Statenvertaling.nl

sample header image

1 Koningen 14 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

1 Koningen 14

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Jerobeam zendt zijn vrouw tot den profeet Ahia, om te vragen hoe het met zijn zoon, die ziek was, vergaan zou, vs. 1, enz. Die hem voorzegt zijn ondergang, om zijn afgoderij, 7. Insgelijks den dood van zijn kind, 12. En het verderf van Israël, 15. Zijn zoon sterft, hij mede, en zijn zoon Nadab regeert, 17. Rehabeam en Juda zondigen tegen den Heere, 21. Zij worden gestraft door Sisak, den koning van Egypte, 25. Na den dood van Rehabeam regeert zijn zoon Abiam, 29.
 
Ahía’s profetie tegen Jeróbeam
1 TE 1dienzelven tijde was Abía, de zoon van Jeróbeam, krank.
1 Te weten als Jerobeam voortging in den weg zijner gruwelijke afgoderij, waarvan in het einde van het voorgaande hoofdstuk gemeld wordt.
 
2 En Jeróbeam zeide tot zijn huisvrouw: Maak u nu op, en 2verstel u, dat men niet merke dat gij Jeróbeams huisvrouw zijt. En ga heen naar 3Silo; zie, daar is de profeet Ahía, adie van mij gesproken heeft, dat ik koning zou zijn over dit volk.
2 Hebr. verander uzelve; te weten in uw klederen, sieraad, gang, woorden, gelaat en gebaren.
3 Een stad gelegen in den stam van Efraïm, alwaar de tent der samenkomst en de ark Gods langen tijd geweest zijn, en de profeet Ahia geboren was en woonde. Zie Joz. 18:1. Richt. 21:21. 1 Sam. 1:3. 1 Kon. 11:29. verwijsteksten
a 1 Kon. 11:31. verwijsteksten
 
3 En 4neem in uw hand tien broden en 5koeken en een 6kruik honing, en ga tot hem; hij zal u te kennen geven 7wat dezen jongen geschieden zal.
4 Te weten tot een geschenk voor den profeet, welk gebruik dan bij velen was, niet om den dienst der profeten te belonen, maar hun personen te vereren. Zie Richt. 13:17. 1 Sam. 9:7, 8. 2 Kon. 5:15; 8:8. verwijsteksten
5 Hebr. stipkoeken, in dewelke enige stipjes, tekenen of merken ter versiering ingeprent waren. Anders: kranselingen, of: beschuit.
6 Of: fles.
7 Dat is, of hij van deze ziekte bekomen, of sterven zal.
 
4 En Jeróbeams huisvrouw deed alzo en maakte zich op, en ging naar Silo en kwam in het huis van Ahía. Ahía nu kon niet zien, want zijn ogen 8stonden stijf vanwege zijn ouderdom.
8 Hebr. stonden door of van zijn grijsheid; dat is, uit oorzaak van zijn groten ouderdom (die gemeenlijk met grauwe haren vergezelschapt is) was zijn gezicht dik en stijf en vervolgens donker geworden.
 
5 Maar de HEERE zeide tot Ahía: Zie, Jeróbeams huisvrouw komt 9om een zaak van u te vragen aangaande haar zoon, want hij is krank; 10zo en zo zult gij tot haar spreken; en het zal zijn als zij inkomt, dat zij zich 11vreemd aanstellen zal.
9 Te weten hoe het met de ziekte van haar zoon vergaan zal.
10 Hebr. naar dit en naar dit zult gij tot haar spreken. Versta hierdoor hetgeen den profeet is belast geweest te verkondigen en hierna verhaald wordt, vers 7, enz. verwijsteksten
11 Zie op vers 2. verwijsteksten
 
6 En het geschiedde als Ahía het geruis harer voeten hoorde, toen zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw van Jeróbeam. 12Waarom stelt gij u dus vreemd aan? Want ik ben tot u 13gezonden met een 14harde boodschap.
12 Of: Waartoe dit, dat gij u vreemd aanstelt?
13 Namelijk van den Heere.
14 Dewelke na het verhaal van de weldaden Gods aan Jerobeam bewezen, hem voorstelde zijn gruwelijke zonden, met een voorzegging van de rechtvaardige en vreselijke straffen Gods, die daarop zouden volgen. Of: om wat hards.
 
