Statenvertaling.nl

sample header image

Job 31 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Job 31

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Job bewijst zijn onschuld, ernstiglijk vertonende zijn werken, als dat hij kuis was geweest omtrent de maagden, vs. 1, enz. Rechtvaardig in contracten, 5. Kuis omtrent andere vrouwen, 9. Gerechtig jegens zijn dienstvolk, 13. Weldadig jegens de armen, 16. Onschuldig jegens de wezen, 21. Niet steunende op zijn rijkdom, 24. Geen afgodendienaar, 26. Zich niet verblijdende in zijns vijands ongeluk, 29. Noch hem vloekende, 30. Herbergzaam, 31. Waarachtig en oprecht in het bekennen van zijn gebreken, 33. Niemand ongelijk doende, 34. Wensende dat van zijn spreken en doen kennisgenomen werd, 35. Hij verhaalt ook zijn oprechten handel, 38. Begeert kwalijk te varen, zo hij de waarheid niet spreekt, 40.
 
Job betuigt zijn onschuld
1 IK heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op 1een maagd?
1 Te weten om die onkuiselijk te aanschouwen en tot oneer te begeren. Vgl. Matth. 5:28. 1 Joh. 2:16. verwijsteksten
 
2 Want wat is 2het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen 3uit de hoogten?
2 Te weten wat God geeft. Versta de straf voor den onkuise verordend van God. Vgl. Job 20 op vers 29. Sommigen verstaan het van de beloning der kuisheid, die hij zou verliezen door onkuise daden. verwijsteksten
3 Dat is, uit den hemel. Zie Job 16 op vers 19. verwijsteksten
 
3 Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, 4wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?
4 Hebr. vreemdigheid, dat is, wat zeldzaam, ongewoon en buitengewoon is.
 
4 aZiet 5Hij niet mijn 6wegen, en 7telt Hij niet al mijn treden?
a 2 Kron. 16:9. Job 34:21. Spr. 5:21; 15:3. Jer. 32:19. verwijsteksten
5 Te weten God. Alzo vers 6. verwijsteksten
6 Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
7 Dat is, neemt Hij niet waar al mijn doen en laten, om dat genadiglijk te belonen zo het goed is, of rechtvaardiglijk te straffen zo het kwaad is? Zie Job 14 op vers 16. verwijsteksten
 
5 Zo ik met 8ijdelheid omgegaan heb, en mijn voet gesneld heeft tot bedriegerij,
8 Dat is, leugen en valsheid, in samenhandelingen. Alzo Ex. 23:1. Deut. 5:20. Jes. 5:18. verwijsteksten
 
6 Hij wege mij op in 9een rechte weegschaal, en God zal mijn 10oprechtheid weten.
9 Hebr. in wagen der gerechtigheid; dat is, men onderzoeke naar behoren mijn gemoed, voornemen, woorden en werken.
10 Te weten dat ik geen huichelaar geweest ben, waarvoor ik van mijn vrienden aangezien word.
 
7 Zo mijn gang uit 11den weg geweken is en mijn hart mijn ogen 12nagevolgd is, en aan mijn handen 13iets aankleeft,
11 Dat is, van den regel en het voorschrift des levens, dat ons van God voorgesteld is. Hij spreekt van moedwillige zonden, waarin men voortgaat.
12 Dat is, ongerechtelijk begeerd heeft wat den ogen aangenaam was en een ander toebehoorde.
13 Te weten van het goed van andere lieden. Anders: een vlek of smet; dat is, enige kwade daad.
 
8 14Zo moet ik zaaien, maar een ander eten, en mijn 15spruiten moeten uitgeworteld worden.
14 Hij wenst zichzelven de straf Gods toe van welke te zien is Lev. 26:16. Deut. 28:30, 33, 38, 39, 40. verwijsteksten
15 Dat is, wat ik in de aarde geplant heb.
 
9 bZo mijn hart verlokt is geweest 16tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb,
b Job 24:15. Spr. 7:25. verwijsteksten
16 Te weten om die onbehoorlijk te begeren en te gebruiken, daartoe de gelegenheden bespiedende.
 
