Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 16 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 16

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Vermaning aan de Moabieten, dat zij hun lammeren brengen zouden, vs. 1. En dat zij zich jegens de verdreven Joden vriendelijk en goedertierenlijk gedragen zouden, 3. Maar dewijl zij zulks niet deden, uit hoogmoed, 6. Zo dreigt hen God dat zij zo schrikkelijk zouden uitgeroeid en verdelgd worden, 7. Dat de profeet over hen medelijden heeft, 9. Doch hij gaat voort in het verhalen der ellenden die hun nakende waren, 10. En hij noemt den tijd wanneer het geschieden zou, 14.
 
Moabs ellende
1 ZENDT1 2de lammeren 3van den heerser des lands van 4Sela af 5naar de woestijn heen, 6tot den berg der dochter Sions.
1 O gij Moabieten.
2 Hebr. het lam, dat is, zovele lammeren als gij tot tribuut te geven schuldig zijt. De Moabieten betaalden aan den koning van Juda jaarlijks honderdduizend lammeren en honderdduizend rammen met de wol, als af te leiden is uit 2 Sam. 8:2, vergeleken met 2 Kon. 3:4. verwijsteksten
3 Te weten van den koning van Juda, die een heer of heerser over uw land is geworden, van dien tijd af toen David u heeft overwonnen, 2 Sam. 8:2. Anders: van den Heerschapper des aardrijks, verstaande daarbij God den Heere, in dezen zin, alsof hij de Moabieten vermaande dat zij den waren God zouden aannemen, zulks doende blijken met Hem lammeren op te offeren. verwijsteksten
4 Dat is, van uw land af, hetwelk ten dele met klippen en rotsen is bezet, ten dele met de woestijn. Sela was de hoofdstad, op een rots gelegen.
5 Hier kan men verstaan die woestijn van Juda, die daar is strekkende tot aan de Jordaan, waar die rivier in de Dode Zee valt.
6 Dat is, tot Jeruzalem, hetwelk aan den berg Sion ligt.
 
2 7Anderszins zal het geschieden dat 8de dochteren van Moab aan de veren van de 9Arnon zullen zijn, 10als een zwervende vogel, uit het nest gedreven zijnde.
7 De zin is: Indien gijlieden dat niet doet, namelijk: Indien gij, Moabieten, het huis Davids niet gehoorzaamt, zo zal het geschieden, enz. Anders: Want het zal geschieden.
8 Dat is, de Moabitische vrouwspersonen, getrouwde en ongetrouwde, als Luk. 23:28. Daar staat: Gij dochteren van Jeruzalem, waaronder te verstaan zijn zowel ongehuwde als de gehuwde. Anderen verstaan hier door de dochteren de kleine steden van het Moabitische land. verwijsteksten
9 De Arnon was het uiterste van der Moabieten land. Zodat als de profeet hier dreigt dat de dochteren van Moab aan de veren van de Arnon zouden gebracht en overgevoerd worden, dat is te zeggen, dat zij zouden verjaagd, of gevankelijk uit haar land zouden gevoerd worden.
10 Dat is, als een vogel die heen en weer vliegt. Alzo zullen de dochteren der Moabieten uit haar nest, dat is, uit haar vaderland en uit haar huizen en welvaart gedreven worden.
 
3 11Brengt een raad aan, 12houd gericht, 13maak uw schaduw op het midden van den middag gelijk den nacht; 14verberg 15de verdrevenen en 16meld 17den omzwervende niet.
11 Te weten hoe gij het aanstaande ongeluk zult kunnen ontlopen.
12 Hier raadt de profeet den Moabieten dat zij oprechtelijk handelen zouden, inzonderheid met de arme verdreven Joden, met dezelve niet handelende gelijk eertijds hun voorouders gedaan hadden, Deuteronomium 23. Jeremia 48. verwijsteksten
13 Dat is, maak dat uw schaduw, dat is, de verkwikking die zij van ulieden verzoeken, hen zo verkwikt in hun grootste vervolging, als de schaduw of duisternis des nachts in den heten zomertijd de mensen verkwikt.
14 Hier spreekt de profeet duidelijk uit, hetgeen hij straks met verbloemde woorden gezegd heeft.
15 Te weten de Joden die uit hun land verdreven zijn.
16 Dat is, verraad hen niet, geef hen niet over in de handen hunner vijanden, gelijk gij wel pleegt te doen.
17 Dat is, de Joden die hun toevlucht tot u nemen.
 