7 Ga heen, zeg Jeróbeam: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: bDaarom dat Ik u verheven heb uit het midden des volks, en u tot een 15voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb,
b 1 Kon. 12:15. verwijsteksten
15 Vgl. 1 Kon. 1:35; 16:2. 2 Kon. 20:5. 2 Kron. 6:5, alwaar het Hebreeuwse woord ook alzo overgezet wordt. verwijsteksten
 
8 En het koninkrijk van het huis van David gescheurd en dat u gegeven heb, en gij niet geweest zijt gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden hield en die Mij 16met zijn ganse hart navolgde om te doen alleen wat recht is in Mijn ogen,
16 Zie 1 Kon. 2 op vers 4. verwijsteksten
 
9 Maar kwaad gedaan hebt, doende des meer dan allen die vóór u geweest zijn, en heengegaan zijt en hebt u andere goden en gegoten beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt Mij 17achter uw rug geworpen;
17 Dat is, smadelijk veracht, en trouwelooslijk verlaten. Alzo spreekt de Heere ook Neh. 9:26. Ez. 23:35. verwijsteksten
 
10 Daarom, czie, Ik zal 18kwaad over het 19huis van Jeróbeam brengen, en van Jeróbeam uitroeien d20die aan den wand watert, 21den beslotene en verlatene in Israël; en Ik zal de nakomelingen van het huis van Jeróbeam wegdoen, gelijk de drek weggedaan wordt, totdat het ganselijk vergaan zij.
c 1 Kon. 15:29. verwijsteksten
18 Dat is, ongeluk, straf, wraak. Zie Gen. 19 op vers 19. verwijsteksten
19 Dat is, geslacht. Alzo in het volgende; insgelijks 2 Sam. 3:10; 9:3. 1 Kon. 16:3. verwijsteksten
d 1 Sam. 25:22, 34. 1 Kon. 16:11; 21:21. 2 Kon. 9:8. verwijsteksten
20 Versta hierdoor een gehele en uiterste verstoring, waarin niemand gespaard wordt, zelfs ook niet een hond; alzo 1 Sam. 25:22, 34. 1 Kon. 16:11; 21:21. 2 Kon. 9:8. verwijsteksten
21 Zie de verklaring van deze manier van spreken Deut. 32 op vers 36. verwijsteksten
 
11 22Die van Jeróbeam in de stad sterft, zullen de honden eten; en die in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten; want de HEERE heeft het gesproken.
22 Een manier van spreken betekenende een ongelukkigen dood, met het verlies van het graf. Zie dezelve ook 1 Kon. 16:4; 21:24. verwijsteksten
 
12 Gij dan, maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten in de stad 23zullen gekomen zijn, zo zal het kind sterven.
23 Te weten tot op den dorpel van uw huis; gelijk af te leiden is uit de vervulling vers 17. verwijsteksten
 
13 En 24gans Israël zal hem 25beklagen en hem begraven; 26want deze alleen van Jeróbeam zal in het graf komen, omdat in hem 27wat goeds voor den HEERE, den God Israëls, in het huis van Jeróbeam gevonden is.
24 Namelijk, de goeden in Israël om de goede hoop die zij van den jongeling gekregen hadden, de kwaden om den vader te behagen.
25 Van het geklag der vromen over de doden zie Gen. 23 op vers 2. verwijsteksten
26 De begrafenis is een weldaad Gods, omdat zij voor de afgestorvenen is de laatste burgerlijke eer van dit leven, en voor de levenden een geestelijke vermaning van het toekomende, door de vernieuwing der hoop van de opstanding uit de doden. Zie Gen. 23 op vers 4. verwijsteksten
27 Dat is, enige beginselen der vreze Gods en ware vroomheid, niet door de natuur, maar door Gods Geest in hem gewrocht, Joh. 1:13; 3:6. verwijsteksten
 
14 Doch ede HEERE zal Zich 28een koning verwekken over Israël, die het huis van Jeróbeam 29ten zelven dage uitroeien zal; 30maar wat zal het 31ook nu zijn?
e 1 Kon. 15:28, 29. verwijsteksten
28 Namelijk Baësa; van denwelken zie 1 Kon. 15:27. verwijsteksten
29 Te weten als hij het koninkrijk innemen zal.
30 . 31 Dat is, wat zal er nu voorts geschieden? Anders: maar wat? te weten: zeg ik dat God in het toekomende een verwekken zou? Hij heeft ook nu, dat is, Hij heeft Zich alrede een verwekt, opdat Hij beginne deze gedreigde straf uit te voeren.
 