10 Zo moet mijn huisvrouw met een ander malen, en anderen zich over haar krommen.
11 Want dat is een schandelijke daad, en het is een misdaad 17bij de rechters.
17 Dat is, die waardig is door de rechters geoordeeld en gestraft te worden. Alzo vers 28. verwijsteksten
 
12 Want 18dat is een vuur, hetwelk tot de verderving toe verteert, en al mijn inkomen uitgeworteld zou hebben.
18 Dat is, veroorzakende een vuur, te weten der Goddelijke wraak. Zie Job 22 op vers 20. Want gelijk het vuur zeer haastelijk de stoppelen verteert, alzo ook Gods toorn en rechtvaardige straf de zondige mensen. Vgl. Deut. 4 op vers 24 en Nah. 1:6. verwijsteksten
 
13 Zo ik versmaad heb het recht mijns knechts of mijner dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij
14 (Want wat zou ik 19doen cals God 20opstond? En als Hij 21bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?
19 Te weten om mij te verantwoorden voor God. Want de slaven hadden in voortijden geen vrijheid om tegen hun heren voor den wereldsen rechter enige klacht aan te stellen.
c Ps. 44:22. verwijsteksten
20 Te weten om te oordelen tussen mij en hen; hetwelk geschiedt door de straffen die God den onrechtvaardigen en wreden in dit leven of in het toekomende toezendt.
21 Dat is, strafte. Zie Gen. 21 op vers 1. Lev. 18 op vers 25. verwijsteksten
 
15 dHeeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, 22hem ook gemaakt, en 23Eén ons in de baarmoeder bereid?);
d Job 34:19. Spr. 14:31; 17:5. verwijsteksten
22 Te weten mijn knecht.
23 Te weten God. Anders: Heeft Hij hem niet in de baarmoeder bereid op één manier? of: in enerlei baarmoeder?
 
16 Zo ik den armen hun begeerte 24onthouden heb, of 25de ogen der weduwe heb laten versmachten,
24 Te weten dat ik die naar mijn vermogen niet zou voldaan hebben. Hebr. Zo ik de armen van de begeerte geweerd heb.
25 Men laat iemands ogen versmachten als men hem lang tevergeefs laat wachten naar iets goeds dat hij begeert; hetwelk gezegd wordt bij gelijkenis, genomen van de ogen, welker krachten als zij sterkelijk en zonder ophouden, doch tevergeefs, naar iets uitzien, vergaan en versmelten. Alzo Ps. 69:4; 119:82, 123. Klgld. 4:17. verwijsteksten
 
17 En mijn bete alleen gegeten heb, zodat de wees daarvan niet gegeten heeft
18 (Want van mijn jonkheid aan is 26hij bij mij 27opgetogen als bij een vader, en 28van mijner moeders buik aan heb ik 29haar 30geleid);
26 Te weten van denwelken in het laatste voorgaande vers gesproken is. Vgl. Job 29:16. verwijsteksten
27 Hebr. groot geworden.
28 Een overtollige manier van spreken, betekenende de eerste jonkheid, in dewelke God hem deze liefde jegens de weduwen en wezen ingestort had.
29 Te weten weduwe van dewelke in het 16de vers gesproken is.
30 Dat is, geholpen met troost, raad en daad.
 
19 Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en 31dat de nooddruftige geen deksel had;
31 Te weten zonder van mij deksel en kleding te ontvangen.
 
20 Zo 32zijn lendenen mij niet gezegend hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd werd;
32 Versta de lendenen des nooddruftigen, die Job met zijn vellen gekleed en gedekt had. De zin is: Zo hij van wien die lendenen waren, Job niet gedankt, goed toegewenst en lof gegeven had, uit oorzaak van het gemak dat hij daarbij voelde. Alzo is het woord zegenen genomen Gen. 12:3. Deut. 24:13. 2 Sam. 8:10. Ps. 62:5. verwijsteksten
 
21 Zo ik mijn hand tegen den wees 33bewogen heb, omdat ik in de 34poort mijn 35hulp zag:
33 Te weten om hem te slaan, of te smijten, of te dreigen, of enigszins met geweld te verdrukken. Vgl. 1 Kon. 13:4. verwijsteksten
34 Dat is, in de plaats van het gericht, of in de vierschaar, dewelke bij de ouden in de stadspoorten was. Zie Gen. 22 op vers 17. verwijsteksten
35 Te weten mij bereid van de rechters, die mij het recht wijzen zouden, uit vrees voor mijn macht en aanzien, of uit begeerte van mijn vriendschap.
 
22 Mijn schouder valle van het schouderbeen, en mijn arm breke van zijn 36pijp af.
36 Hebr. riet. Versta het opperbeen van den arm, zich strekkende van den elleboog af tot den schouder.
 
23 Want het 37verderf Gods was bij mij een schrik, en ik 38vermocht niet 39vanwege Zijn hoogheid.
37 Dat is, dat God den verdrukkers der armen toezendt.
38 Dat is, ik had gans geen kracht, te weten om voor Hem te bestaan en Zijn wrekende hand te verdragen.
39 Dat is, uit oorzaak van Zijn schrikkelijke majesteit en overgrote macht.
 
