. Openbaart hem de gezichten van een amandelroede en een ziedenden pot, 11. Geeft hem een gestrengen last tegen die van Juda, met belofte van Zijn bijstand, 17.
 
De roeping van Jeremía
1 DE 1woorden van 2Jeremía, den zoon van 3Hilkía, uit de 4priesters die te 5Anathoth waren, in het land van Benjamin;
1 Anders: De geschiedenissen.
2 Hebr. Jirmejahu.
3 Hebr. Chilkijahu.
4 Hij wordt geen hogepriester genoemd, als de andere Hilkia was, die het wetboek vond, 2 Kon. 22:8, en te Jeruzalem woonde. verwijsteksten
5 Zie 1 Kon. 2 op vers 26. 1 Kron. 6:60. Jer. 32:8. verwijsteksten
 
2 Tot welken het woord des HEEREN geschiedde in de dagen van aJosía, zoon van Amon, koning van Juda, in het dertiende jaar 6zijner regering.
a 2 Kon. 21:26; 22:1, enz. 2 Kron. 34:1, enz. verwijsteksten
6 Hebr. eigenlijk: zijns regerens.
 
3 Ook 7geschiedde het tot hem in de dagen van bJójakim, zoon van Josía, koning van Juda, totdat voleind werd het 8elfde jaar van cZedekía, 9zoon van Josía, koning van Juda; totdat 10Jeruzalem gevankelijk werd weggevoerd in de dvijfde maand.
7 Te weten het woord des Heeren tot Jeremia uit vers 2. verwijsteksten
b 2 Kon. 23:34. 2 Kron. 36:4. verwijsteksten
8 Hieruit wordt afgeleid dat Jeremia over de veertig jaren in Juda heeft geprofeteerd; daarna nog enigen tijd in Egypte. Zie Jeremia 43; 44. verwijsteksten
c 2 Kon. 24:17. 2 Kron. 36:10, enz. Jer. 52:1, enz. verwijsteksten
9 Zie 1 Kron. 3:15, 16. verwijsteksten
10 Dat is, de inwoners van Jeruzalem.
d 2 Kon. 25:8. verwijsteksten
 
4 Het woord des HEEREN dan geschiedde tot mij, zeggende:
5 Eer dat Ik u in 11moeders buik formeerde, heb Ik u 12gekend, en 13eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, eheb Ik u 14geheiligd; Ik heb u den volken ten profeet 15gesteld.
11 Van de invoeging van dit woord zie Richt. 13 op vers 5. Job 3 op vers 10. verwijsteksten
12 Zie Ex. 33 op vers 12. verwijsteksten
13 Vgl. Gal. 1:15. verwijsteksten
e Gal. 1:15. verwijsteksten
14 Dat is, tot dit heilig ambt afgezonderd en verordineerd. Vgl. Ex. 29:44. Rom. 1:1. Gal. 1:15. verwijsteksten
15 Hebr. eigenlijk: gegeven.
 
6 Toen zeide ik: fAch Heere HEERE, zie, ik 16kan niet spreken, want ik ben 17jong.
f Exodus 3; 4; 6:11, 29. verwijsteksten
16 Of: weet niet te spreken.
17 Of: een kind, jongen, jongeling, en dienvolgens hiertoe gans ondeugdelijk en zonder aanzien. Van het Hebreeuwse woord zie Gen. 22 op vers 5. Het wordt alzo gebruikt van kinderen en jongen, gesteld tegen ouden, Jes. 3:5; 7:16; 13:18; 20:4. verwijsteksten
 
7 Maar de HEERE zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal waarheen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken.
8 gVrees niet voor 18hun aangezicht, want hIk ben 19met u, om u te redden, spreekt de HEERE.
g Ez. 3:9. verwijsteksten
18 Dergenen tot welke Ik u zend.
h Deut. 31:6, 8. Joz. 1:5. verwijsteksten
19 Vgl. Gen. 21 op vers 22. verwijsteksten
 
9 En de HEERE stak Zijn hand uit en i20roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, kIk geef 21Mijn woorden in uw mond.
i Jes. 6:6, 7. verwijsteksten
20 Vgl. Jes. 6 op vers 7. Dit was den profeet een Goddelijk teken om hem in zijn beroeping te bevestigen en te versterken. Vgl. Ez. 2 op vers 8. verwijsteksten
k Jer. 5:14. verwijsteksten
21 Zie Deut. 18 op vers 18. Alzo Jer. 5:14. verwijsteksten
 
10 Zie, Ik stel u te dezen dage over de volken en over de koninkrijken, 22om luit te rukken en af te breken en te verderven en te verstoren, ook om te bouwen en te planten.
22 De zin is: Om hun in Mijn Naam aan te dienen en levendig voor ogen te stellen dat Ik zulks zal doen; en Ik zal uw woorden, die gij tot hen alzo zult spreken, zekerlijk volbrengen en bekrachtigen, tot straf der hardnekkigen en troost der boetvaardigen. Vgl. Jer. 5:14; 18:7, 8, enz. Ez. 24:5, 9, 10, enz. Joh. 20:23. 2 Kor. 10:4, 5. Vgl. wijders Ez. 3 op vers 18; 43 op vers 3. verwijsteksten
l Jer. 18:7. 2 Kor. 10:4, 5. verwijsteksten
 
11 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremía? En ik zeide: Ik zie een 23amandelroede.
23 Of: amandelstok, -gard.
 