15 De HEERE fzal ook Israël slaan, gelijk een riet in het water 32omgedreven wordt, en zal Israël uitrukken uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven heeft, en zal hen verstrooien op gene zijde der 33rivier; daarom dat zij hun 34bossen gemaakt hebben, den HEERE tot toorn verwekkende.
f 2 Kon. 17:18. verwijsteksten
32 Te weten herwaarts en derwaarts door allerlei winden, alzo zou ook Israël door onenigheden vanbinnen en door oorlogen vanbuiten ontsteld en beroerd worden.
33 Namelijk den Eufraat. Zie Gen. 31 op vers 21. Hij voorzegt der Israëlieten wegvoering in Assyrië, Mesopotamië en Medië; van welker vervulling, omtrent tweehonderd en veertig jaren hierna geschied, wij kunnen lezen 2 Kon. 17:6. verwijsteksten
34 Zie van deze Ex. 34 op vers 13. Deut. 7 op vers 5. Onder één soort van afgoderij verstaat God alle andere, ja, alle valse godsdiensten. Anders: bosgoden, bosbeelden; alzo vers 23. verwijsteksten
 
16 En Hij zal Israël 35overgeven, om Jeróbeams zonden wil, die 36gezondigd heeft en die Israël 37heeft doen zondigen.
35 Te weten in de handen zijner vijanden.
36 Of: waarmede hij zondigde, en waarmede hij Israël deed zondigen; of: die hij zondigde, en die hij Israël deed zondigen. Versta de zonde der afgoderij, van dewelke zie 1 Kon. 12:28, 29, enz.; 13:33, 34. verwijsteksten
37 Te weten met een gruwelijken afgodendienst op te richten, aan zijn onderzaten te bevelen, en door zijn voorbeeld hardnekkiglijk na te volgen.
 
17 Toen maakte zich Jeróbeams vrouw op, en ging heen en kwam te 38Tirza; als zij nu op den dorpel van het huis kwam, 39zo stierf de jongeling.
38 Een stad gelegen in den stam van Manasse, alwaar het hof was van de koningen van Israël, eer dat zij in Samaria woonden. Zij was zeer schoon en lieflijk, zodat de bruid van Christus daarbij vergeleken wordt, Hoogl. 6:4. Zie van dezelve Joz. 12:24. 1 Kon. 16:8. verwijsteksten
39 Gelijk van den profeet Ahia voorzegd was vers 12. verwijsteksten
 
18 En zij begroeven hem, en gans Israël beklaagde hem, naar het woord des HEEREN 40dat Hij gesproken had door den 41dienst van Zijn knecht Ahía, den profeet.
40 Vers 13.
41 Hebr. door de hand. Zie Lev. 8 op vers 36. verwijsteksten
 
19 Het overige nu der geschiedenissen van Jeróbeam, hoe hij gekrijgd en hoe hij geregeerd heeft, zie, die zijn geschreven 42in het boek der kronieken der koningen van Israël.
42 Hebr. het boek van de woorden of geschiedenissen der dagen der koningen van Israël; alzo vers 29 der koningen van Juda. Men zal door deze niet verstaan de twee boeken der Kronieken of Paralipomenon, die wij in de Schrift des Ouden Testaments hebben, en die van Ezra, die men houdt dat langen tijd daarna geleefd heeft, eerst beschreven zijn, die ook niet alles hebben hetgeen gezegd wordt in die eerste kronieken der koningen Israëls of van Juda nagelaten te zijn; maar men zal verstaan zekere geschriften, inhoudende de historiën van de regering der koningen van beide koninkrijken, die, zonder nadeel der zaligmakende leer, niet voorhanden zijn, en uit dewelke sommigen menen, dat de Kronieken, ons in de Heilige Schrift nagelaten, van Ezra, door de ingeving des Heiligen Geestes, samengesteld zijn. Vgl. 1 Kon. 11, de aant. op vers 41. verwijsteksten
 
20 De dagen nu die Jeróbeam heeft geregeerd, zijn twee en twintig jaar; en hij ontsliep met zijn vaderen, en Nadab, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.
 