4 18Laat 19Mijn verdrevenen 20onder u verkeren, o Moab, 21wees gij hun een schuilplaats voor het aangezicht 22des verstoorders; want de onderdrukker 23heeft een einde, de verstoring is tenietgeworden, 24de vertreders 25zijn van de aarde verdaan.
18 Dit spreekt God de Heere.
19 Dat is, die Mij toebehoren, alhoewel Ik hen om hunner zonden wil nu een geruimen tijd geducht gekastijd heb. Aangaande de manier van spreken zie Ps. 37 op vers 22. verwijsteksten
20 Hebr. in u, dat is, bij u, in het Moabitische land.
21 Dat is, oefen medelijden en barmhartigheid over de Israëlieten, laat hen herberg bij u vinden.
22 Dat is, des Assyriërs, die de Joden en andere natiën zeer vervolgd en jammerlijk geplaagd heeft.
23 Of: zal haast een einde hebben, en zo in het volgende. Alsof de Heere zeide: Gij, Moabieten, behoordet u beleefdelijk jegens Mijn volk te gedragen, want het zal niet altoos onderdrukt worden van zijn vijanden; Ik zal het eindelijk redden en het koninkrijk van Juda alzo herstellen, dat het gelegenheid en macht zal hebben om ulieden te vergelden de weldaden die zij van uw hand ontvangen zullen; daar zij ulieden daartegenover zullen kunnen vergelden de schade en onbarmhartigheid die gij hun zult bewijzen.
24 Hebr. de vertreder, dat is, alle en een iegelijk vertreder, dat is, verdrukker Mijns volks.
25 Dat is, zullen, enz.
 
5 Want er zal 26een troon 27bevestigd worden 28in goedertierenheid, en op denzelven zal 29bestendiglijk Een zitten a30in de tente Davids, Een Die oordeelt en het recht zoekt, en 31vaardig is ter gerechtigheid.
26 Dat is, een koninkrijk of koninklijke waardigheid.
27 Of: bereid worden.
28 Te weten door de goedertierenheid Gods. Anders: in genade.
29 Hebr. in waarheid, dat is, stijf en vast.
a Jes. 9:6. Dan. 7:14, 27. Micha 4:7. Luk. 1:33. verwijsteksten
30 Dat is, Een van het geslacht Davids, te weten Christus. Hij alleen bezit bestendiglijk den stoel Davids, want Hij heeft een eeuwig Koninkrijk.
31 Dat is, haastelijk gevende wat recht is, hetzij den goeden of den kwaden. Anders: in het recht wel ervaren, als Ezra 7:6. Zodat de profeet in dit vers wederom de Moabieten vermaant, dat zij zich over de verdreven Joden ontfermen zouden, dewijl hun vervallen koninkrijk wederom zou opgericht worden, en in der eeuwigheid bestendiglijk blijven zou. verwijsteksten
 
6 32Wij bhebben gehoord de hovaardij 33van Moab, hij is zeer hovaardig; zijn hoogmoed en zijn hovaardij en zijn verbolgenheid 34zijn alzo zijn grendels niet.
32 Te weten God de Vader, Zoon en Heilige Geest. Sommigen verstaan den profeet en Joden en andere omliggende natiën. Enigen voegen hier het woordje maar bij, aldus: Maar wij hebben gehoord, enz., alsof hij zeide: Dit voorverhaalde vereist wel God van de Moabieten, en zij waren het wel schuldig te doen, ook zou het hun profijtelijk zijn; maar zij zijn zo hovaardig, dat zij geen goeden raad, dien anderen hun geven, willen volgen.
b Jer. 48:29, 30. verwijsteksten
33 Dat is, van de Moabieten.
34 Dat is, tevergeefs, nochtans verlaat hij zich op dezelve, als op grendels of handbomen. Anders: maar zijn leugens doen het zo niet.
 
