Statenvertaling.nl

sample header image

2 Samuël 23 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

2 Samuël 23

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De laatste woorden van David
1 VOORTS zijn dit de laatste woorden van David. David, de zoon van Isaï, zegt, en de man die hoog is opgericht, de gezalfde van den God Jakobs, en lieflijk in psalmen Israëls, zegt:
2 De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest.
3 De God Israëls heeft gezegd, de Rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods.
4 En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer de zon opgaat; des morgens zonder wolken, wanneer van den glans na den regen de grasscheutjes uit de aarde voortkomen.
5 Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles welgeordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten.
6 Maar de mannen Belials, die zullen altemaal zijn als doornen, die weggeworpen worden, omdat men ze met de hand niet kan vatten;
7 Maar een iegelijk die ze zal aantasten, voorziet zich met ijzer en het hout ener spies; en zij zullen ganselijk met vuur verbrand worden te zelver plaatse.
 
Davids helden
8 aDit zijn de namen der helden die David gehad heeft: Joscheb Baschébeth, de zoon van Tachkemóni, de voornaamste der hoofdlieden. Deze was Adíno, de Ezniet, die zich stelde tegen achthonderd, die van hem verslagen werden op eenmaal. a 1 Kron. 11:11, enz. verwijsteksten
9 En na hem was Eleázar, de zoon van Dodo, zoon van Ahóhi; deze was onder de drie helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten die aldaar ten strijde verzameld waren, en de mannen Israëls waren opgetogen.
10 Deze stond op en sloeg onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de HEERE wrocht een groot heil ten zelven dage. En het volk keerde weder hem na, alleenlijk om te plunderen.
11 Na hem nu was Samma, de zoon van Agé, de Harariet. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp en aldaar een stuk akker was vol linzen, en het volk voor het aangezicht der Filistijnen vluchtte,
12 Zo stelde hij zich in het midden van dat stuk en verloste dat en sloeg de Filistijnen; en de HEERE wrocht een groot heil.
13 Ook gingen af drie van de dertig hoofden en kwamen in den oogst tot David, in de spelonk van Adullam; en der Filistijnen hoop had zich gelegerd in het dal Refaïm.
14 En David was toen in een vesting; en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem.
15 En David kreeg lust en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die in de poort is?
16 Toen braken die drie helden door het leger der Filistijnen en putten water uit Bethlehems bornput, die in de poort is, en droegen het en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit voor den HEERE;
17 En zeide: Het zij verre van mij, o HEERE, dat ik dit zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen die heengegaan zijn met gevaar huns levens? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden.
18 Abísaï, Joabs broeder, de zoon van Zerúja, die was ook een hoofd van drie; en die hief zijn spies op tegen driehonderd, die van hem verslagen werden; en hij had een naam onder die drie.
19 Was hij niet de heerlijkste van die drie? Daarom was hij hun tot een overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie.
20 Voorts Benája, de zoon van Jójada, de zoon van een dapperen man, groot van daden, van Kábzeël; die sloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd.
21 Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een man van aanzien; en in de hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de hand des Egyptenaars en doodde hem met zijn eigen spies.
22 Die dingen deed Benája, de zoon van Jójada; dies had hij een naam onder de drie helden.
23 Hij was de heerlijkste van de dertig, maar tot die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten.
24 Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;
25 Samma, de Harodiet; Elíka, de Harodiet;
26 Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van Ikkes, de Tekoïet;
27 Abiëzer, de Anathothiet; Mebúnnai, de Husathiet;
28 Zalmon, de Ahohiet; Máharai, de Netofatiet;
29 Heleb, de zoon van Báëna, de Netofatiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gíbea der kinderen Benjamins;
30 Benája, de Pirhathoniet; Hiddai, van de beken van Gaäs;
31 Abi-Albôn, de Arbathiet; Azmáveth, de Barhumiet;
32 Eljachba, de Saälboniet; van de zonen van Jasen, Jónathan;
33 Samma, de Harariet; Ahíam, de zoon van Sarar, de Harariet;
34 Elifélet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een Maächatiet; Elíam, de zoon van Achitófel, de Giloniet;
35 Hezrai, de Karmeliet; Páërai, de Arbiet;
36 Jígeal, de zoon van Nathan, van Zoba; Bani, de Gadiet;
37 Zelek, de Ammoniet; Náharai, de Beërothiet, de wapendrager van Joab, den zoon van Zerúja;
38 Ira, de Jithriet; Gareb, de Jithriet;
39 Uría, de Hethiet, zeven en dertig in alles.

Einde 2 Samuël 23