24 Zo ik het goud etot mijn 40hoop gezet heb, of tot het fijne goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen;
e Mark. 10:24. 1 Tim. 6:17. verwijsteksten
40 Alzo is het Hebreeuwse woord genomen Job 8:14. Spr. 3:26. verwijsteksten
 
25 fZo ik blijde ben geweest omdat mijn 41vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel 42verkregen had;
f Ps. 62:11. verwijsteksten
41 Dat is, rijkdom en middelen. Alzo Gen. 34:29. Num. 31:9. Deut. 8:17. verwijsteksten
42 Hebr. gevonden had. Alzo Deut. 8:17, 18. Jes. 10:10, enz. verwijsteksten
 
26 gZo ik het 43licht 44aangezien heb 45wanneer het scheen, of de maan heerlijk voortgaande,
g Deut. 4:19. verwijsteksten
43 Dat is, de zon; want hier worden de grote lichten (alzo genaamd Gen. 1:16. Ps. 136:7) gemeld, de zon en de maan, over welker schoonheid en werkingen de heidenen zich zozeer verwonderd hebben, dat zij dien Goddelijke eer bewezen, Jer. 43:13; ja, ook de Israëlieten zelve, 2 Kon. 21:3; 23:4, 5, 11. Ez. 8:16. verwijsteksten
44 Te weten om dat Goddelijke eer te bewijzen, gelijk de afgodendienaren doen.
45 De afgodendienaren hebben de zon meest geëerd als zij opging en in haar glans was, en de maan als zij vol was; hetwelk hier genoemd wordt haar heerlijke voortgang.
 
27 En mijn hart 46verlokt is geweest 47in het verborgen, 48dat mijn hand mijn mond gekust heeft;
46 Te weten om die godsdienstige eer aan te doen.
47 Tegen de openbare belijdenis die ik doe van den waren en levenden God alleen in geest en waarheid te dienen. Zie Deut. 27:15. verwijsteksten
48 Dat is, mijn hand aan mijn mond gebracht heb, tot bewijs van eerbied en onderdanigheid. Zie van den afgodischen kus, gedaan ter ere van de afgoden, 1 Kon. 19 op vers 18. Zie ook Gen. 41 op vers 40. verwijsteksten
 
28 Dat ware ook een 49misdaad bij den rechter, want ik zou den God 50van boven 51verzaakt hebben.
49 Zie op vers 11. verwijsteksten
50 Dat is, Die boven in den hemel is en vandaar ons aanziet, regeert en goeddoet. Alzo Deut. 4:39. 1 Kon. 8:23. verwijsteksten
51 Te weten, met de eer die Hem alleen toekomt, aan de schepselen te geven; want zij kunnen niet beiden tezamen gediend worden. Zie Joz. 24:22, 23. 1 Kon. 18:21. Matth. 4:10; 6:24. 2 Kor. 6:16. verwijsteksten
 
29 hZo ik verblijd ben geweest in de 52verdrukking mijns haters, en mij 53opgewekt heb als het 54kwaad hem 55vond.
h Spr. 17:5. verwijsteksten
52 Dat is, schade, kwalijk varen, ondergang, verderf. Alzo Job 30:24. Spr. 24:22. verwijsteksten
53 Te weten tot blijdschap en vreugde.
54 Versta het kwaad der straf, dat is, ellende en tegenspoed. Zie Gen. 19 op vers 19. verwijsteksten
55 Dat is, overkwam en trof. Zie Gen. 44 op vers 34. verwijsteksten
 
30 (Ook heb ik mijn 56gehemelte niet toegelaten te zondigen, imits door een vloek 57zijn ziel te begeren.)
56 Dat is, mijn tong of mond.
i Matth. 5:44. Rom. 12:14. verwijsteksten
57 Dat is, met een vloek te wensen dat hij sterven zou. Anders: door over zijn ziel een vloek te wensen.
 
31 Zo de lieden 58mijner tent niet 59hebben gezegd: Och, of wij van zijn vlees hadden; wij zouden niet verzadigd worden.
58 Dat is, mijner woning. Zie 2 Kon. 13 op vers 5. Versta zijn huisgenoten, knechten en dienstmaagden. verwijsteksten
59 Het schijnt hieruit, dat Job niet alleen zeer herbergzaam is geweest, maar ook zijn gasten zo mildelijk heeft onthaald, dat hij hen met zijn allerbeste en lekkerste vlees en spijze heeft verzadigd; zodat zijn huisgenoten, wensende ook alzo dagelijks onthaald te worden, kwamen te zeggen: Och, of wij, enz. Anderen verstaan, dat om de grote herbergzaamheid van Job zijn huisgenoten hebben gevreesd, dat zij geen spijze genoeg zouden behouden om zich te verzadigen. Anderen duiden het op zijn vijanden, die zij gaarne uit wraakgierigheid zouden verscheurd hebben, indien Job daarin had bewilligd.
 
