Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 24 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Kronieken 24

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De goede regering van Joas
1 JOASa was zeven jaren oud toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaar te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Berséba. a 2 Kon. 12:1, enz. verwijsteksten
2 En Joas deed wat recht was in de ogen des HEEREN, al de dagen van den priester Jójada.
3 En Jójada nam voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochters.
4 Het geschiedde nu na dezen, dat het in het hart van Joas was het huis des HEEREN te vernieuwen.
5 Zo vergaderde hij de priesters en de Levieten en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda en vergadert geld van het ganse Israël, om het huis uws Gods te beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak. Maar de Levieten haastten niet.
6 En de koning riep Jójada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen onderzoek gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem inbrengen zouden de schatting van bMozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente Israëls, voor de tent der getuigenis? b Ex. 30:11, 12, 13. verwijsteksten
7 Want als Athália goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods opengebroken, ja, zelfs alle geheiligde dingen van het huis des HEEREN besteed aan de Baäls.
8 En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten aan de poort van het huis des HEEREN.
9 En men deed uitroeping in Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou de schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israël in de woestijn.
10 Toen verblijdden zich alle oversten en al het volk; en zij brachten in en wierpen in de kist, totdat men voleind had.
11 Het geschiedde nu ten tijde als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der Levieten inbracht, en als zij zagen dat er veel geld was, dat de schrijver des konings kwam en de bestelde van den hoofdpriester, en de kist ledigmaakten en die opnamen en die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag en verzamelden geld in menigte;
12 Hetwelk de koning en Jójada gaven aan degenen die het werk van den dienst van het huis des HEEREN verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden om het huis des HEEREN te vernieuwen, mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en koper om het huis des HEEREN te beteren.
13 Zo deden de verzorgers van het werk, dat de betering des werks door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods in zijn gestaltenis en maakten het vast.
14 Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jójada het overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het huis des HEEREN, vaten om te dienen en te offeren, en rookschalen en gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandoffers in het huis des HEEREN al de dagen van Jójada.
15 En Jójada werd oud en zat van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaar oud toen hij stierf.
16 En zij begroeven hem in de stad Davids bij de koningen; want hij had goedgedaan in Israël, beide aan God en Zijn huis.
 
Joas vervalt tot afgoderij
17 Maar na den dood van Jójada kwamen de vorsten van Juda en bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar hen.
18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem om deze hun schuld.
19 Doch Hij zond profeten onder hen om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet.
20 En de Geest Gods toog Zacharía aan, den zoon van Jójada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? cDaarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten. c 2 Kron. 15:2. verwijsteksten
21 En zij maakten een verbintenis tegen hem en dstenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN. d Matth. 23:35. verwijsteksten
22 Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid die zijn vader Jójada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken.
23 Daarom geschiedde het met den omgang des jaars, dat de heirkracht van Syrië tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem en verdierven uit het volk al de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den koning van Damascus.
24 Hoewel de heirkracht van Syrië met weinige mannen kwam, evenwel gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas.
25 En toen zij van hem getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden), maakten zijn knechten, om het bloed der zonen van den priester Jójada, een verbintenis tegen hem en zij sloegen hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de graven der koningen.
26 eDezen nu zijn die een verbintenis tegen hem maakten: Zabad, de zoon van Símeath, de Ammonitische, en Józabad, de zoon van Simrith, de Moabitische. e 2 Kon. 12:21. verwijsteksten
27 Aangaande nu zijn zonen en de grootheid van den last, hem opgelegd, en het gebouw van het huis Gods, zie, zij zijn geschreven in de historie van het boek der koningen; en zijn zoon Amázia werd koning in zijn plaats.

Einde 2 Kronieken 24