Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De almachtige Verlosser |
1 ZWIJGT voor Mij, gij eilanden, en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons tezamen ten gerichte naderen. |
2 Wie heeft van den opgang dien rechtvaardige verwekt? Heeft hem geroepen op zijn voet, de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt dat hij over koningen heerste? Heeft hen aan zijn zwaard gegeven als stof, aan zijn boog als een voortgedreven stoppel? |
3 Dat hij hen najaagde en doortrok met vrede, door een pad hetwelk hij met zijn voeten niet gegaan had? |
4 Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, aDie de Eerste ben, en met de laatsten ben Ik Dezelfde. a Jes. 43:10; 44:6; 48:12. Openb. 1:17; 22:13. |
a Jes. 43:10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; opdat gij het weet en Mij gelooft en verstaat, dat Ik Dezelfde ben, dat vóór Mij geen God geformeerd is, en na Mij geen zijn zal. Jes. 44:6 Zo zegt de HEERE, de Koning Israëls, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God. Jes. 48:12 Hoor naar Mij, o Jakob, en gij Israël, Mijn geroepene: Ik ben Dezelfde; Ik ben de Eerste, ook ben Ik de Laatste. Openb. 1:17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; Openb. 22:13 Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, de Eerste en de Laatste. |
5 De eilanden zagen het en zij vreesden; de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe; |
6 De een hielp den ander, en zeide tot zijn metgezel: Wees sterk. |
7 En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele. |
8 Maar gij, Israël, Mijn knecht, gij Jakob, bdien Ik verkoren heb; het zaad van Abraham, Mijn cliefhebber; b Deut. 7:6; 10:15; 14:2. Ps. 135:4. Jes. 43:1; 44:1. c 2 Kron. 20:7. Jak. 2:23. |
b Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 10:15 Alleenlijk heeft de HEERE lust gehad aan uw vaderen om die lief te hebben, en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, gelijk het te dezen dage is. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. Ps. 135:4 Want de HEERE heeft Zich Jakob verkoren, Israël tot Zijn eigendom. Jes. 43:1 MAAR nu, alzo zegt de HEERE, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder,
o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost; Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijne. Jes. 44:1 MAAR hoor nu, Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb. c 2 Kron. 20:7 Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het aangezicht van Uw volk Israël verdreven, en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven? Jak. 2:23 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend; en hij is een vriend Gods genaamd geweest. |
9 Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzondersten geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht, u heb Ik uitverkoren en heb u niet verworpen. |
10 Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid. |
11 Zie, dzij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. d Ex. 23:22. Jes. 60:12. Zach. 12:3. |
d Ex. 23:22 Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn. Jes. 60:12 Want het volk en het koninkrijk welke u niet zullen dienen, die zullen vergaan; en die volken zullen gans verwoest worden. Zach. 12:3 En het zal te dien dage geschieden dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastigen steen allen volken; allen die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. |
12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding. |
13 Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. |
14 Vrees niet, gij wormken Jakobs, gij volksken Israëls; Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls. |
15 Zie, Ik heb u tot een scherpe nieuwe dorsslede gesteld, die scherpe pinnen heeft; gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen egelijk kaf. e Jes. 17:13; 29:5. |
e Jes. 17:13 De natiën zullen wel ruisen gelijk grote wateren ruisen, doch Hij zal hem schelden, zo zal hij ver wegvlieden; ja, hij zal gejaagd worden als het kaf der bergen van den wind, en gelijk een kloot van den wervelwind. Jes. 29:5 En de menigte uwer vreemde soldaten
zal zijn gelijk dun stof, en de menigte der tirannen als voorbijvliegend kaf; en het zal in een ogenblik haastelijk geschieden. |
16 Gij zult hen wannen en de wind zal hen wegnemen en de stormwind zal hen verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE, in den Heilige Israëls zult gij u roemen. |
17 De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong fversmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten. f Matth. 5:6. |
f Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. |
18 Ik gzal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; hIk zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. g Jes. 35:7; 44:3. h Ps. 107:35. |
g Jes. 35:7 En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras met riet en biezen zijn. Jes. 44:3 Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. h Ps. 107:35 Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten. |
19 Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom en den mirtenboom en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den dennenboom, den beuk en den busboom tegelijk; |
20 Opdat zij zien en bekennen en overleggen en tegelijk verstaan, dat de hand des HEEREN zulks gedaan, en dat de Heilige Israëls
zulks geschapen heeft. |
21 Brengt ulieder twistzaak voor, zegt de HEERE; brengt uw vaste bewijsredenen bij, zegt de Koning Jakobs. |
22 Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen. |
23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen toezien. |
24 Zie, gijlieden zijt minder dan niet en ulieder werk is erger dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden verkiest. |
25 Ik verwek Een van het noorden, en Hij zal komen van den opgang der zon, Hij zal Mijn Naam aanroepen; en Hij zal komen over de overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt. |
26 Wie heeft wat verkondigd van den aanbeginne, dat wij het weten mogen, of van tevoren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig? Maar er is niemand die het verkondigt, ook niemand die wat horen doet, ook niemand die ulieder woorden hoort. |
27 Ik, de Eerste, zeg tot Sion: Zie, zie ze daar; en tot Jeruzalem: Ik zal een Blijde-boodschapper geven. |
28 Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs onder dezen, maar er was geen raadgever, dat Ik hun zou vragen en zij Mij antwoord geven zouden. |
29 Zie, zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding. |