Statenvertaling.nl

sample header image

1 Kronieken 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Kronieken 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

In dit hoofdstuk worden verhaald de nakomelingen van Adam tot op Noach, vs. 1, enz. Daarna de nakomelingen van Noach, 4. Van Jafeth, 5. Van Cham, 8. En van Sem, tot op Abraham, 17. Insgelijks de nakomelingen van Abraham, eerst die van Ismaël afkomstig zijn, 28. Daarna die van Ketura geboren zijn, 32. Daarna van Izak, en van zijn zoon Ezau, 34. Mitsgaders de koningen die in het land van Edom geregeerd hebben, 43. En de vorsten in Edom, 51.
 
Van Adam tot Abraham
1 ADAMa, 1Seth, Enos,
a Gen. 5:3, 4. verwijsteksten
1 Kortheidshalve worden in deze eerste vier verzen alleen gesteld de blote namen van dertien oudvaderen die vóór den zondvloed geleefd hebben. En men moet de woorden dezer verzen aldus nemen en verstaan: van Adam is geboren Seth, van Seth is Enos geboren, enz.
 
2 Kenan, Mahaláleël, Jered,
3 Henoch, Methúsalah, Lamech,
4 Noach, 2Sem, 2Cham en 2Jafeth.
2 . 2 . 2 Uit en door deze drie zonen van Noach is de wereld als vernieuwd en met mensen beplant. Zie de aant. op Gen. 10:1. verwijsteksten
 
5 De bkinderen van Jafeth waren Gomer en Magog en Madái en Javan en Tubal, en Mesech en Tiras.
b Gen. 10:2, enz. verwijsteksten
 
6 En de kinderen van Gomer waren Askenaz en 3Difath en Togárma.
3 Gen. 10:3 staat Rifath; de ר (R) en de ד (D) worden op meer plaatsen de een voor de ander gesteld, vanwege de gelijkheid derzelve. Zie vers 7. verwijsteksten
 
7 En de kinderen van Javan waren Elísa en 4Tarsísa, Chittim en 5Dodanim.
4 Zie de aant. op Gen. 10:4. verwijsteksten
5 Alzo staat er ook Gen. 10:4, maar hier lezen sommigen Rodanim. verwijsteksten
 
8 De kinderen van cCham waren Cusch en Mizráïm, Put en Kanaän.
c Gen. 10:6, enz. verwijsteksten
 
9 En de kinderen van Cusch waren Seba en Havíla en Sabta en Ráëma en Sábtecha; en de kinderen van Ráëma waren Scheba en Dedan.
10 Cusch nu gewon Nimrod; 6die begon geweldig te zijn op aarde.
6 Hij is de eerste na den zondvloed geweest die met geweld steden en landen onder zijn gehoorzaamheid gebracht heeft. Zie van Nimrod breder Gen. 10:9. verwijsteksten
 
11 En Mizráïm gewon de Ludieten en de Anamieten en de Lehabieten en de Naftuchieten,
12 En de Pathrusieten en de Kasluchieten (van dwelke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Kaftorieten.
d Gen. 10:14. verwijsteksten
 
13 Kanaän nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,
14 En den Jebusiet en den Amoriet en den Girgasiet,
15 En den Heviet en den Arkiet en den Siniet,
16 En den Arvadiet en den Zemariet en den Hamathiet.
17 De ekinderen van Sem waren Elam en Assur en Arfachsad en Lud en Aram, en 7Uz en Hul en Gether en Mesech.
e Gen. 10:22, enz. verwijsteksten
7 Uz, Hul, Gether en Mesech (Gen. 10:23 genoemd Mas) zijn Arams zonen geweest, en Sem was hun grootvader. Zie Gen. 10:23. Daarom stellen enigen hier dezes (te weten Arams) zonen waren Uz. En onthoud dit eens voor al, dat de Hebreeën een en denzelfden persoon, alsook een en dezelfde plaats, dikwijls verscheidene namen geven, gelijk in de naamregisters van dit boek en elders meer dikwijls wordt bevonden. verwijsteksten
 
18 Arfachsad nu gewon Selah, en Selah gewon Heber.
19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam des enen was Peleg, omdat in zijn dagen 8het aardrijk verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan.
8 Versta dat de inwoners der aarde zijn verdeeld en van elkander gescheiden geworden, als God hun spraken verward heeft in het bouwen van den toren te Babel, Gen. 11:9, 16. Peleg wordt overgezet: een verdeling. verwijsteksten
 
20 En Joktan gewon Almódad en Selef, en Hazarmávet en Jerah,
21 En Hadóram en Uzal en Dikla,
22 En Ebal en Abímaël en Scheba,
23 En Ofir en Havíla en Jobab. Al dezen waren zonen van Joktan.
24 f9Sem, Arfachsad, Selah,
f Gen. 11:10, enz. Luk. 3:34. verwijsteksten
9 Versta na dezen naam, alsook na de volgende, het woord gewon; aldus: Sem gewon Arfachsad, Arfachsad gewon Selah, enz.
 
