Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 HET geschiedde nu als Sálomo voleind had te bouwen het huis des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerte van Sálomo, die hem gelust had te maken,
2 Dat de HEERE ten anderen male Sálomo verscheen, gelijk als Hij hem in Gíbeon verschenen was.
3 En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en uw smeking gehoord, die gij voor Mijn aangezicht smekende gedaan hebt; Ik heb dat huis geheiligd, hetwelk gij gebouwd hebt, opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette. En Mijn ogen en Mijn hart zullen daar zijn te alle dagen.
4 En zo gij voor Mijn aangezicht wandelen zult gelijk als uw vader David gewandeld heeft, met volkomenheid des harten en met oprechtheid, om te doen naar al wat Ik u geboden heb, en Mijn inzettingen en Mijn rechten houden zult,
5 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over Israël bevestigen in eeuwigheid; gelijk als Ik gesproken heb over uw vader David, zeggende: Geen man zal u afgesneden worden van den troon Israëls.
6 Maar zo gijlieden u ten enenmale afkeren zult, gij en uw kinderen, van Mij na te volgen, en niet houden zult Mijn geboden en Mijn inzettingen, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb, maar heengaan en andere goden dienen en u voor dezelve nederbuigen zult,
7 Zo zal Ik Israël uitroeien van het land dat Ik hun gegeven heb, en dit huis, hetwelk Ik Mijn Naam geheiligd heb, zal Ik van Mijn aangezicht wegwerpen; en Israël zal tot een spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken.
8 En aangaande dit huis, dat verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve voorbijgaan zal, zal zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan dit land en aan dit huis?
9 En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE hun God verlaten hebben, Die hun vaderen uit Egypteland uitgevoerd had, en hebben zich aan andere goden gehouden en zich voor dezelve nedergebogen en die gediend; daarom heeft de HEERE al dit kwaad over hen gebracht.
10 En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Sálomo die twee huizen gebouwd had, het huis des HEEREN en het huis des konings
11 (Waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Sálomo van cederbomen en van dennenbomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had), dat alstoen de koning Sálomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa.
12 En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien die Sálomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen.
13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag.
14 En Hiram had den koning gezonden honderd en twintig talenten goud.
15 Dit is nu de oorzaak van het uitschot dat de koning Sálomo deed opkomen om het huis des HEEREN te bouwen en zijn huis en Millo en den muur van Jeruzalem, mitsgaders Hazor en Megiddo en Gezer.
16 Want Farao, de koning van Egypte, was opgekomen en had Gezer ingenomen en die met vuur verbrand, en de Kanaänieten die in de stad woonden, gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van Sálomo, tot een geschenk gegeven.
17 Alzo bouwde Sálomo Gezer en het lage Beth-Hóron,
18 En Báälath en Tamor in de woestijn, in dat land,
19 En al de schatsteden die Sálomo had, en de wagensteden en de steden der ruiters, en wat de begeerte van Sálomo begeerde te bouwen in Jeruzalem en in den Libanon en in het ganse land zijner heerschappij.
20 Aangaande al het volk dat overgebleven was van de Amorieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten, die niet waren van de kinderen Israëls,
21 Hun kinderen die na hen in het land overgebleven waren, die de kinderen Israëls niet hadden kunnen verbannen, die heeft Sálomo gebracht op slaafs uitschot tot op dezen dag.
22 Doch van de kinderen Israëls maakte Sálomo geen slaaf; maar zij waren krijgslieden en zijn knechten en zijn vorsten en zijn hoofdlieden en de oversten zijner wagens en zijner ruiters.
23 Dezen waren de oversten der bestelden, die over het werk van Sálomo waren, vijfhonderd en vijftig, die heerschappij hadden over het volk dat in het werk doende was.
24 Doch de dochter van Farao toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen bouwde hij Millo.
25 En Sálomo offerde driemaal des jaars brandoffers en dankoffers op het altaar dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte op dat, hetwelk voor het aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had.
26 De koning Sálomo maakte ook schepen te Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in het land van Edom.
27 En Hiram zond met die schepen zijn knechten, scheepslieden, kenners van de zee, met de knechten van Sálomo.
28 En zij kwamen te Ofir en haalden vandaar aan goud vierhonderd en twintig talenten, en brachten het tot den koning Sálomo.

Einde 1 Koningen 9