7 35Daarom zal 36Moab over Moab chuilen, altemaal zullen zij huilen; over de 37fundamenten van Kir-Haréseth zult gijlieden 38zuchten, gewisselijk, 39zij zijn gebroken.
35 Te weten vanwege den gruwelijken inval der Assyriërs, als af te leiden is uit vers 14. verwijsteksten
36 Dat is, de ene Moabiet over den anderen, te weten de levenden zo over de doden als over de levenden.
c Jer. 48:20. verwijsteksten
37 Anders: flessen. Van deze plaats zie Jes. 15:1. verwijsteksten
38 Anders: rouw dragen. Anders: murmelen, binnensmonds spreken.
39 Of: zij zullen gebroken worden, of: gebroken zijnde. Dit nemen sommigen op de fundamenten, sommigen op de zuchtende lieden.
 
8 40Want 41de velden van 42Hesbon 43zijn verflauwd, ook de wijnstok van 44Sibma, 45de heren der heidenen hebben zijn uitgelezen planten verpletterd; 46zij 47reiken tot Jáëzer toe, zij dwalen door 48de woestijn; dzijn 49scheuten zijn uitgespreid, zij zijn 50gegaan over zee.
40 Hier wijst de profeet nu breder aan de oorzaak van het wenen der Moabieten, en hij spreekt hier, als elders meer, alsof het alreeds geschied was hetgeen dat nog geschieden zou.
41 Als 2 Kon. 23:4. Anders: wijnstokken. verwijsteksten
42 Zie Joz. 13:17. verwijsteksten
43 Anders: zullen verflauwen of verzwakken, dat is, verwelken.
44 Van Sibma wordt ook mentie gemaakt Num. 32:38. Joz. 13:19. verwijsteksten
45 Dat is, de vorsten der Assyriërs.
46 Te weten die wijnstokken.
47 Zie Jer. 48 op vers 32. verwijsteksten
48 Versta hier de woestijn aan de Jordaan, als vers 1. verwijsteksten
d Jer. 48:32, 33. verwijsteksten
49 Of: scheutelingen, of: ranken.
50 Versta de zee bij Jaëzer, als blijkt Jer. 48:32. verwijsteksten
 
9 51Daarom beween ik, in de wening over Jáëzer, den wijnstok van Sibma, 52ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleále; want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst 53is gevallen;
51 Anders: Daarom beween ik het geween van Jaëzer (dat is, het jammer hetwelk die stad zal doen wenen), den wijnstok van Sibma. Alsof hij zeide: Ik heb zulk een schrik van de destructie van Sibma, dat zo wanneer mij dezelve in den zin komt, zo beweegt zij mij tot schreien, alzo wel als ik doe over Jaëzer, Hesbon en Eleale. Zie Jes. 15:5; 21:3. verwijsteksten
52 Of: ik bedauw, begiet, bespreng, bespuit u.
53 Dat is, heeft een einde. In den oogst pleegt men vreugdeliedekens te zingen; die hoort men nu niet meer, wil de profeet zeggen; zie Jer. 25:30. verwijsteksten
 
10 Alzo dat de blijdschap en vrolijkheid 54weggenomen is 55van het vruchtbare veld, en in de wijngaarden wordt niet gezongen noch enig gejuich gemaakt; 56de druiventreder treedt 57geen wijn uit 58in de wijnbakken; 59Ik heb 60het vreugdegeschrei doen ophouden.
54 Hebr. verzameld is. Zie Ps. 26:9. verwijsteksten
55 Anders: van Karmel, hetwelk is de naam van een vruchtbaren berg en contreie. Zie 2 Kon. 19 op vers 23, en wijders 1 Sam. 25 op vers 2. verwijsteksten
56 Zie de aant. Jer. 25 op vers 30. verwijsteksten
57 Dat is, hij treedt geen druiven, waaruit men den wijn perst.
58 Of: in de kuipen.
59 Dit spreekt God de Heere.
60 Of: lofliedekens, als Richt. 9:27. verwijsteksten
 