32 kDe vreemdeling overnachtte niet op de straat; mijn deuren opende ik naar 60den weg.
k Hebr. 13:2. 1 Petr. 4:9. verwijsteksten
60 Dat is, tegenover de heerstraat, om de voorbijgaande reizende lieden alzo in mijn huis te ontvangen; of: voor den reizenden man. Zie Job 6 op vers 19. verwijsteksten
 
33 Zo ik, 61gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, 62door eigenliefde mijn misdaad verbergende!
61 Vgl. Hos. 6 op vers 7. Anders: gelijk een mens, dat is, gelijk de mensen plegen te doen. verwijsteksten
62 Hebr. in of met mij te beminnen. Anders: in mijn schoot; dat is, bij mij in het verborgen, of in het heimelijk.
 
34 Zeker, ik kon wel een grote menigte 63geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de 64verachtste der huisgezinnen 65zou mij afgeschrikt hebben, 66zodat ik gezwegen zou hebben en ter deure niet uitgegaan zijn.
63 Te weten door mijn macht en autoriteit, dat zij mijn gebreken niet zouden hebben durven openbaren; zodat ik hen niet behoefde te vrezen, over de blaam die zij mij hadden mogen nageven.
64 Hebr. de verachting, dat is, die allerminst in enige huisgezinnen gezien en geacht waren.
65 Te weten, zo ik mij vergrepen hebbende, daarvan ware vermaand geweest.
66 Te weten door zedigheid, schaamte en vrees. Anders: doch ik heb mij stilgehouden en ben ter deure niet uitgegaan.
 
35 67Och, of ik een had die mij hoorde! Zie, mijn 68oogmerk is dat de 69Almachtige mij 70antwoorde, en dat 71mijn tegenpartij een 72boek schrijve.
67 De zin is: Indien men niet gelooft wat ik verhaald heb, dat men mijn zaak onderzoeke en recht oordele; maar och, of ik daartoe nu een rechter had, die van alles kennis genomen hebbende, recht richtte. Vgl. Job 9:32; 19:23. verwijsteksten
68 Hebr. teken. Anders: mijn begeerte.
69 Dien ik liefst tegen mijn vrienden voor een Rechter heb.
70 Te weten, waarom Hij mij alzo straft, dewijl ik niet zodanig een ben als mijn vrienden mij afmalen. Vgl. Job 10:2; 13:22, 23. verwijsteksten
71 Hebr. de man van mijn twist.
72 Inhoudende de beschuldigingen die tegen mij gedaan worden.
 
36 73Zou ik het niet op mijn schouder dragen? Ik zou het op mij binden als 74een kroon.
73 Te weten mij daarmede verblijdende, en tentoonstellende, omdat ik, een goede consciëntie hebbende, wel weet dat het geen bewijs zou kunnen inhouden om mij te overtuigen dat ik een hypocriet geweest ben.
74 Hebr. als kronen; dat is, als een bijzonder sieraad. Vgl. Spr. 12 op vers 4. verwijsteksten
 
37 Het getal 75mijner treden zou ik 76hem aanwijzen; 77als een vorst zou ik tot hem naderen.
75 Dat is, mijner woorden en werken.
76 Versta zijn beschuldiger. Dezen zou Job al zijn doen en laten rechtuit openbaren, steunende alzo op de goedheid zijner zaak, dat de partij haar beschuldiging niet zou kunnen waarmaken.
77 Dat is, met een kloekmoedig en onbeschroomd hart. Anders: als tot een vorst zou ik tot hem naderen; dat is, hoewel hij mijn vijand zou zijn, ik zou nochtans hem als een prins aanzien uit verheuging, om de zekerheid van het proces te zullen winnen.
 
38 Zo mijn land tegen mij 78roept, en zijn 79voren tezamen wenen;
78 Te weten als om wraak, overmits ik het ongerechtelijk verkregen en bezeten zou hebben. Zie gelijke manier van spreken Gen. 4:10. Hab. 2:11; insgelijks zie Job 8 op vers 18. verwijsteksten
79 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk de verheven aarde of ruggen tussen twee voren. Alzo Job 39:13. Ps. 65:11. Hos. 10:4. verwijsteksten
 
39 Zo ik zijn 80vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner 81akkerlieden 82heb doen hijgen;
80 Dat is, zijn vrucht. Alzo Gen. 4:12. verwijsteksten
81 Hebr. meesters of heren, dat is, bezitters, of gebruikers.
82 Dat is, door bedrog of geweld en tirannie heb verdrukt en overlast. Of: en de ziel doen uitblazen; dat is, ben ik oorzaak van hun schielijken dood geweest. Vgl. Job 11:20. verwijsteksten
 
40 Dat 83voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid.
84De woorden van Job hebben een einde.
83 Te weten met een voorbeeldige straf.
84 Te weten die hij met zijn vrienden gesproken heeft.

Einde Job 31