12 En de HEERE zeide tot mij: Gij hebt 24wel gezien; want Ik zal 25wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen.
24 Hebr. wel gedaan of goed gemaakt te zien, of met zien, ziende. Vgl. Deut. 5 op vers 28. Ps. 33 op vers 3. verwijsteksten
25 Gelijk de amandelboom vroeg, wakkerlijk en haast bloeit en vruchten voortbrengt, alzo zal Ik vlijtig, naarstig en wakker zijn om Mijn woord over de Joden haast te volbrengen. In het Hebreeuws wordt een woord gebruikt dat wij in onze taal alzo niet kunnen navolgen, alsof men zeide: Ik zal amandelboomsgewijze wakker zijn, of: gelijk de amandelboom daarvan den naam heeft dat hij wakker is om vroeg vrucht te dragen, alzo zal Ik, enz. Vergelijk dit gezicht met Amos 8:2. verwijsteksten
 
13 En des HEEREN woord geschiedde ten tweeden male tot mij, zeggende: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie een 26ziedenden pot, welks 27voorste deel tegen het noorden is.
26 Hebr. opgeblazen, aangeblazen. Versta door dezen pot de stad Jeruzalem en het Joodse land (als Ez. 11:3, 7; 24:4, enz.), waarin God de Joden als zieden en koken wilde in Zijn toorn, door het vuur der Babyloniërs, welker land noordwaarts van Kanaän af lag. verwijsteksten
27 Hebr. aangezicht van of tegen het aangezicht van het noorden, of van tegen het noorden. Verstaande dat deze ziedende pot en brand beduidde het kwaad dat uit Chaldea van Syrië afkomen zou.
 
14 En de HEERE zeide tot mij: mVan het noorden zal zich dit 28kwaad opdoen over alle inwoners des lands.
m Jer. 4:6. verwijsteksten
28 Der straf.
 
15 Want zie, nIk 29roep alle geslachten der koninkrijken 30van het noorden, spreekt de HEERE; en zij zullen komen en o31zetten een iegelijk zijn troon voor de deur der poorten van Jeruzalem, en tegen al haar muren rondom en tegen alle steden van Juda.
n Jer. 5:15; 6:22; 10:22. verwijsteksten
29 Dat is, Ik zal door Mijn Goddelijke regering beschikken dat zij komen, als op een expres bevel. Vgl. Jer. 25:9, en aldaar op vers 29. verwijsteksten
30 Hebr. naar het noorden, noordwaarts.
o Jer. 52:4, 5. verwijsteksten
31 Zie Jer. 52:4, 5. verwijsteksten
 
16 En Ik zal Mijn oordelen 32tegen hen uitspreken 33over al hun boosheid; dat zij Mij verlaten hebben en anderen goden gerookt, en zich gebogen hebben voor de 34werken hunner handen.
32 Hebr. met hen, dat is, Mijn vonnissen of sententiën hun voordragen, van de straffen die zij met hun boosheid verdiend hebben. Vgl. Jer. 4:12; 39:5; 48:21; 49:12; 52:9. verwijsteksten
33 Of: om, vanwege.
34 Versta de afgodische beelden.
 
17 Gij dan, 35gord uw lendenen en maak u op, en spreek tot hen alles wat Ik u gebieden zal; wees niet verslagen voor hun aangezicht, opdat Ik u voor hun aangezicht niet 36versla.
35 Dat is, maak u gereed om uw ambt en beroep wakkerlijk, vaardiglijk en vrijmoediglijk uit te voeren. Vgl. Ex. 12 op vers 11. verwijsteksten
36 Dat is, vermorzele, in stukken breke of sla, dat is, dode. Het is hetzelfde Hebreeuwse woord dat in de voorgaande woorden gebruikt is in de betekenis van ontzet, verslagen, verschrikt te zijn. Zie gelijke kunstigheid in het verscheiden gebruik van een woord Jer. 12:14. verwijsteksten
 
18 Want, zie, Ik stel u heden ptot een 37vaste stad en tot een ijzeren pilaar en tot koperen muren tegen het ganse land: tegen de koningen van Juda, tegen haar vorsten, tegen haar priesters en tegen het volk van het land.
p Jer. 6:27; 15:20. verwijsteksten
37 Hebr. stad der vesting, insgelijks pilaar des ijzers, muren des kopers, dat is, tot een onoverwinnelijk fort, hetwelk in het volgende vers verklaard wordt. Vgl. Jer. 15:19, 20, 21. verwijsteksten
 
19 En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u uit te helpen.

Einde Jeremia 1