11 61Daarom 62rommelt mijn ingewand 63over Moab, 64als een harp, en 65mijn binnenste 66over 67Kir-Héres.
61 Dit spreekt de profeet.
62 Te weten van treurigheid.
63 Dat is, vanwege die ellende die Moab overkomt. Zie de aant. Jes. 15 op vers 5. verwijsteksten
64 Te weten wanneer men derzelver snaren roert met den vinger.
65 Dat is, mijn hart.
66 Te weten omdat die schone stad zo jammerlijk verwoest en geruïneerd is.
67 Anders ook genaamd: Kir en Kir-Hareseth. Zie vers 7. Jes. 15 op vers 1. verwijsteksten
 
12 En het zal geschieden als men zien zal, dat Moab 68vermoeid is geworden 69op de hoogte, dan zal 70hij 71in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar 72hij zal eniet vermogen.
68 Te weten van zijn goden aan te roepen en denzelven offeranden te doen, hulp verzoekende tegen zijn vijanden.
69 Op de hoogten hadden de Moabieten en andere afgodendienaars hun altaren.
70 Te weten Moab, dat is, de Moabieten.
71 Te weten in den tempel van zijn afgod Kamos, Num. 21:29. 1 Kon. 11:7. Hopende dat, ofschoon die andere goden hem niet geholpen hadden, Kamos immers hem zou horen en uit den nood helpen. verwijsteksten
72 Te weten, Kamos zal hem niet kunnen helpen; of: hij (te weten Moab) zal niet vermogen, of niets kunnen uitrichten, alzo weinig als hij op de hoogten uitgericht of afgebeden en verkregen had.
e Deut. 32:37, 38, 39. verwijsteksten
 
13 Dit is het woord dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, 73van toen af.
73 Te weten van dien tijd af, dat zij den koning van Juda zijn onderworpen geweest; zie 2 Sam. 8:2. Of: van den tijd af der openbaring dezer profetie. verwijsteksten
 
14 Maar 74nu spreekt de HEERE, zeggende: 75Binnen drie jaren 76(als de jaren eens huurlings), dan zal de eer van Moab verachtzaam gemaakt worden, 77met al die grote menigte; en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen.
74 Te weten nu zij alle vermaningen en dreigementen der profeten verachten.
75 Of: Over drie jaren, of: Na den uitgang van drie jaren, te weten in het vierde jaar van den koning Hizkia. Want de profeet heeft dit gesproken in het eerste jaar van de regering van dezen koning, als te zien is Jes. 14:28, waar deze predicatie begint. De volbrenging derzelve zie 2 Kon. 18:9, alwaar geschreven staat dat Salmaneser tegen Samaria getogen is in het vierde jaar van Hizkia, waaruit af te leiden is dat hij in het doorreizen de Moabieten heeft bedwongen, waarvan hier in dezen tekst gesproken wordt. Maar dit is maar een beginsel van hun jammer en verderf geweest, hetwelk een geruimen tijd hierna volkomenlijker geschied is, gelijk lang na den profeet Jesaja hun de profeet Jeremia zulks voorzegd heeft, Jeremia 48. verwijsteksten
76 Dat is, welgeteld en nauw gerekend. Men geeft een gehuurden knecht zijn bedongen loon als zijn tijd om is, niet eer, ook niet spader. Vgl. Jes. 21:16. verwijsteksten
77 Anders: met al dien groten rijkdom of overvloed. Zie Ps. 37:16. Pred. 5:9. verwijsteksten

Einde Jesaja 16