Rehábeams zonde en dood
21 gRehábeam nu, de zoon van Sálomo, regeerde in Juda; een en veertig jaar was Rehábeam 43oud, als hij koning werd, en regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad die de HEERE verkoren had uit al de stammen Israëls 44om Zijn Naam daar te zetten; 45en de naam zijner moeder was Náäma, de 46Ammonitische.
g 2 Kron. 12:13. verwijsteksten
43 Hebr. een zoon van een en veertig jaar.
44 Zie 1 Kon. 8 op vers 29. verwijsteksten
45 Alzo vers 31. verwijsteksten
46 Onder andere heidense vrouwen die Salomo van den Heere afleidden, worden ook genaamd de Ammonitische, 1 Kon. 11:1, 2, enz., van dewelke deze zonder twijfel wel een der voornaamste geweest is, die niet alleen haar man, maar ook haar zoon Rehabeam tot de afgoderij vervoerd heeft, nadat hij drie jaren den Heere gediend had, 2 Kron. 11:17. verwijsteksten
 
22 En Juda 47deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij verwekten Hem tot 48ijver, meer dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden die zij zondigden.
47 Te weten nadat Rehabeam drie jaren geregeerd had. Zie 2 Kron. 11:17. 2 Kron. 12 op vers 1. verwijsteksten
48 Zie Deut. 4 op vers 24. verwijsteksten
 
23 Want 49ook zij bouwden zich hoogten en opgerichte beelden en 50bossen, op allen 51hogen heuvel en onder allen groenen boom.
49 Dat is, niet alleen de verblinde heidenen en de afvallige Israëlieten, maar ook deze Joden zelven, bij dewelke God het licht der waarheid en de zuiverheid van den godsdienst behouden had.
50 Zie Deut. 12 op vers 3. verwijsteksten
51 Zie Deut. 12 op vers 2. verwijsteksten
 
24 Er waren ook 52schandjongens in het land; zij deden naar 53al de gruwelen der heidenen die de HEERE van het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had.
52 Zie Deut. 23 op vers 17. verwijsteksten
53 Zie enige soorten van deze gruwelen beschreven Deut. 18:9, 10, 11, 12. 2 Kron. 33:2, 3, 4, enz. Rom. 1:25, 26, enz. verwijsteksten
 
25 Het geschiedde nu in het vijfde jaar van den koning Rehábeam, hdat 54Sisak, de koning van Egypte, optoog tegen Jeruzalem.
h 2 Kron. 12:2. verwijsteksten
54 Zie van dezen ook 1 Kon. 11:40. 2 Kron. 12:2. verwijsteksten
 
26 En hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg, 55ja, hij nam alles weg; ihij nam ook al de gouden schilden weg die Sálomo gemaakt had.
55 Te weten alle goud en zilver, en wat van enige bijzondere waarde was, waarachter hij geraken kon, en dat voor zijn ogen niet verborgen was. Vgl. 1 Kon. 15:18. verwijsteksten
i 1 Kon. 10:16, 17. 2 Kron. 9:15. verwijsteksten
 
27 En de koning Rehábeam maakte in plaats van die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand van de oversten der 56trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.
56 Hebr. lopers. Versta pages, lakeien of lijfwachten, die grote heren plachten omtrent zich te hebben, zijnde in huis of daarbuiten, 1 Sam. 22:17. 2 Kon. 11:19, zo genoemd omdat zij op den weg voor en omtrent hun heren liepen, 2 Sam. 15:1. 1 Kon. 1:5. verwijsteksten
 
28 En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten 57dezelve droegen, en die wederbrachten in der trawanten 58wachtkamer.
57 Te weten schilden. Deze droegen de trawanten, als zij den koning naar het huis des Heeren geleidden.
58 Versta een bescheiden plaats waar de trawanten zich gewoonlijk bijeenhielden.
 
29 Het overige nu der geschiedenissen van Rehábeam, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven 59in het boek der kronieken der koningen van Juda?
59 Zie op vers 19. verwijsteksten
 
30 En er was 60krijg tussen Rehábeam en tussen Jeróbeam al 61hun dagen.
60 Versta dit van defensieven oorlog, dien Rehabeam gevoerd heeft om zijn eigen rijk te beschermen, en niet van offensieven om het rijk Israëls in te nemen. Want dit was hem verboden geweest door den profeet Semaja, 1 Kon. 12:22. verwijsteksten
61 Dit bijvoegsel is in gelijke handeling van den Heiligen Geest uitgedrukt 1 Kon. 15:16, 32. verwijsteksten
 
31 En Rehábeam ontsliep met zijn vaderen en werd begraven bij zijn vaderen in de 62stad Davids; 63en de naam zijner moeder was Náäma, de Ammonitische; en zijn zoon 64Abíam regeerde in zijn plaats.
62 Zie 1 Kon. 2 op vers 10. verwijsteksten
63 Alzo vers 21. verwijsteksten
64 Anders genaamd: Abia, 2 Kron. 12:16; 13:1. verwijsteksten

Einde 1 Koningen 14