25 Heber, Peleg, Rehu,
26 Serug, Nahor, Terah,
27 10Abram; die is Abraham.
10 Waarom de naam Abram is veranderd in Abraham, zie Gen. 17:5. verwijsteksten
 
De kinderen van Abraham
28 gDe kinderen van Abraham waren Izak en Ismaël.
g Gen. 16:15; 21:2. verwijsteksten
 
29 Dit zijn hun geboorten: hde eerstgeborene van Ismaël was Nebajoth, en Kedar en Adbeël en Mibsam,
h Gen. 25:13, enz. verwijsteksten
 
30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Thema,
31 Jetur, Nafis en Kedma; dezen zijn de kinderen van Ismaël.
32 De ikinderen nu van Ketûra, Abrahams bijwijf: die baarde Zimran en Joksan en Medan en Midian en Jisbak en Suah. En de kinderen van Joksan waren Scheba en Dedan.
i Gen. 25:2. verwijsteksten
 
33 De kinderen van Midian nu waren Efa en Efer en Henoch en Abída en Eldáä. Die allen waren zonen van Ketûra.
34 Abraham nu gewon Izak. De kzonen van Izak waren Ezau en Israël.
k Gen. 25:21, 24, enz. verwijsteksten
 
De kinderen van Ezau
35 En lde kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuël en Jehus en Jáëlam en Korach.
l Gen. 36:10, en vervolgens, want aldaar wordt dit geslachtsregister verhaald. verwijsteksten
 
36 De kinderen van Elifaz waren Theman en Omar, 11Zefi en Gáëtam, Kenaz en 12Timna en Amalek.
11 Zefo, Gen. 36:11. verwijsteksten
12 Dit schijnt hier te zijn een van Elifaz’ kinderen; Gen. 36:12 wordt ook Elifaz’ bijwijf, die hem Amalek gebaard heeft, Timna genoemd. verwijsteksten
 
37 De kinderen van Rehuël waren Nahath, Zerah, Samma en Mizza.
38 13De kinderen van Seïr nu waren Lotan en Sobal en Zibeon en Ana, en Dison en Ezer en Disan.
13 Zie Gen. 36 op vers 20. verwijsteksten
 
39 De kinderen van Lotan nu waren Hori en 14Homam; en de zuster van Lotan was Timna.
14 Hemam, Gen. 36:22. verwijsteksten
 
40 De kinderen van Sobal waren 15Aljan en Manáhath en Ebal, 16Sefi en Onam; en de kinderen van Zibeon waren Aja en Ana.
15 Alvan, Gen. 36:23. verwijsteksten
16 Anders: Sefo, Gen. 36:23. verwijsteksten
 
41 De kinderen van Ana waren Dison; en de zonen van Dison waren 17Hamran en Esban en Jithran en Cheran.
17 Anders: Hemdan, Gen. 36:26. verwijsteksten
 
42 De kinderen van Ezer waren Bilhan en Záävan en 18Jáäkan. De kinderen 19van Disan waren Uz en Aran.
18 Anders: Akan, Gen. 36:27. verwijsteksten
19 Of: Dison.
 
De koningen van Edom
43 Dit nu zijn de 20koningen die geregeerd hebben in het land van Edom, eer er een koning regeerde over de kinderen Israëls: Bela, de zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhába.
20 Zie Gen. 36:31, 32, enz. verwijsteksten
 
44 En Bela stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van 21Bozra.
21 Zie van deze stad de aant. op Gen. 36:33. verwijsteksten
 
45 En Jobab stierf, en Husam, uit het land der Themanieten, regeerde in zijn plaats.
46 En Husam stierf, en Hadad, de zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het veld van Moab versloeg; en de naam zijner stad was Avith.
47 En Hadad stierf, en Samla, van Masréka, regeerde in zijn plaats.
48 En Samla stierf, en Saul, van Rehobôth aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
49 En Saul stierf, en Baäl-Hánan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
50 Als Baäl-Hánan stierf, zo regeerde 22Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad was 23Pahi; en de naam zijner huisvrouw was Mehetábeël, de dochter van 24Matred, 25dochter van Mezahab.
22 Hadar, Gen. 36:39. Zie op vers 6. verwijsteksten
23 Anders: Pahu, Gen. 36:39. verwijsteksten
24 Matred is eens mans naam.
25 Anders: kleindochter. Zij was een zoons- of dochtersdochter van Mezahab. Dikwijls worden kindskinderen, dat is, kleindochters en kleinzonen, in de Heilige Schrift genoemd zonen en dochters, als Ex. 2:20, 21. verwijsteksten
 
51 Toen Hadad stierf, zo werden vorsten in Edom: de vorst Timna, de vorst 26Alja, de vorst Jetheth,
26 Ook Alva genoemd, Gen. 36:40. verwijsteksten
 
52 De vorst Aholibáma, de vorst Ela, de vorst Pinon,
53 De vorst Kenaz, de vorst Theman, de vorst Mibzar,
54 De vorst Magdiël, de vorst Iram. Dezen waren de vorsten van Edom.

Einde 1 Kronieken 1